Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25746 nr. 24 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25746 nr. 24 |
Ontvangen 15 december 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. varkensrecht: gemiddeld aantal varkens dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal varkens dat ingevolge de artikelen 13, derde lid, en 27a mag worden gehouden;.
2. Onderdeel i komt te luiden:
i. fokzeugenrecht: deel van het varkensrecht dat overeenkomt met het gemiddelde aantal fokzeugen dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal fokzeugen dat ingevolge de artikelen 13, derde lid, en 27a mag worden gehouden;.
In artikel 3 wordt «deze wet» vervangen door: artikel 13.
In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel c, wordt na «wet van 2 mei 1997» het leesteken komma ingevoegd.
In de artikelen 5 tot en met 12 wordt «85%» telkens vervangen door: 90%.
In artikel 6, vijfde lid, wordt «de in dat lid bedoeld verkleining» vervangen door «de in het vierde lid bedoelde verkleining» en vervalt «, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 9, derde lid, in artikel 8, vierde lid, in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1995».
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «te vermeerderen met» vervangen door: , vermeerderd met 90% van.
2. Het vijfde lid wordt vervangen door de volgende leden:
5. Met betrekking tot een bedrijf dat in 1995 door samenvoeging van bedrijven is ontstaan worden, indien de belanghebbende daartoe overeenkomstig artikel 6, derde lid, een melding doet, het varkensrecht en het fokzeugenrecht, overeenkomstig het tweede en vierde lid bepaald, met dien verstande dat in die leden in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1995. Voor de toepassing van het vierde lid wordt in artikel 8, eerste lid, in plaats van «1996» gelezen «1995» en wordt in artikel 9, eerste lid, in plaats van «na 1996» gelezen: in of na 1996.
6. Ingeval met betrekking tot één van de samengevoegde bedrijven dan wel het door samenvoeging ontstane bedrijf geen opgave als bedoeld in artikel 5, derde lid, is gedaan, worden, indien de belanghebbende overeenkomstig artikel 6, derde lid, een melding doet, het varkensrecht en het fokzeugenrecht overeenkomstig artikel 7, eerste lid en tweede lid, bepaald. Voor de toepassing van artikel 7, tweede lid, wordt uitgegaan van de opgave met betrekking tot een van de oorspronkelijke bedrijven, zoals dat bij de melding is aangegeven door de belanghebbende.
In artikel 12 wordt «deze wet» vervangen door «artikel 13» en wordt «dat tijdstip» vervangen door: de dag voorafgaand aan dat tijdstip.
Na artikel 12 wordt in hoofdstuk II het volgende artikel ingevoegd:
Met betrekking tot een bedrijf geldt in plaats van het varkensrecht of het fokzeugenrecht dat is bepaald overeenkomstig dit hoofdstuk een lager varkensrecht of fokzeugenrecht, indien de belanghebbende daarvan overeenkomstig artikel 6, derde lid, een melding doet.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving vindt een verkleining plaats van het varkensrecht van het bedrijf waarvan het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht van het bedrijf waarnaar het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, overgaat. De verkleining komt overeen met het aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft. De vergroting komt overeen met het aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft, verminderd met:
– 40%, indien de kennisgeving in 1998 wordt gedaan;
– 60%, indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan;
– nihil, indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt na het derde lid het volgende lid ingevoegd:
4. De verkleining, onderscheidenlijk vergroting, betreft het fokzeugenrecht voor zover zulks door de betrokken partijen bij de kennisgeving is aangegeven.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «in het derde lid bedoelde vergroting, onderscheidenlijk verkleining» vervangen door: verkleining, onderscheidenlijk vergroting.
4. Na het vijfde lid (nieuw) wordt het volgende lid toegevoegd:
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor de in het derde lid bedoelde vermindering aan de belanghebbende van wiens bedrijf het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is.
Artikel 18 wordt vervangen door de volgende artikelen:
1. In geval van overdracht van een bedrijf kan een verkrijger van het bedrijf eerst aanspraak maken op het varkensrecht van dat bedrijf, vanaf het tijdstip van registratie door het Bureau Heffingen van de door de vervreemder en de verkrijger van het bedrijf gezamenlijk gedane kennisgeving van overgang van het varkensrecht.
2. Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verminderd met:
– 40%, indien de kennisgeving in 1998 wordt gedaan;
– 60%, indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan;
– nihil, indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan.
3. De artikelen 16, eerste lid, en 17, eerste lid, onderdeel c, zijn op de kennisgeving en registratie, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Indien de kennisgeving niet binnen drie maanden na de overdracht is gedaan, komt het varkensrecht te vervallen.
4. Dit artikel is niet van toepassing op een overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat en evenmin op een overdracht krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in afwijking van de in artikel 16, derde lid, en artikel 18, tweede lid, genoemde percentages lagere percentages worden vastgesteld. De bij de maatregel vastgestelde percentages zijn van toepassing op kennisgevingen die zijn gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregel.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «85» vervangen door «90» en wordt «in groepen» vervangen door: in groepshuisvesting.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het percentage van 90 wordt vermeerderd met:
– indien is voldaan aan de in onderdeel a van het eerste lid genoemde voorwaarde, het aantal procentpunten dat wordt bepaald door 5 te vermenigvuldigen met het aantal in groepshuisvesting gehouden fokzeugen, en te delen door het varkensrecht zoals dit zonder toepassing van dit artikel zou gelden;
– indien is voldaan aan de in de onderdelen a en b van het eerste lid genoemde voorwaarden, 5 procentpunten;
– indien is voldaan aan de in onderdeel c van het eerste lid genoemde voorwaarde, 10 procentpunten;
– indien is voldaan aan de in onderdeel d van het eerste lid genoemde voorwaarde, 5 procentpunten of, indien dit minder is, het aantal procentpunten dat wordt bepaald door 5 te vermenigvuldigen met het aantal varkens dat in groen-label-stallen kan worden gehuisvest en te delen door het varkensrecht zoals dit zonder toepassing van dit artikel zou gelden;
– indien is voldaan aan de in onderdeel e van het eerste lid genoemde voorwaarde, 10 procentpunten.
Het percentage van 90 wordt met ten hoogste 10 procentpunten verhoogd.
3. In het derde lid wordt «85» telkens vervangen door: 90.
Na artikel 21 wordt het volgende artikel ingevoegd:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht of fokzeugenrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 21 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 21 afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Bij deze regels kunnen nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld, waaronder een verplichte doorhaling van gegevens als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet.
In artikel 25, derde lid, wordt «hoofdstuk III en artikel 23» vervangen door: hoofdstuk III, artikel 23 en artikel 27a.
Artikel 27 wordt vervangen door de volgende artikelen:
1. Op 1 januari 2000 worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verminderd met 15%.
2. Bij ministeriële regeling wordt het percentage van 15 verlaagd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met het percentage waarmee blijkens de registratie van het Bureau Heffingen in de periode tot en met 30 november 1999 het totaal aan varkensrechten in Nederland gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verminderd. Deze vermindering komt overeen met de som van:
– het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de niet-gebonden mestproductierechten voor varkens en kippen die overeenkomstig de krachtens artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet gestelde regels na 1 december 1997 zijn doorgehaald te delen door 7,4 kilogram fosfaat:
– het aantal varkenseenheden dat is vervallen na registratie van een kennisgeving als bedoeld in artikel 26, behoudens de varkenseenheden die ook reeds in aanmerking zijn genomen ingevolge het eerste gedachtenstreepje;
– het aantal varkenseenheden overeenkomend met de verminderingen bedoeld in de artikelen 16, derde lid, en artikel 18, tweede lid.
3. Het na toepassing van het tweede lid resterende percentage is tenminste 5.
1. In zoverre in afwijking van artikel 13, eerste en tweede lid, kan met ingang van 1 januari 2000 op een bedrijf gemiddeld gedurende het jaar een aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, worden gehouden dat overeenkomt met 100/95 van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, indien het bedrijf aantoonbaar maatregelen heeft genomen die betrekking hebben op veevoeding, waarmee de gemiddelde hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door de varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, geproduceerde dierlijke meststoffen terug is gebracht ten opzichte van nader bij algemene maatregel van bestuur bepaalde waarden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het eerste lid toepassing vindt. Deze regels kunnen onder meer betreffen:
a. de aard van de veevoedingsmaatregelen;
b. de periode waarin de veevoedingsmaatregelen moeten zijn genomen;
c. de wijze waarop wordt bepaald in welke mate de gemiddelde hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door de varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, geproduceerde dierlijke meststoffen terug is gebracht;
d. de verplichting het veevoer van een veevoerleverancier af te nemen op basis van een meerjarige overeenkomst;
e. de verplichting ter zake van de genomen veevoedingsmaatregelen een verklaring van een registeraccountant of accountant-administratieconsulent over te leggen;
f. de verplichting uitsluitend veevoer af te nemen van een door Onze Minister overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde erkenningsvoorwaarden erkende veevoerleverancier.
In artikel 32, onderdeel E, wordt artikel 91a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «verband houden met de bestrijding» vervangen door: noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding.
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en.
3. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de varkensheffing.
4. In het tweede lid, wordt «verband houdende met het weren» vervangen door: voor zover noodzakelijk met het oog op het weren.
In artikel 32, onderdeel E, wordt in artikel 91e, eerste lid, onder e, «van waar» vervangen door «waarvandaan» en wordt «of aan meer dan» vervangen door: en vanaf geen van de tot het bedrijf behorende vestigingen aan meer dan.
In artikel 32, onderdeel E, wordt artikel 91h als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «verband houden met de bestrijding» vervangen door: noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding.
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en.
3. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.
4. In het tweede lid wordt «verband houdende met het weren» vervangen door: voor zover noodzakelijk met het oog op het weren.
In artikel 32, onderdeel F, wordt artikel 92 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «vierde lid» toegevoegd: , voor zover die kosten noodzakelijk zijn.
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en.
3. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.
4. In het tweede lid wordt «verband houdende met het weren» vervangen door: voor zover noodzakelijk met het oog op het weren.
In artikel 32, onderdeel N, komt de tweede volzin van artikel 110a te luiden: Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet aannemen van het voorstel besluit, wordt de betrokken maatregel ingetrokken bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van het tijdstip waarop eerstbedoelde maatregel in werking trad.
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in onderdeel ab na «wet van 2 mei 1997» het leesteken komma ingevoegd.
2. In onderdeel B wordt «tijdstip van inwerkingtreding» vervangen door: tijdstip van inwerkingtreding van artikel 13.
3. In onderdeel C wordt in het eerste lid van artikel 55a «100/85» vervangen door: 100/90.
4. In onderdeel C komt het derde lid van artikel 55a te luiden:
3. Ingeval artikel 21 van de Wet herstructurering varkenshouderij van toepassing is, wordt in het eerste lid in plaats van 100/90 gelezen: 100 gedeeld door het getal voor het percentage vastgesteld op basis van artikel 21 van de Wet herstructurering varkenshouderij.
Deze nota van wijziging behelst een omdraaien van de volgorde van de percentages waarmee de varkensstapel in de tijd in omvang moet afnemen: 10% in 1998 en 15% in 2000 (onderdelen D en N, artikel 27).
Voorts is voorzien in afroming van de varkensrechten met 40% in 1998 en 60% in 1999 bij verhandeling en bij overdracht van een geheel bedrijf buiten familieverband. Ter zake van de afgeroomde rechten wordt door de overheid in een financiële tegemoetkoming voorzien. Deze zal worden gefinancierd uit het herstructureringsfonds dat is ingesteld in het kader van de Integrale Notitie mest- en ammoniakbeleid (kamerstukken II 1995/96, 24 445, nrs. 1–24; handelingen II 1995/96, nr. 41, blz. 3246–3257) (onderdelen I en J).
Bij de vermindering van de korting in 2000 zal rekening worden gehouden met de mate waarin de vermindering van de varkensstapel al is gerealiseerd door het opkopen van mestproductierechten en varkensrechten, en door afroming (onderdeel N, artikel 27). De in 2000 door te voeren korting zal ook na deze vermindering in ieder geval 5% zijn. Bedrijven die aantonen dat zij door middel van veevoermaatregelen de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door varkens geproduceerde meststoffen aanmerkelijk hebben teruggebracht, zullen de 5%-korting evenwel jaarlijks kunnen compenseren (onderdeel N, artikel 27a). Deze compensatiemogelijkheid geldt uitdrukkelijk tot maximaal 5 procentpunten van de 15%-korting.
Overeenkomstig mijn toezegging aan de Kamer worden de evidente knelsituaties die als gevolg van het stelsel van het wetsvoorstel mogelijk zullen ontstaan geïnventariseerd. Met de onderhavige nota van wijziging wordt de mogelijkheid opgenomen bij algemene maatregel van bestuur voor deze situatie een andere wijze van vaststelling van de hoogte van het varkensrecht en het fokzeugenrecht te voorzien (onderdeel L).
Tevens zal in het Varkensbesluit, dat is gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor 1998 en 1999 het uitgangspunt worden losgelaten dat bij aankoop van varkensrechten onmiddellijk de strengste welzijnseisen gaan gelden, althans voor zover slechts sprake is van compensatie van de in 1998 doorgevoerde korting tot 100%. In dat geval zullen de reguliere overgangstermijnen van het Varkensbesluit gelden. Bij aankoop van een groter aantal varkensrechten dan overeenkomt met de 10%-vermindering, zal wèl onmiddellijk aan de strengste welzijnseisen van het Varkensbesluit moeten worden voldaan.
De voorgestelde wijzigingen van de herstructureringsmaatregelen leiden op korte termijn tot een beter financieel-economisch perspectief voor de varkensbedrijven dan bij onverkorte handhaving van de voorstellen zoals deze thans in het wetsvoorstel en het besluit tot wijziging van het Varkensbesluit zijn opgenomen. Met de compensatiemogelijkheid bij veevoermaatregelen wordt voorts rekening gehouden met individuele inspanningen van varkenshouders, zonder dat al te zwaar wordt geleund op deze maatregelen. Op de beperkingen daarvan is onder meer ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag, in antwoord op de vragen 40, 257, 258 en 278. Het integrale pakket aan maatregelen zal ook na de vermelde wijzigingen genoegzaam waarborgen dat de hoofddoelstelling van het stelsel van varkensrechten, te weten het voorkomen van een landelijk niet-plaatsbaar varkensmestoverschot van 14 miljoen kilogram fosfaat, wordt gerealiseerd. Tevens wordt de voor het slagen van de herstructurering noodzakelijke dynamiek in voldoende mate gehandhaafd, waarbij zeker wordt gesteld dat bedrijven die uitbreiden ten opzichte van het aantal varkens in het referentiejaar versneld aan de welzijnseisen van de toekomst gaan voldoen.
Buiten de reeds genoemde wijzigingen is er nog een aantal andere wijzigingen in de nota van wijziging opgenomen. Deze zijn deels technisch van aard. De meer inhoudelijke wijzigingen zijn die welke worden voorzien in de onderdelen F en H. In de onderdeelsgewijze toelichting wordt nader op de inhoud en de achtergrond van de wijzigingen ingegaan, voor zover deze wijzigingen niet reeds in het bovenstaande zijn toegelicht.
Door wijziging van de begripsomschrijvingen van «varkensrecht» en «fokzeugenrecht» wordt buiten twijfel gesteld dat het basisaantal varkens overeenkomend met 15 varkenseenheden dat elk bedrijf ingevolge artikel 13, derde lid, van het wetsvoorstel zonder meer mag houden, alsmede het aantal varkens en fokzeugen dat na 1 januari 2000 op grond van de geboden compensatiemogelijkheid bij veevoedingsmaatregelen kan worden aangehouden, niet worden gerekend tot het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht. Dit betekent onder meer dat ter zake geen verhandeling kan plaatsvinden.
Onderdelen B, G en T (onder 2)
Deze wijzigingen hebben een technisch karakter. Artikel 38 van het wetsvoorstel bepaalt dat bij het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van de wet regelt, het tijdstip van inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Daarom is het juister in de artikelen 3, 12 en 33, onderdeel B, niet te verwijzen naar het tijdstip van inwerkingtreding van de wet als zodanig, maar naar het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 13 van het wetsvoorstel. Het uitbreidingsverbod van artikel 13 is de centrale bepaling binnen het stelsel van varkensrechten, waar de artikelen 3, 12 en 33, onderdeel B, onmiddellijk mee samenhangen.
Het gaat hier om een kleine redactionele verbetering.
Deze wijzigingen hangen samen met het feit dat bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel een vermindering van de varkensstapel met 10% in plaats van met 15% wordt doorgevoerd.
De eerste wijziging bevat een redactionele verbetering en strekt tot verduidelijking ten aanzien van het lid waarnaar wordt verwezen, te weten het vierde lid. De tweede wijziging strekt tot het vervallen van een zinsnede die in het licht van de redactie van artikel 9, derde lid, derde volzin, overbodig is.
Artikel 6 van het wetsvoorstel leidt voor in 1995 door samenvoeging ontstane nieuwe bedrijven niet altijd tot een representatieve vaststelling voor het op het nieuwe bedrijf gemiddeld in het jaar gehouden aantal varkens en fokzeugen, terwijl ten aanzien van een in 1995 door samenvoeging ontstaan bedrijf door omstandigheden wellicht ook 1996 niet altijd een representatief jaar is. Artikel 10 van het wetsvoorstel bevat een bijzondere regeling met betrekking tot samenvoegingen, maar uitsluitend voor samenvoegingen die in 1996 of in 1997, tot 10 juli, hebben plaatsgevonden. Om ook in de situatie dat samenvoeging heeft plaatsgevonden in 1995 een alternatief te bieden voor het geval dat 1996 geen representatief jaar was, wordt artikel 10 aangevuld met een regeling voor samenvoegingen in 1995 (onderdeel F, onder 2). Deze alternatieve berekeningswijze van de hoogte van het varkensrecht en van het fokzeugenrecht is alleen van toepassing indien de varkenshouder daar uitdrukkelijk voor kiest. De wijziging onder 1 van onderdeel F vormt een technische correctie.
Het nieuwe artikel 12a treft met name een regeling voor de situatie waarin een bedrijf door het feit dat in 1996 varkens werden gehouden een varkensrecht krijgt toegekend, terwijl daaraan geen behoefte meer bestaat – althans niet in de bepaalde omvang – omdat na 1996 geheel of gedeeltelijk is omgeschakeld naar het houden van andere diersoorten dan varkens. Deze bedrijven zouden in de problemen kunnen komen, omdat zij na inwerkingtreding van het nieuwe artikel 55a van de Meststoffenwet (artikel 33, onderdeel C, wetsvoorstel) door de vermindering van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen met onder meer het varkensrecht en de vervallen productieruimte, onvoldoende mestproductierechten overhouden om deze andere diersoorten te kunnen houden. Om knelgevallen te voorkomen, geeft artikel 12a aan bedrijven de mogelijkheid om aan te geven dat het varkensrecht of fokzeugenrecht op een lager niveau of zelfs nihil moet worden vastgesteld. Als gevolg daarvan zal geen of een minder grote verlaging van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen plaatsvinden.
Deze wijziging voorziet in een afromingspercentage van 40%, onderscheidenlijk 60%, bij overgang van het varkensrecht in 1998 of 1999. Bepalend is het tijdstip waarop de kennisgeving van overgang is gedaan. In verband met de wijziging is ter voorkoming van onduidelijkheden de redactie van het derde lid herzien. Het nieuwe zesde lid voorziet in een financiële tegemoetkoming voor degene die de rechten verkoopt.
De tegemoetkoming dient uitsluitend om zeker te stellen dat de afroming niet een te hoge drempel voor verhandeling gaat vormen. Het gevolg daarvan zou immers het verlies van de noodzakelijke dynamiek in de sector zijn, en een minder omvangrijke inkrimping van de varkensstapel op landelijk niveau. Hierdoor zou het generieke kortingspercentage van 15 in 2000 minder kunnen worden verlaagd.
Er zij nadrukkelijk op gewezen dat hier geen sprake is van schadevergoeding. Daartoe bestaat geen enkele verplichting en een dergelijke schadevergoeding ligt ook niet in de rede, zoals uitgebreid voor analoge gevallen is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op vraag 151, alsmede in paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting (kamerstukken II, 1996/97, 25 746, nr. 3). Er is uitsluitend sprake van een prikkel om voldoende dynamiek te waarborgen.
De hoogte van de tegemoetkoming zal bij de ministeriële regeling worden vastgesteld. Deze vergoeding zal slechts een deel van de marktwaarde van varkensrechten betreffen. De hoogte van de vergoeding zal vooral worden afgestemd op wat noodzakelijk is voor het behoud van voldoende dynamiek.
Artikel 18 van het wetsvoorstel voorzag in de huidige redactie reeds in het vervallen van de op een bedrijf rustende varkensrechten, indien dat bedrijf in zijn geheel wordt overgedragen en niet binnen drie maanden kennisgeving van de overdracht bij het Bureau Heffingen is gedaan. Eerst na registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen kan door degene die het bedrijf heeft verworven aanspraak worden gemaakt op het varkensrecht. Deze voorziening werd in eerste instantie opgenomen in verband met het feit dat daarmee een aangrijpingspunt voor met name het Varkensbesluit wordt geboden om ook op deze bedrijven – vanaf het tijdstip van registratie – zonder overgangstermijn de strengste welzijnseisen van toepassing te laten worden. Voorzien was uitsluitend in een uitzondering voor overgang van het bedrijf ingevolge erfrecht of huwelijksvermogensrecht. Met de onderhavige wijziging wordt deze uitzondering uitgebreid met bedrijfsoverdrachten binnen familieverband, tot in de eerste graad van bloed- of aanverwantschap. De wijziging strekt ertoe de gevolgen van de herstructurering voor gezinsbedrijven te verzachten. Door de wijziging zal de bedrijfsopvolger binnen de familie, de zoon of dochter, niet worden gedwongen versneld investeringen in voorzieningen op het vlak van welzijn te doen. Voor de bedrijfsopvolger gelden de reguliere – aangescherpte – overgangstermijnen van het Varkensbesluit. Het belang van deze uitzondering is nog groter geworden nu met de onderhavige wijziging tevens wordt geregeld dat ook bij overdracht van gehele bedrijven die ter plekke worden voortgezet de varkensrechten worden afgeroomd. Dit ter vergroting van het effect op de omvang van de varkensstapel in Nederland. Zonder een dergelijke voorziening bestaat bovendien het gevaar dat varkenshouders die willen uitbreiden ter voorkoming van de afroming geen afzonderlijke varkensrechten verwerven maar gehele bedrijven die zij naast hun bestaande bedrijf gaan exploiteren. Een dergelijke ontwikkeling zou strijdig zijn met het streven van de regering om te komen tot meer gesloten bedrijven.
Het nieuwe artikel 18a voorziet in de mogelijkheid om – als gewijzigd inzicht daartoe aanleiding geeft – de percentages voor de afroming van de rechten bij algemene maatregel van bestuur te verlagen. Het daarbij om zowel de in artikel 16 als de in artikel 18 opgenomen percentages.
De wijziging van artikel 21 hangt samen met het feit dat het aantal varkens in 1998 met 10% in plaats van 15% moet worden verminderd. In verband daarmee zijn de aantallen procentpunten in het tweede lid waarmee het basisrecht van de verschillende voorloperbedrijven wordt verhoogd aangepast naar evenredigheid.
Met deze wijziging wordt voorts de formulering in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, eerste gedachtenstreepje, enigszins aangescherpt. Door als eis voor een verhoging van het basisrecht te stellen dat de zeugen in «groepshuisvesting» te houden, wordt beter dan met de formulering «in groepen» tot uitdrukking gebracht dat het vooral om het bedrijfssysteem gaat. Het gaat erom dat de zeugen gebruikelijkerwijs in groepen worden gehouden, wat niet uitsluit dat, zoals in de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel reeds tot uitdrukking werd gebracht, zeugen gedurende kortere tijd individueel kunnen worden gehuisvest. Dit laatste gebeurt met name bij berige en werpende zeugen.
Ik heb aangegeven een voorziening te zullen treffen waar zich als gevolg van de invoering van het stelsel van varkensrechten in individuele situaties knelgevallen voordoen. Het gaat daarbij om kennelijke gevallen waar de algemene regeling omtrent de hoogte van het varkensrecht en het fokzeugenrecht leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het moet derhalve gaan om nadelige gevolgen die – door de bijzondere omstandigheden van het geval – aanmerkelijk ernstiger zijn dan de reguliere bedrijfseffecten die zich op korte termijn voor alle bedrijven zullen voordoen als gevolg van het wetsvoorstel. Het nieuwe artikel 21a verschaft een basis voor het treffen van een afwijkende regeling voor de vaststelling van de hoogte van het varkensrecht en het fokzeugenrecht bij algemene maatregel van bestuur.
Door deze aanvulling van artikel 25, derde lid, wordt het mogelijk aanvullende administratieve voorschriften te stellen voor bedrijven die gebruik willen maken van de mogelijkheid om de in 2000 doorgevoerde vermindering van de varkenstapel voor 5% te compenseren door voermaatregelen te treffen.
In artikel 27, eerste lid, wordt voorzien in een 15%-vermindering van de varkensrechten en fokzeugenrechten in 2000. Hierop is in het algemene deel van de toelichting reeds ingegaan. Het tweede lid voorziet in een verlaging van het percentage van 15 met maximaal 10 procentpunten, afhankelijk van de opbrengst van de Opkoopregeling varkenshouderij (Stcrt. 231) die thans wordt ingezet in het herbevolkingsgebied klassieke varkenspest, de opbrengst van toekomstige opkoopregelingen en de opbrengst van de afroming van varkensrechten bij verhandeling en overdrachten van gehele bedrijven. Voor de vaststelling van de totaal gerealiseerde opbrengst is de registratie van de doorhaling van mestproductierechten, de registratie van kennisgevingen van het vervallen van varkensrechten en de registratie van transacties met varkensrechten door het Bureau Heffingen bepalend. Per 1 december 1999 wordt de balans opgemaakt, zodat nog voldoende tijd resteert om vóór 1 januari 2000 bij ministeriële regeling het uiteindelijke kortingspercentage vast te stellen.
In artikel 27a wordt voorzien in de mogelijkheid de 15%-korting voor maximaal 5 procentpunten te compenseren indien door veevoermaatregelen de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door varkens geproduceerde meststoffen aantoonbaar aanmerkelijk is teruggebracht. Deze compensatiemogelijkheid geldt uiteraard eerst in 2000 en de daarop volgende jaren. De nadere invulling van deze compensatiemogelijkheid geschiedt bij algemene maatregel van bestuur. Indien aan de daarin gestelde voorwaarden niet is voldaan en desondanks meer varkens zijn gehouden dan het gekorte varkensrecht toelaat, is het uitbreidingsverbod van artikel 13 overtreden, hetgeen een economisch delict oplevert. Is wel aan de voorwaarden voldaan, dan is eerst sprake van een strafbaar feit indien meer varkens worden gehouden dan overeenkomt met 100/95 van het gekorte varkensrecht, dan wel meer fokzeugen worden gehouden dan overeenkomt met 100/95 van het fokzeugenrecht.
De basis voor de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels is zeer ruim geformuleerd. Er kunnen zowel eisen worden gesteld aan de samenstelling van het veevoer zelf en aan de contractuele relatie met de veevoerleverancier, als eisen worden gesteld aan de te realiseren reductie op het punt van de fosfaat- en stikstofexcretie van varkens. Ook kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de periode waarin aantoonbaar de vereiste veevoedingsmaatregelen moet zijn genomen.
Met deze wijzigingen wordt benadrukt dat de varkensheffing, alsook de heffingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 91h en 92 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, uitsluitend kunnen worden geheven ter bestrijding van de kosten van voorzieningen en maatregelen die noodzakelijk zijn met het oog op het bestrijden van dierziekten, onderscheidenlijk het weren van die ziekten. Van die kosten zal ook uitsluitend dat deel in de heffingen kunnen worden betrokken dat verband houdt met de doelmatige uitvoering van de dierziektenbestrijding, onderscheidenlijk dierziektenpreventie.
De kosten van eventuele onvolkomenheden in de uitvoering van de dierziektenbestrijding, dan wel in de uitvoering van preventieve maatregelen en voorzieningen zullen aldus niet op de sector worden verhaald. Dit zal een extra stimulans voor de overheid betekenen de uitvoering van haar taken, met name op het gebied van de dierziektenbestrijding, zo efficiënt mogelijk te verrichten. Zo zullen ook door het Diergezondheidsfonds gemaakte kosten die verband houden met onvolkomenheden in de uitvoering niet alsnog bij de vijfjaarlijkse tariefsaanpassing van de desbetreffende heffingen worden meegenomen. Zulks vloeit voort uit het feit dat, ingevolge de voorgestelde artikelen 91d, derde lid, 91i, derde lid, onderscheidenlijk 92a, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, uitsluitend de kosten van het fonds worden meegenomen, zoals bedoeld in de artikelen 91a, eerste en tweede lid, 91h, eerste en tweede lid, alsmede artikel 92, eerste en tweede lid.
De wijziging betreft een technische aanpassing.
De bestaande redactie van de tweede volzin van het voorgestelde artikel 110a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren biedt onvoldoende duidelijkheid omtrent de vraag welke gevolgen ongedaan gemaakt moeten worden indien sprake is van de invoering van heffingen op basis van het voorgestelde artikel 91h of 92 van de Gezondheids- en welzijnswet en die invoering door de wetgever niet wordt bekrachtigd. Bedoeld is in dergelijke gevallen eventuele opgelegde aanslagen en andere door de overheid, op basis van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, genomen rechtshandelingen te laten vervallen en eventuele ontvangen betalingen terug te betalen.
Met de voorgestelde wijziging wordt hierin voorzien. Bedoelde aanslagen en andere rechtshandelingen zullen, indien de wetgever de invoering van de betrokken heffing niet sanctioneert, van rechtswege komen te vervallen. Eventuele betalingen zullen, als onverschuldigd betaald, moeten worden terugbetaald.
De onderhavige wijzigingen zijn technische correcties alsmede wijzigingen die direct samenhangen met het omdraaien van de volgorde van de percentages, waarmee de varkensstapel in de tijd in omvang moet afnemen: 10% in 1998 en 15% in 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25746-24.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.