25 729
Uitvoering van de verordening van de Raad van de Europese Unie inzake het Gemeenschapsmerk betreffende de aanwijzing van de nationale autoriteit voor het exequatur en de bevoegde rechtbank (Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 9 december 1997

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie geven te kennen dat zij zich met het onderhavige wetsvoorstel kunnen verenigen. Ook de aanwijzing van de arrondissementsrechtbank te Den Haag en het gerechtshof te Den Haag als de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk in eerste respectievelijk in tweede aanleg heeft hun instemming. Zij wensen in het hiernavolgende nog enige vragen aan de regering ter beantwoording voor te leggen.

Wat betreft de berekening van de financiële en personele gevolgen van de aanwijzing tot rechtbank voor het Gemeenschapsmerk merken deze leden op dat deze alleen voor de arrondissementsrechtbank te Den Haag is gemaakt. Is er ook een berekening van deze gevolgen voor het gerechtshof te Den Haag gemaakt? Wat betekent in dit verband de zinsnede in de toelichting op artikel 3 dat de kosten van een eventuele uitbreiding van de werklast binnen de Justitiebegroting opgevangen kunnen worden?

Het komt deze leden niet wenselijk voor dat als het ware eerst wordt afgewacht of de voorziene uitbreiding van de werklast zich daadwerkelijk voordoet, voordat een besluit over de noodzakelijke voorzieningen wordt genomen. De werklast van de arrondissementsrechtbank te Den Haag is waarlijk nijpend genoeg, zo menen deze leden. In ieder geval zouden deze leden het op prijs stellen, indien de regering twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet de uitbreiding van de werklast voor deze rechtbank in kaart zou willen brengen. Deze leden merken in dit verband op dat een schatting van de gevolgen voor de werklast wellicht te maken is aan de1 hand van cijfers met betrekking tot zaken die op basis van de verordening reeds aanhangig zijn gemaakt. Deze leden verzoeken de regering een opgave van deze cijfers te geven.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), vacature PvdA, Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Apostolou (PvdA), R.A. Meyer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven