25 726
Criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juli 2007

Hierbij bied ik u mede namens de minister voor Jeugd en Gezin en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie het onderzoeksrapport «Allochtone en autochtone verdachten van verschillende delicttypen nader bekeken» aan.1 Het is een vervolg op het rapport«Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bezien» uit 2005.

Gebruik is gemaakt van het omvangrijke gegevensbestand van het onderzoek uit 2005 van verdachten van strafbare feiten dat is gekoppeld aan andere gegevensbestanden. Er zijn extra en meer diepgaande, statistische analyses gemaakt. Dat maakt het mogelijk verbanden te leggen tussen de kenmerken van personen waaronder ook de herkomst en de eventuele specifieke criminele loopbaan. De inzichten die dit oplevert kunnen behulpzaam zijn bij de verbetering van de aanpak naar verschillende typen jeugdige delictplegers.

Wat was al bekend?

Het onderzoek betreft een nadere analyse van gegevens uit 2003. Het rapport Herkomst van verdachten van criminaliteit is in april 2005 aan de Tweede Kamer (TK 2004–2005, 25 726/29 837, nr. 21) aangeboden met een beleidsreactie. In dit rapport kwam de oververtegenwoordiging van specifieke groepen allochtonen in de criminaliteitscijfers al aan de orde.

Wat betreft de verklaring van de oververtegenwoordiging speelt de relatieve achterstandspositie van die groepen een rol. Dit komt tot uitdrukking in gezinsomstandigheden en woonsituatie, scholingsniveau, isolatie van en weinig participatie in de bredere Nederlandse samenleving e.d. Culturele verschillen die tot uitdrukking komen in de manier van opvoeden hebben ook invloed. Veelal is er sprake van een opeenstapeling van problemen.

Achterstand is een moeilijk overbrugbare kloof en is bij veel migranten al aanwezig bij de komst naar Nederland en vormt een hindernis voor integratie in de Nederlandse samenleving.

Wat zijn nieuwe inzichten?

Er is sprake van afwijkende delictpatronen bij verschillende groepen.

Antillianen onderscheiden zich in negatieve zin vooral in drugs- en wapendelicten en vermogensdelicten met geweld. Marokkanen, die na Antillianen de hoogste criminaliteitscijfers kennen, worden relatief vaak verdacht van vermogensdelicten (met en zonder geweld), bedreiging en vernieling en verstoring van de openbare orde.

Opvallend is verder dat bij Marokkanen en Antillianen in Nederland de age-crime-curve afwijkt. Onder Marokkanen neemt de criminaliteit volgens de gegevens na de gebruikelijke piek in de late tienerjaren weer sterk af. Dat wijst erop dat zij na een turbulente periode gedurende de overgang naar volwassenheid vaak weer een stabieler leven gaan leiden.

Onder Antillianen is dit niet of veel minder het geval. Een mogelijke verklaring is dat Antillianen veel minder reguliere gezinnen (man, vrouw en kinderen) vormen en dat de aanpassing die daarvan het gevolg is bij hen ontbreekt. Het gezinsleven neemt in de Antilliaanse cultuur ook een andere rol in (veel alleenstaande tienermoeders en veel vaders met kinderen bij verschillende vrouwen) dan in andere culturen.

Lopend beleid gericht op specifieke groepen.

De eerder geconstateerde oververtegenwoordiging in de criminaliteitscijfers is aanleiding geweest voor extra beleidsinspanningen gericht op Antillianen en op Marokkanen. Deze extra inspanningen hebben tot doel de oververtegenwoordiging van deze groepen terug te dringen. Bij dit beleid is aansluiting gezocht bij lopende initiatieven op gemeentelijk niveau. Gemeenten hebben doorgaans al veel ondernomen in het kader van het lokaal veiligheidsbeleid en het jeugdbeleid.

De toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft in 2005 met 21 zgn. Antillianengemeenten met een relatief grote Antilliaanse gemeenschap bestuurlijke arrangementen afgesloten die zich richten op de positie van Antilliaanse risicojongeren van 12 tot 24 jaar. Ze hebben tot doel het voortijdig schoolverlaten, de criminaliteit en de werkloosheid onder Antilliaanse jongeren terug te dringen. De arrangementen lopen tot eind 2008 en er is in totaal € 18 miljoen beschikbaar gesteld vanuit het Rijk. In de zomer van 2007 komt een tussenrapportage over de resultaten beschikbaar.

Mede naar aanleiding van het onderzoek uit 2005 is nagegaan welk extra maatwerk voor de Marokkaanse doelgroep zou moeten worden geboden. Dat heeft tot het volgende geleid.

Met de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) zijn door de minister van Justitie afspraken gemaakt voor de periode 2006 tot 2010 gericht op het voorkomen dat jongeren die met politie en justitie in aanraking komen een verdere criminele loopbaan ontwikkelen. De vier grote steden ontvangen hiervoor in het kader van het Grotestedenbeleid extra financiële middelen. In totaal is op jaarbasis € 5 miljoen extra beschikbaar. Dit bedrag zal met ingang van 2008 worden verhoogd tot € 6 miljoen per jaar. De vier grote steden hebben hiervoor plannen ontwikkeld die nu worden uitgevoerd. De plannen zijn in overleg met het Openbaar Ministerie ter plaatse opgesteld. In de loop van 2007 moet blijken of de extra inspanningen resultaat opleveren.

Om tot een nog meer gerichte aanpak te komen, wordt door mijn ministerie het traject «Kennisfundament aanpak allochtone criminele jongeren» uitgevoerd. Aan drie vooraanstaande wetenschappers is gevraagd om de wetenschappelijke kennis over een effectieve aanpak te inventariseren en te bundelen. In het najaar wanneer de bijdragen van de wetenschappers gereed zijn, zal met de wetenschappers en de G4 in een werkconferentie worden bezien welke aanknopingspunten dit geeft voor het effectiever maken van de al bestaande aanpak. Naar verwachting zullen de resultaten ook breder toepasbaar zijn.

De algemene benadering en maatwerk gericht op allochtone groepen

Bij de aanpak van de Jeugdcriminaliteit die nu wordt uitgewerkt, kies ik er primair voor de persoonsgerichte benadering die het vorige Kabinet in het programma Jeugd terecht heeft ingezet, voort te zetten en verder te verdiepen. Uitgangspunt is dat bij iedere jongere op grond van een risicoprofiel gebaseerd op gegevens over de aard en ernst van het delict en de aanwezige risicoen beschermende factoren, passende interventies worden toegepast.

Een deel van de jongeren van Marokkaanse herkomst en een deel van de jongeren van Antilliaanse herkomst hebben echter dusdanig specifieke risicoprofielen dat het gerechtvaardigd is om aanvullend ook bijzondere oplossingen te ontwikkelen en toe te passen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan aandacht voor de beleving van straffen (aandacht voor het buitengesloten voelen cq. de beleving van straf als afwijzing), de uitleg die nodig is om een straf als terecht en rechtvaardig te beleven, aan de inzet van de Antilliaanse of Marokkaanse coaches of gezinsbegeleiders en niet in de laatste plaats de extra inzet die nodig is om ouders te betrekken en aan te spreken.

Na de zomer zal ik u informeren over de wijze waarop ik de jeugdcriminaliteit in deze kabinetsperiode wil aanpakken.

Aansluiten bij beleidsprogramma van het Kabinet

In het nieuwe veiligheids-, jeugd- en integratiebeleid en de wijkaanpak, komt het zwaartepunt te liggen op het niveau van de gemeenten.

Met betrekking tot het verbeteren van de veiligheid in de wijken bestaat een duidelijke relatie met de in het Beleidsprogramma van het kabinet geformuleerde ambitie om in 2010 25% minder criminaliteit en overlast ten opzichte van 2002 te realiseren. Binnen het project «Veiligheid begint bij Voorkomen» komen de maatregelen bijeen die daaraan een bijdrage kunnen leveren. In het met de VNG gesloten Bestuursakkoord is nadrukkelijk afgesproken dat nog in 2007 afspraken zullen worden gemaakt over de bijdrage van gemeenten aan het bereiken van deze landelijke doelstelling. Specifiek zal deze bijdrage zich moeten richten op veiligheidsproblemen op (in ieder geval) het gebied van jeugd en veiligheid, overlast, (huiselijk) geweld en wijkveiligheid. Rijk en gemeente bekijken dus in de aanloop naar de charter welke bijdrage zij aan deze landelijke doelstelling in de betreffende wijken leveren en wat er voor nodig is om de ambitie te realiseren.

Tussen het Rijk en de steden, waaronder de G4, is ook voortdurend de dialoog gaande over problemen waarop wordt gestuit. Er is aandacht voor het probleem van relatief kleine criminele groepen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de vaak ernstige criminaliteit waaronder de harde kern van Antilliaanse criminele jongeren in Rotterdam. Dit vraagt een gerichte, stevige en goed afgestemde aanpak. Hierover worden afspraken gemaakt tussen Justitie en de betreffende gemeenten.

Het is aan de gemeenten om een dusdanige regie te voeren dat bij de aanpak van maatschappelijke problemen optimaal gebruik gemaakt wordt van de beleidsintensiveringen op de verschillende terreinen.

De samenwerking tussen Justitie en de gemeenten krijgt in de praktijk steeds meer vorm in onder meer de Veiligheidshuizen.

Nader onderzoek

Voor het volgen van de ontwikkeling op lange termijn zal een herhaling van het onderzoek op basis van actuele gegevens met een interval van 2 jaar plaatsvinden. Dit zal in het onderzoeksprogramma van het WODC worden opgenomen.

In het najaar van 2007 zal het WODC nader onderzoek doen om het inzicht te verdiepen in de oorzaken van de afwijkende «age-crime curves» bij Marokkanen en Antillianen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven