nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 6 februari 1998
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 10a
Bepalingen van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die bij toepassing op
de Bank strijdigheid opleveren met het Verdrag of de Statuten van het Europees
Stelsel van Centrale Banken zijn niet van toepassing op de Bank. Met het oog
op de uitvoering van artikel 108 van het Verdrag worden deze bepalingen bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen.
B
In artikel 11, derde lid, wordt de zinsnede «uit hun functie worden
ontheven» vervangen door: uit hun functie worden geschorst of ontheven.
C
Na artikel 25 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 25a
Na inwerkingtreding van artikel 11 van deze wet berusten de koninklijke
besluiten die op grond van artikel 23, leden 1 en 2, van de Bankwet 1948 van
kracht zijn, op artikel 11, lid 2, van deze wet.
TOELICHTING
A: artikel 10a
Voorzover mogelijk is het commune Nederlandse vennootschapsrecht van boek
2 van het Burgerlijk Wetboek op de Bank van toepassing. Het is evenwel niet
uitgesloten dat bepalingen uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waar van
toepassing op de Bank, strijdig zijn met het EG-Verdrag of de ESCB-Statuten.
Hoewel deze in voorkomend geval door de rechter onverbindend kunnen worden
verklaard, vereist artikel 108 EG-Verdrag een specifieke voorziening vooraf.
Deze is opgenomen in artikel 10a. Om onzekerheid te voorkomen over de vraag
welke bepalingen niet op de Bank van toepassing zijn, is ervoor gekozen deze
in een algemene maatregel van bestuur op te nemen.
B: artikel 11 lid 3
De wijziging van artikel 11, lid 3, van voorliggend wetsvoorstel voegt
aan de bepaling terzake van de ontheffing van de president en directeuren
uit hun functie toe, dat schorsing slechts onder dezelfde voorwaarden als
terzake van ontheffing plaats kan vinden. Artikel 108 EG-Verdrag vereist dat
de lidstaten hun wetgeving aanpassen voorzover deze in strijd is met het Verdrag.
Artikel 2:134, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek brengt met zich mee dat de
directie van de Bank te allen tijde kan worden geschorst. Om de autonomie
van de Bank, zoals gewaarborgd in artikel 107 EG-Verdrag, niet in gevaar te
brengen, dient deze bevoegdheid te worden beperkt. Artikel 11, lid 3, wetsvoorstel
Bankwet 1998, bindt deze bevoegdheid daarom aan dezelfde gronden als die voor
ontslag zoals die in de ESCB-Statuten zijn opgenomen en in de Memorie van
toelichting bij artikel 11 reeds worden besproken.
C: artikel 25a
Deze bepaling regelt het overgangsrecht ten aanzien van de benoemingsbesluiten
van de thans zittende president en directeuren.
De Minister van Financiën,
G. Zalm