25 688
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 17 november 1997

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met waardering kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarin veel van de verschillende gedachten en ideeën die zij in het verleden hebben geuit, hun weerslag hebben gevonden. Zij hebben nog de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen of met de onderhavige fiscale structuurversterking geen extra moeilijkheden worden gecreëerd bij de te realiseren herziening van het belastingstelsel. De regering wordt verzocht in te gaan op de vraag of de afzonderlijke maatregelen in het verlengde liggen van haar plannen met betrekking tot de beoogde belastinghervormingen of dat ze juist in een later stadium moeten worden teruggedraaid vanwege het niet daarin passen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Een voorstel voor fiscale maatregelen ten behoeve van de versterking van de economische structuur en de kennisinfrastructuur kan zich in de nadrukkelijke belangstelling van de leden van de D66-fractie verheugen.

Het voorstel geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Zij merken op, dat het wetsvoorstel deel uitmaakt van het bredere pakket van fiscale maatregelen voor 1998. Het voorstel behelst maatregelen ter versterking van de economische en kennisinfrastructuur. Deze leden kunnen in grote lijnen met het voorstel instemmen. Een aantal voorstellen heeft bij hen echter nog enkele vragen opgeroepen. Zij willen die in het navolgende aan de regering voorleggen.

II. TOELICHTING PER MAATREGEL

Uitbreiding vrijstelling overdrachtsbelasting ten behoeve van de land- en tuinbouwstructuur

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vernemen graag een reactie op de brieven van LTO Nederland (6-11-'97) en de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs (3-1-'97) over onder andere knelpunten bij de overdracht in familieverband.

Voorgesteld wordt in bepaalde situaties glastuinbouwers vrij te stellen van overdrachtsbelasting bij het verkrijgen van grond en wel in door de regering aan te wijzen gevallen onder daarbij te stellen voorwaarden. De leden van de CDA-fractie achten op dit punt de memorie van toelichting tamelijk summier en verzoeken de regering dit voorstel nader toe te lichten.

Daarnaast verzoeken de leden van de CDA-fractie vrijstelling van overdrachtsbelasting in te voeren bij bedrijfsoverdracht in de familiesfeer, waarbij sprake is van derdegraads familieverbanden, een en ander naar analogie van gehanteerde verwantschapsbegrenzing in de zogenaamde pachtersvoordeelresolutie. Wat is de mening van de regering hierover?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de uitbreiding vrijstelling overdrachtsbelasting ten behoeve van de land- en tuinbouwstructuur. Een belangrijk knelpunt wordt door deze maatregel weggenomen. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering te reageren op de opmerking die de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland in dit kader heeft gemaakt in haar brief d.d. 6 november 1997. Wat zijn de argumenten om al dan niet over te gaan tot uitbreiding van artikel 15 lid 1 letter b WBR inzake bedrijfsoverdrachten in de familiesfeer waarbij sprake is van derdegraads verwantschap?

Kan de regering instemmen met een uitbreiding van artikel 15 lid 1 letter t met «voorgenomen plannen», vragen de leden van de VVD-fractie, dit gezien het feit dat gemeenten in de praktijk beginnen met grondaankopen voordat het bestemmingsplan officieel is goedgekeurd. Gaarne vernemen deze leden de voor- en nadelen van een dergelijke uitbreiding.

De leden van de fractie van D66 hebben begrip voor de overwegingen die ten grondslag liggen aan de voorgestelde uitbreiding van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in situaties van structuurverbetering. Desalniettemin hebben zij behoefte aan antwoord op de volgende vragen:

– welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij de keuze tussen subsidie en belastinguitgave voor de beoogde bedrijfsverplaatsingen?

– waarop is de mening gebaseerd dat een dergelijke vrijstelling afdoende is om de bedrijven in kwestie te «verleiden»?

– waarom wordt de vrijstelling beperkt tot de waarde van de afgestane grond; impliceert vertrekken en opnieuw beginnen niet meestal een grootschaliger opzet?

De leden van de SGP-fractie betuigen hun instemming met de uitbreiding van de vrijstelling overdrachtsbelasting ten behoeve van de land- en tuinbouwstructuur. Zij zijn met de regering van mening dat door de voorgestelde wijziging een zo goed mogelijke realisering van de inrichting van gebieden in het kader van landinrichting kan plaatsvinden.

In het kader van de overdrachtsbelasting hebben deze leden echter ook signalen opgevangen over knelpunten ten gevolge van de beperkte reikwijdte van de vrijstellingsbepaling voor de overdrachtsbelasting, die ziet op de verkrijging door eigen kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of kleinkinderen of hun echtgenoten (art. 15, eerste lid, onderdeel b, WBR). Zo zijn in de praktijk van de landbouwonderneming verkrijgingen door verwanten in de zijlinie niet ongebruikelijk. Op die relaties is echter de vrijstelling niet van toepassing. Zijn de regering knelpunten van deze aard bekend? Hoe beoordeelt de regering een mogelijke uitbreiding van de bedoelde vrijstellingsbepaling naar verwanten in de zijlinie tot en met bijvoorbeeld de derde graad?

De leden van de SGP-fractie merken op, dat ook met betrekking tot verplaatsing van glastuinbouwbedrijven een vrijstelling van de overdrachtsbelasting noodzakelijk geacht wordt. Nu missen deze leden in de toelichting echter een expliciete koppeling naar de een- en andermaal met de minister van LNV gevoerde discussie over de toekomst van de glastuinbouw, waar het betreft specifieke regio's voor glastuinbouw. Is in overweging genomen om de maatregel van toepassing te doen zijn voor verplaatsing naar speciaal aangeduide regio's om aldus een extra sturing te kunnen geven aan het proces van herstructurering van de glastuinbouw? Deze leden vragen tevens of de regering een toespitsing van de regeling in deze zin niet noodzakelijk acht.

Uitbreiding willekeurige afschrijving

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid achten het gewenst de betreffende regelingen op hun effectiviteit te beoordelen. Is de regering bereid tot een evaluatie over te gaan, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de effectiviteit van het instrument van de willekeurige afschrijving in het algemeen.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het voorstel waarbij zogenaamde «ARBO-investeringen» willekeurig kunnen worden afgeschreven.

De leden van de VVD-fractie zetten vraagtekens bij de willekeurige afschrijving van bepaalde nog nader aan te wijzen bedrijfsmiddelen in bepaalde gebieden. In hoeverre bestaat het risico van concurrentievervalsing als de regeling voor kansenzones wordt uitgebreid? De maatregel oogt sympathiek, menen deze leden maar vragen tevens in hoeverre het gelijkheidsbeginsel in het geding komt.

Met betrekking tot het voorstel om over te gaan tot het vormgeven van een fiscale inbedding van een financieringsfaciliteit voor de productie van speelfilms, vragen de leden van de VVD-fractie waarom er nu juist voor de filmindustrie specifiek een fiscale faciliteit in het leven wordt geroepen. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie de criteria op basis waarvan de ene sector wel en de andere sector niet in aanmerking komt voor een fiscale tegemoetkoming.

De leden van de fractie van D66 zien graag toegelicht wat de voorgestelde mogelijkheid van willekeurige afschrijving op aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van doen heeft met versterking van de economische structuur en/of de kennisinfrastructuur. De leden van deze fractie krijgen de indruk dat hier een belastinguitgave wordt voorgesteld ten behoeve van investeringen die in principe «normaal» zijn en ook voor de werkgevers uiteindelijk positief uitwerken (minder ziekteverzuim/aansprakelijkheid).

ARBO-investeringen

Gemeld wordt het voornemen het bestaande instrument van willekeurige afschrijvingen uit te breiden tot bepaalde soort ARBO-investeringen. Ook op dit punt vragen de leden van de CDA-fractie nadere verduidelijking van de regering over haar voornemens. Mag ervan worden uitgegaan dat de ARBO-investeringen die gericht zijn op preventie van het organisch psychosyndroom hierin een plaats zullen krijgen ?

Als het gaat om «uitgestelde gezondheidseffecten» mag toch worden aangenomen dat deze hetzij bekend zijn en dus een rol kunnen spelen in het normale ARBO-beleid, hetzij niet bekend zijn en dan ook niet kunnen leiden tot de gewenste investeringen, vragen de leden van de D66-frcatie. Waarom is een extra stimulans dan nodig, zo vragen deze leden.

Voor wat betreft het midden- en kleinbedrijf kan naar de mening van de leden van de D66-fractie inderdaad sprake zijn van een financieel probleem. Ligt het niet meer voor de hand een regeling te maken die per onderneming een beoordeling van de specifieke situatie vergt? Dit geldt eens te meer nu blijkt dat de voorgestelde generieke belastingmaatregel ook tot de nodige uitvoeringskosten leidt.

De leden van de D66-fractie vragen of de eis van innovativiteit/niet-gangbaarheid niet haaks staat op de aangevoerde argumenten voor de wenselijkheid van de voorgestelde uitbreiding van de willekeurige afschrijving. Ook «gewone» middelen kunnen toch afdoende zijn voor «uitgestelde gezondheidseffecten» en armlastige ondernemers?

Investeringen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden acht de regering terecht van belang, menen de leden van de SGP-fractie. Om werkgevers ertoe aan te zetten maatregelen te nemen in situaties waarin noodzakelijk geachte investeringen achterwege blijven, stelt de regering voor artikel 10 Wet IB uit te breiden met een willekeurige afschrijving van de aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid van een onderneming. Deze leden kunnen de wenselijkheid van een stimulans in dezen begrijpen en willen de maatregel ook steunen, maar niettemin blijven zij met een vraag zitten. De Arbeidsomstandighedenwet legt een algemene zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid aan de werkgever op. De werkgever moet bij het bepalen van de productie- en werkmethoden zorgen voor een zo groot mogelijke veiligheid. In de Wet op de economische delicten zijn op het niet nakomen van bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet betreffende de zorg van de werkgever voor een veilige werkomgeving voor de werknemer boetebepalingen opgenomen (zie art. 1, ten 4° WED j° art. 6, eerste lid, ten 4° WED). Deze leden willen graag geïnformeerd worden over welke investeringen in arbeidsomstandigheden de regering bij de voorgestelde regeling voor ogen staan. Er rust toch al een verplichting op de werkgever om een veilige werkomgeving te creëren bij niet nakoming waarvan de WED strafbepalingen voorschrijft? Welke relatie bestaat er tussen de door deze leden aangegeven plicht voor de werkgever ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet en de door de regering voorgestelde regeling in het kader van de Wet IB? Bij deze leden is de verhouding tussen voornoemde bepalingen niet geheel helder en zij nodigen de regering daarom uit om aan dit aspect nadere aandacht te besteden.

Kansenzones

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de koppeling met het grotestedenbeleid als het gaat om de fiscale voorrechten voor bedrijven in kansenzones.

Lelystad

De faciliteit van willekeurige afschrijving voor kansenzones wordt uitgebreid met de gemeente Lelystad. Deelt de regering de vrees van de leden van de CDA-fractie dat hiermee de concurrentieverhoudingen met andere gemeenten in de omgeving sterk kunnen worden scheef-getrokken?

Ten tijde van de toevoeging van Landgraaf aan de lijst in kwestie centreerde de discussie zich rond de in BSRI-verband aangewezen gebieden. Landgraaf was omsloten door dergelijke gebieden. Dat geldt voor Lelystad niet. Hoewel leden van de fractie van D66 zich kunnen vinden in extra steun aan Lelystad, vragen zij of het, met het oog op precedentwerking, niet beter is een apart regime voor deze gemeente te creëren.

Filmindustrie

Met betrekking tot de faciliteit van de willekeurige afschrijving voor de filmindustrie heeft de regering aangegeven dat zij een financieringsfaciliteit zal ontwerpen, waarvan de willekeurige afschrijving een onderdeel zal zijn, wellicht gecombineerd met de toepassing van de tante Agaathregeling. De leden van de CDA-fractie willen hun oordeel opschorten totdat een en ander nader is uitgewerkt.

Als (mede)initiatiefnemers van dit onderwerp kunnen de leden van de D66-fractie zich vinden in hetgeen wordt voorgesteld. Als geen «wetgeving in formele zin» nodig is, wanneer vallen dan de concrete voorstellen, al dan niet in de vorm van een ministeriële regeling, te verwachten, vragen deze leden.

Uitbreiding afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het voorstel te komen tot gedeeltelijke vrije afschrijving voor laboratoriumgebouwen alsmede de uitbreiding afdrachtsvermindering speur- en ontwikkelingswerk.

Uitbreiding van de (energie-)investeringsaftrek, het regime voor willekeurige afschrijvingen en de groenregeling naar de Nederlandse Antillen en Aruba

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de voortgang van de afspraken die zijn aangekondigd in verband met de motie Witteveen-Hevinga (kamerstukken II 1995/96, 24 583 (R 1564), nr. 9) die door de Kamer is aanvaard bij de behandeling van de vorige wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk.

De regering heeft het voornemen enkele fiscale faciliteiten uit te breiden naar de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit is een uitwerking in het kader van de financieel-economische beleidsdialoog tussen de landen van het Koninkrijk in januari 1997. Het gaat om faciliteiten voor Nederlandse belastingplichtigen die investeren op de Antillen en Aruba. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de verhouding tussen de budgettaire voordelen van f 20 mln., oplopend tot f 60 mln. voor Nederlandse belastingplichtigen en de effecten op de economieën van de Nederlandse Antillen en Aruba. Wat voor soort investeringen betreft het? Hoe past dit alles bij de discussie over de Suiker en Rijstregelingen? Voorts achten de leden van de CDA-fractie het van groot belang dat strikt wordt vastgehouden aan het voorgenomen toezicht door Nederlandse ambtenaren en aan de voorgenomen uitbreiding van de uitwisseling van inlichtingen. De leden van de CDA-fractie hechten grote waarde aan de samenwerking op het gebied van bestrijding van internationale fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik op het terrein van de belastingen, mede in onze relatie tot fiscale verdragspartners van het Koninkrijk.

De leden van de VVD-fractie kunnen tevens instemmen met de uitbreiding van de (energie-)investeringsaftrek, het regime voor willekeurige afschrijvingen en de groenregeling naar de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze leden betreuren dat veel nog uitgewerkt moet worden in een ministeriële regeling. Het is toch altijd beter dat de Tweede Kamer vooraf inzicht heeft in de regeling om een goed oordeel te kunnen geven, menen deze leden. Wanneer is de regering van plan deze ministeriële regeling te publiceren? Kan de regering een concept ministeriële regeling aan de Tweede Kamer toesturen?

Faciliteiten successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vragen om een nadere toelichting op het voorgestelde lid 10 van artikel 25 Invorderingswet. Betekent dit dat voor gereserveerd vermogen voor toekomstige investeringen de uitstelregeling niet van toepassing kan zijn? Voorts vragen zij een nadere toelichting op het voorgestelde derde lid van artikel 26 Invorderingswet, met name over de situatie dat tweemaal kwijtschelding zou kunnen worden verleend over het ondernemingsvermogen of de aandelen bij het voorkomen van een vordering wegens overbedeling.

De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met de faciliteiten successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging. Met name ook met de keuze die gemaakt wordt voor kwijtschelding in plaats van vrijstelling, mede om oneigenlijk gebruik te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie vragen de aandacht van de regering voor situaties van bedrijfsopvolgingen waarbij zaken worden overgedragen tegen een renteloze lening van de ouders.

Is het niet mogelijk de regelgeving zodanig aan de passen dat de materiële bevoordeling die hiermee samenhangt niet als schenking wordt aangemerkt?

Als vervolgens blijkt dat de lening niet kan worden afgelost, kan dan worden bepaald of sprake is van een schenking waarvoor eventueel een beroep op vrijstelling kan worden gehanteerd.

Is de regering bereid dit in te voeren?

Allereerst hechten de leden van de VVD-fractie eraan hun waardering uit te spreken voor het feit dat de regering knelpunten successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging heeft willen verzachten. Kan de regering een reactie geven op hetgeen door de NOB is gesteld in haar brief d.d. 7 november 1997, waarbij gesteld wordt dat: «Ten aanzien van het onderdeel «verlichting successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging constateert de Orde een aantal onduidelijkheden, met name in de samenloop tussen de gespreide betalingsregeling, de nieuwe uitstelregeling en de voorlopige kwijtscheldingsregeling. Bovendien constateert de Orde dat het voor een juiste beoordeling van het effect van de voorgestelde regelingen noodzakelijk is om kennis te nemen van de (gewijzigde) ministeriële uitvoeringsregeling, waarin een aantal belangrijke elementen geregeld zullen worden. Deze (gewijzigde) ministeriële regeling is echter niet bij de stukken gevoegd».

Kan de regering een concept ministeriële regeling aan de Tweede Kamer sturen, zodat de Tweede Kamer voor de parlementaire afronding van dit voorstel zich een volledig oordeel kan vormen?

De leden van de D66-fractie waarderen het regeringsvoorstel dat ertoe strekt de druk van het successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging te verminderen, positief. Deze leden onderschrijven de gedachte dat aantasting van de continuïteit van een onderneming als gevolg van verschuldigde successierechten vanuit algemeen sociaal-economisch belang onwenselijk is. Deze leden verzoeken de regering te reageren op de brief van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs van 7 november jl., waarin onduidelijkheden over de samenloop tussen de voorgestelde verlichtingsmaatregelen worden toegelicht. Deze leden zouden voorts graag een reactie van de regering zien op de kanttekeningen die bij de voorgestelde wijziging van het successie- en schenkingsrecht zijn gemaakt in de brief van 3 november 1997 van de Federatie van Belastingadviseurs.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Hoewel enkele belangrijke knelpunten met betrekking tot de bedrijfsopvolging worden opgelost constateren ze dat er toch nog enkele belemmeringen blijven bestaan. Met name de problematiek rond de overdracht van een aanmerkelijk belangenpakket zal in een aantal gevallen blijven voortbestaan. Omdat de voorgestelde regeling zich beperkt tot het schenkings- en successierecht moet bij een familiaire bedrijfsopvolging waarbij geen waarde wordt toegerekend aan de quota of vergelijkende activa, nog steeds 25% inkomstenbelasting worden afgedragen over het geschonkene. Wordt hierdoor de liquiditeitspositie van het bedrijf niet nog steeds in gevaar gebracht? Betekent dit dat in deze gevallen overdracht van de onderneming/BV pas verantwoord kan plaatsvinden als de directeur-grootaandeelhouder is overleden? Waarom wordt bij de aanmerkelijk belangregeling voor deze situaties geen doorschuivingsfaciliteit gecreëerd als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting?

De leden van de GPV-fractie vragen naar het toepassingsgebied van de regeling. Als voorbeeld noemen deze leden de bedrijfsopvolging van een melkveehouderij met melkquota en landbouwgrond die zijn ondergebracht in een landbouw BV. Mag bij de voorgestelde faciliteit het melkquotum op boekwaarde worden gewaardeerd en landbouwbouwgrond tegen verpachte waarde? Kan de regering enkele cijfervoorbeelden geven wat de voorgestelde regeling voor deze gevallen in de praktijk zal betekenen?

Deze leden lezen dat met het oog op het gelijkheidsbeginsel wordt voorgesteld sectoren van het bedrijfsleven waar geen sprake is van quota, de mogelijkheid te bieden in min of meer overeenkomstige gevallen ook van de faciliteit gebruik te maken. Kan de regering voorbeelden geven aan welke gevallen zoal gedacht moet worden? Wanneer is hier sprake van en wanneer niet? Kan zij tevens onderbouwen op basis waarvan het kwijtscheldingspercentage voor het overige verkregen ondernemingsvermogen op 25 is gesteld?

Kennisinfrastructuur (scholingsfaciliteit)

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid stemmen in met de voorgestelde maatregelen. Zij juichen het toe dat er een aanvullende scholingsaftrek van 40% wordt voorgesteld speciaal voor oudere werknemers ouder dan 40 jaar.

Toch willen deze leden nogmaals de regering uitnodigen uitvoering te geven aan de motie Van der Ploeg c.s. (25 600, nr. 42) inzake scholingsimpulsen in de non-profitsector. Kan een budgettair-neutrale variant worden uitgewerkt, waarin de voorgestelde scholingsaftrek wordt vervangen door bijvoorbeeld een afdrachtsvermindering van loonbelasting en premie volksverzekeringen, die gekoppeld is aan de scholingskosten voor zowel de profit- als de non-profitsector? Deze leden erkennen dat bij deze variant de spoeling dunner wordt, omdat de scholingssubsidie over meer organisaties zal moeten worden verdeeld.

Het voorstel om scholing tijdens het werken over de volle breedte te stimuleren heeft de steun van de leden van de CDA-fractie. Dit geldt ook voor de in het voorstel opgenomen extra stimulans voor scholing aan ouderen en scholing in middelgrote en kleine bedrijven.

De leden van de CDA-fractie zetten echter een vraagteken bij de gekozen vorm van de faciliteit. Immers, de regering kiest voor een extra aftrek op de fiscale winst ter grootte van een percentage van de scholingskosten. Hierdoor is deze faciliteit niet toegankelijk voor niet-winstbeogende sectoren, terwijl ook bijvoorbeeld in de zorg voortdurende scholing van groot belang is, met name voor herintreders en ouderen. De leden van de CDA-fractie geven de voorkeur aan een regeling via vermindering afdracht belastingen en premies en stellen de regering voor op dit punt het voorstel aan te passen.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het feit dat er aandacht moet worden besteed aan leren tijdens het werk. In dit kader wordt een scholingsfaciliteit voorgesteld in de vorm van een extra winstaftrek. Het gevolg van deze systematiek is dat de faciliteit slechts open staat voor belastingplichtige werkgevers in de marktsector en niet voor niet-belastingplichtige werkgevers. Een ander gevolg van deze systematiek is dat het voorgestelde alleen een stimulans is, indien er winst wordt gemaakt. Is dit ook daadwerkelijk de bedoeling van de regering? Zou een afdrachtskorting loonbelasting voor de betreffende te scholen werknemers een optie zijn? De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de regering.

Het principe van «levenslang leren» staat bij de leden van de D66-fractie hoog in het vaandel. Maatregelen die dat principe goed ondersteunen kunnen derhalve op instemming van deze leden rekenen. De hier voorgestelde scholingsfaciliteit roept evenwel nog de volgende vragen op:

– Waarom wordt een en ander volledig via werkgevers geregeld, terwijl de scholingsbehoefte even zo vaak aanwezig zal zijn bij degenen die (nog) niet (meer) op de arbeidsmarkt zijn ingezet? Is er niet een regeling mogelijk die is gericht op de individuele burger (en dan eventueel over te dragen aan werkgever naar de mate waarin die de kosten van de scholing (tijd en/of geld) draagt?

– Waaraan is de bovengrens van f 250 000 ontleend als criterium om in aanmerking te komen voor extra aftrek (40%) en vormt een dergelijke grens niet tevens een rem op voorgenomen scholingsinspanningen?

De leden van de GPV-fractie concluderen dat de voorgestelde scholingsfaciliteit alleen beschikbaar is voor belastingplichtige werkgevers in de marktsector. Dit is naar de mening van deze leden niet in overeenstemming met de zinsnede in de toelichting «om scholing tijdens het werken over de volle breedte te stimuleren». Waarom is gekozen voor de beperking tot de marktsector? Wat vindt de regering van de suggestie van VNO-NCW om te kiezen voor een faciliteit in de vorm van een afdrachtsvermindering van loonbelasting en premie volksverzekeringen, zodat in principe alle werkgevers van de scholingsfaciliteit gebruik kunnen maken?

Vermindering onderwijs

De leden van de PvdA-fractie vragen of globaal kan worden aangegeven wat de effecten zijn van deze vorig jaar ingevoerde maatregel. Kan worden aangegeven met welk bedrag van deze faciliteit de gezondheidssector wordt ondersteund?

De leden van de VVD-fractie verwijzen bij dit onderdeel naar hun inbreng voor het verslag van het wetsvoorstel 25 350 (toetsloon in de vermindering onderwijs), waarbij zij reeds opmerkten dat zij de grens van 130% nog steeds te hoog vinden. Ook in de proces- en metaalindustrie en bouw dienen volgens het onderhavige voorstel loonschalen boven de 130% te komen. De fiscale tegemoetkoming is bedoeld voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Verruiming van de regeling kan juist ten koste gaan van de beschikbare werkgelegenheid daar. Kan de regering hierop haar visie geven, vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie geven aan de verruiming van de vermindering onderwijs in het kader van de WVA een goede maatregel te vinden. Over het overeind houden van de aftopping van de samenloop van deze vermindering met de vermindering en de doorstroomvermindering lage lonen, verwijzen deze leden naar hun inbreng bij wetsvoorstel 25 691 (belastingplan 1998).

Vermindering onderwijs voor hbo-verpleegkundigen

Bij het inservice-onderwijs gaat het niet om een HBO-opleiding. De duale HBO-V opleidingen zijn net opgezet. De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de memorie van toelichting wordt gesproken over de instandhouding van de huidige beroepspraktijk vormingsplaatsen voor HBO-V studenten. Gegeven de afnemende instroom in dit type onderwijs, zal de vraag vanuit de beroepspraktijk juist prangender zijn. Kan de regering aangeven waarom het nodig is om deze vraag te stimuleren?

Geldt hiervoor ook de 130% grens? Kan de regering aangeven of er onderscheid wordt gemaakt tussen duale opleidingen verpleegkundigen in het MBO en het HBO voor wat betreft een fiscale tegemoetkoming?

Wijzigingen in de Wet op de omzetbelasting 1968

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid juichen deze verlaging van het BTW-tarief toe vanwege de toenemende invloed van de internationale concurrentie op attractieparken en het feit dat het in het algemeen gaat om een arbeidsintensieve sector.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het voorstel betreffende de Wet op de omzetbelasting 1968, maar zij vragen zich af of het publiek van de BTW-verlaging zal profiteren. De regering maakt van de gelegenheid gebruik om het te zijner tijd mogelijk te maken dat technische voorzieningen voor blinden ook onder het verlaagde BTW-tarief worden geplaatst. Kan de regering aangeven op welke termijn de visueel gehandicapten ook feitelijk van de maatregelen kunnen profiteren?

Destijds werd de invoering van het lage BTW-tarief voor podiumkunsten afhankelijk gesteld van het tot stand komen van een aantal convenanten met ondernemers in de sector, dit op verzoek van de Tweede Kamer. De convenanten zijn er niet gekomen en toch wil de regering de BTW-verlaging voor podiumkunsten nu laten ingaan per 1 september 1998. Het doel is nu de kosten van de arbeidstijdenwet en de vergrijzing te laten compenseren door het lagere BTW-tarief. Deelt de regering hiermede de mening van de leden van de CDA-fractie dat aan het uitdrukkelijk verzoek van de Kamer dus niet is tegemoetgekomen en kan de regering een verklaring geven voor de achtergrond daarvan?

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het toepassen van het verlaagde BTW-tarief op het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en dergelijke dagrecreatie. Deze leden vermoeden overigens niet dat er enige relatie ligt tussen de 1,2 Nederlandse bezoekers van Disney Paris en het lage Franse BTW-tarief.

Deze leden stemmen ook in met de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden. Zij zijn verheugd over het feit dat er tevens een verlaagd BTW-tarief voor podiumkunsten komt.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het voorstel in de sfeer van het BTW-aftrekrecht voor outplacementkosten. Graag vernemen deze leden een reactie op de stelling van VNO/NCW dat om uitvoeringsproblemen in de sfeer van de loonbelasting te voorkomen, zou geregeld moeten worden dat de waarde van «outplacement ten behoeve van het personeel van de ondernemer» op nihil wordt gewaardeerd. Het is voor de werkgever dan in alle gevallen duidelijk dat bij het verstrekken van outplacement geen loonbelasting behoeft te worden ingehouden».

Al in een eerder stadium hebben de leden van de D66-fractie de gedachte gesteund om attractieparken in het lage BTW-tarief onder te brengen.

Ook verlaging van het BTW-tarief op hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden heeft de instemming van deze leden.

Het zal geen verbazing wekken dat de voorgenomen BTW-verlaging voor de podiumkunsten bij de leden van de D66-fractie een warm onthaal heeft gevonden. Vol verwachting wordt uitgezien naar het desbetreffende Koninklijk Besluit. Kan nog worden toegelicht waarom is gekozen voor 1 september 1998 als ingangsdatum, vragen deze leden.

Een BTW-aftrekrecht voor de kosten van outplacement strookt volgens de D66-fractie met de genoemde ideeën over arbeidsmarktmobiliteit. De leden van die fractie kunnen zich evenwel niet aan de indruk onttrekken dat outplacement zich met name richt op het bovenste segment van de arbeidsmarkt, met andere woorden daar waar de problemen niet het grootst zijn. Hoe kijkt de regering daar tegenaan en is er dan wel voldoende rechtvaardiging voor deze vorm van grondslagversmalling?

Europese aspecten

Een aantal van de onderhavige maatregelen van deze fiscale structuurversterking is aan te merken als staatssteun in het kader van de Europese Unie. Is dit aangemeld bij de Europese Commissie, vragen de leden van de CDA-fractie. Verwacht de regering hierbij nog moeilijkheden?

III. BUDGETTAIRE EFFECTEN

Begrijpen de leden van de D66-fractie goed dat de verhoging tot 17,5 van het percentage van de tweede schijf voor wat betreft de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk, een budgettair beslag van f 100 mln betekent (post «verhoging budget WVA/S&O»)?

Waarom, zo willen de leden van de D66-fractie weten, leidt de uitbreiding van de regeling voor willekeurige afschrijving aanvankelijk tot f 40 mln meer aan kosten?

De leden van de fractie van D66 zien graag toegelicht waarom een derving aan premies volksverzekeringen optreedt van f 85 mln.

IV. UITVOERINGSKOSTEN

De leden van de D66-fractie zien graag een uitsplitsing van de uitvoeringskosten voor wat btreft de ARBO-investeringen en de scholingsfaciliteit.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier voor dit verslag,

Floor


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66) en De Haan (CDA).

Naar boven