25 684 (R1600)
Goedkeuring van de op 18 december 1996 te Brussel tot stand gekomen Verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de afbakening van de territoriale zee en inzake de afbakening van het continentaal plat (Trb. 1997, 14 en 15)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING 1

Inleiding

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).De afbakening van de zeegebieden tussen Nederland en België heeft sinds de afscheiding van België een bewogen historie gekend door de bekende «Wielingen kwestie». Op de Wielingen en de vaargeul van de Westerschelde, die zich binnen de territoriale zee van België bevindt, werden door Nederland, mede op historische gronden, aanspraken gemaakt die door België altijd zijn bestreden.

In het kader van het uitstekende nabuurschap werd in beide landen de noodzaak gevoeld om de verschillen van mening, die jarenlang het bereiken van overeenstemming in de weg hadden gestaan, op te lossen. De voortgaande ontwikkelingen op het terrein van het internationaal recht (de inwerkingtreding op 16 november 1994 van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83), en de instelling van een Exclusieve Economische Zone in de Noordzee) maakten een definitieve regeling van de laterale afbakening van de zeegebieden van beide landen zeer gewenst.

Op verzoek van België werden op 17 november 1994 concrete onderhandelingen geopend over de afbakening van de territoriale zee en het continentaal plat tussen Nederland en België. Op 29 mei 1996 werd tussen Nederland en België overeenstemming bereikt over de zijwaartse afbakening. Partijen hebben voor de afbakening van de territoriale zee het equidistantiebeginsel gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de positie van de sinds 1965 uitgebouwde haven van Zeebrugge en het droogvallen van de Rassen. Teneinde te voorkomen dat een gecompliceerd regime nodig zou zijn met betrekking tot dat deel van het Nederlands continentaal plat, dat als gevolg van de uitbreiding tot twaalf zeemijlen in de territoriale zee van België komt te liggen door de zijwaartse afbakening van de territoriale zee op basis van het equidistantiebeginsel, heeft Nederland uit hoofde van goed nabuurschap zich bereid verklaard in te stemmen met enkele aanpassingen op het verloop van de grens van het continentaal plat, zoals in 1965 ambtelijk overeengekomen, ten faveure van België.

De afbakening van het continentaal plat met België heeft tot gevolg dat het bestaande drielandenpunt, van de respectieve platten van België, Nederland en van het Verenigd Koninkrijk, met het Verenigd Koninkrijk bilateraal moet worden aangepast. Voor Nederland zou dit betekenen dat met het Verenigd Koninkrijk een protocol moet worden gesloten tot wijziging van het op 6 oktober 1965 te Londen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanië en Noord-Ierland inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentale plat onder de Noordzee (Trb. 1965, 191), analoog aan het op 25 november 1971 te Londen tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst van 6 oktober 1965 (Trb. 1971, 212), dat destijds nodig was naar aanleiding van de wijziging van de afbakening van het continentaal plat met de Bondsrepubliek Duitsland. Overleg hierover met het Verenigd Koninkrijk is geëntameerd, maar de afronding hiervan behoeft de ratificatie van het Verdrag inzake de afbakening van het continentaal plat niet in de weg te staan.

Verdrag inzake de afbakening van de territoriale zee

De punten, genoemd in artikel 1 van het Verdrag inzake de zijwaartse afbakening van de territoriale zee, zijn de punten waarlangs de grens getrokken wordt. Deze afbakening is geschied in overeenstemming met de beginselen van het hierbovengenoemde VN-zeerechtverdrag, met name het equidistantiebeginsel.

De bij het Verdrag behorende briefwisseling ziet op uitvoeringsmaatregelen die noodzakelijk zijn geworden doordat nu een definitieve afbakening heeft plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld het beheer over de vaarwegmarkering.

Verdrag inzake de afbakening van het continentaal plat

Zoals in de inleiding beschreven, is bij de afbakening van het continentaal plat niet uitgegaan van het equidistantiebeginsel, maar heeft het Koninkrijk om tot een pragmatische oplossing te komen ingestemd met afbakening waarbij niet onverkort vastgehouden werd aan de in 1965 overeengekomen afbakening van het continentaal plat en de daarop gebaseerde beheerspraktijk, met name een dertigjarige zand- en grindexploitatie door Nederland van dit gebied. België heeft zich met name na de totstandkoming van het hiervoorgenoemde VN-zeerechtverdrag in 1982 verzet tegen de in 1965 overeengekomen afbakening van het continentaal plat.

Op grond van artikel 2 van het Verdrag zal de afbakening van het continentaal plat tevens gelden als afbakening van de Exclusieve Economische Zone wanneer deze door een van beide staten wordt ingesteld. Een wetsvoorstel te dien einde is momenteel in Nederland in voorbereiding.

De bij het Verdrag gevoegde briefwisseling is met name van belang voor de zand- en grindexploitatie. Van enig materieel belang in de vorm van bodemschatten in het onderhavige grensgebied is tot op heden niet gebleken. Wel wordt door een Belgische onderneming voor commerciële doeleinden zand gewonnen, waarvoor door Nederland een vergunning is verleend. Deze Nederlandse vergunning zal door België worden erkend gedurende vijf jaar, ommekomst van de vergunning, en vervolgens worden geregulariseerd naar Belgisch recht.

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden, aangezien het de grenzen van het Koninkrijk betreft.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Trb. 14 en 15 zijn ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven