25 660
Verdrag tot oprichting van de Bank voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, met Schema en Bijlage; New York, 28 augustus 1996

nr. 43
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 oktober 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 oktober 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 november 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 28 augustus 1996 te New York tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Bank voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, met Schema en Bijlage (Trb. 1997, 82 en 256).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

1. Verloop van de onderhandelingen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uit sluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het initiatief voor de oprichting van een bank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika werd gelanceerd tijdens de economische topconferentie in Casablanca op 30 oktober en 1 november 1994.

Daar presenteerden Israël, Jordanië, Egypte en de Palestijnse autoriteit een dergelijke bank als eerste gemeenschappelijke regionale voorstel. In de slotverklaring van de topconferentie wordt opgeroepen om verschillende opties te onderzoeken voor financiële mechanismen met inbegrip van de oprichting van een bank.

Na de topconferentie van Casablanca begonnen de besprekingen over de tot standbrenging van een financieel mechanisme voor de regio.

Deze besprekingen werden gevoerd in een speciaal hiertoe opgerichte «task force» die onder voorzitterschap stond van de Verenigde Staten. De besprekingen stonden vanaf het begin in het teken van de controverse over de noodzaak om een nieuwe bank op te richten.

Van meet af aan hebben de Verenigde Staten evenals Israël, Jordanië, Egypte en de Palestijnse autoriteit sterk gepleit voor de oprichting van een bank. Deze landen waren van mening dat een bank onmisbaar zou zijn voor het vredesproces. De bank zou het hart van de economische samenwerking in de regio moeten worden. De oprichting van een bank zou een belangrijk signaal aan de buitenwereld geven dat thans serieus aan de opbouw van de regio wordt gewerkt.

Andere landen daarentegen plaatsten vraagtekens bij de noodzaak om een bank op te richten. De meeste Europese landen hadden, soms sterke, twijfels over de financieel-economische toegevoegde waarde van een dergelijke instelling in een regio die in hun ogen ook bedeeld kon worden door de internationale donorgemeenschap en bestaande internationale instellingen. Er zou niet zozeer een gebrek aan geld als wel een gebrek aan projectvoorbereiding en coördinatie zijn. Ook de Golfstaten (Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten) toonden in het licht van de verschillende aanwezige Arabische en Islamitische ontwikkelingsbanken en -fondsen, alsook vanwege het nog niet deelnemen van Syrië aan het vredesproces, geen animo voor een nieuwe bank ter ondersteuning van het vredesproces.

Door de meerderheid van de Europese landen werd een tegenvoorstel ingediend waarbij een instelling zou worden opgericht («Middle East and North Africa Financial Intermediation Organisation» ofwel MENAFIO genaamd) met als doel nieuwe projecten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika te identificeren en uit te werken, en hiervoor financiering te zoeken bij de bestaande financiële instellingen. Ook zou deze instelling een forum voor afstemming van economisch beleid in de regio moeten omvatten.

De Nederlandse regering heeft zich in een vroegtijdig stadium ten gunste van oprichting van een bank uitgesproken. De Nederlandse regering is van mening dat de oprichting van een bank niet in de eerste plaats een technische kwestie is, maar een politieke beoordeling vergt. Vrijwel alle ontwikkelingsbanken – meest recente voorbeeld: de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling – zijn om politieke redenen opgericht. Het gaat om het verstevigen en verduurzamen van het vredesproces en het bevorderen van regionale samenwerking. De oprichting van regionale instellingen speelt daarbij een belangrijke rol. Bovendien is het Midden-Oosten de enige regio waarvoor thans nog geen regionale ontwikkelingsbank bestaat. De Nederlandse regering meent dat een bank een goede katalysator zal kunnen zijn voor politieke samenwerking en economische ontwikkeling in de regio. Een bank, die een concrete produktie van leningen heeft, en waarvan het oordeel vaak van groot belang is voor andere kredietverschaffers, is een veel grotere stimulans voor onderlinge samenwerking en dus ontwikkeling dan een MENAFIO die alleen dienstverlenend bezig is en snel de belangstelling van de regionale landen kan verliezen.

De toegevoegde waarde van de bank is dat de regionale «ownership» maximaal is door gezamenlijke voorbereiding en financiering van projecten en programma's. Ook het feit dat het voorstel van de regionale landen gezamenlijk afkomstig was, speelde een rol bij de positieve Nederlandse opstelling. Om deze redenen heeft de Nederlandse regering besloten het voorstel voor de oprichting van een bank voor het Midden-Oosten te steunen. Behalve Nederland spraken binnen de EU Italië, Griekenland en in een later stadium ook Oostenrijk zich uit voor de oprichting van een bank. Geen enkel niet-Europees land heeft ooit het idee van MENAFIO gesteund.

Geruime tijd is gezocht naar een constructie, waarin alle partijen zich zouden kunnen vinden. De Europese Commissie heeft zich ingezet voor een compromis waarin eerst MENAFIO zou worden opgericht die dan in een volgend stadium, indien een tekort aan kapitaal was aangetoond, tot een bank zou kunnen uitgroeien. Het voorstel betekende oprichting van de door de Europese landen gewenste MENAFIO, zonder zekerheid over een latere oprichting van de door anderen gewenste bank. Dit compromis werd door de regionale landen afgewezen.

De regionalen waren bereid het idee van een beleidsforum (één van de twee onderdelen van MENAFIO) in hun eigen voorstel voor een bank op te nemen en voorts de oprichting van een projectvoorbereidingsfaciliteit (het andere onderdeel van MENAFIO) te overwegen, maar dan naast en niet in plaats van de bank, en alleen indien de Europese landen bereid zouden zijn om, eventueel op termijn, tot de bank toe te treden. Dit laatste was voor de meerderheid van de Europese landen niet aanvaardbaar. Hoewel uitvoerige discussie is gevoerd over mogelijke modaliteiten van een compromis-oplossing, stonden in feite de partij en te ver van elkaar af om overeenstemming te bereiken. De regionale landen wilden graag de Europese landen aan boord hebben, maar waren niet bereid hiervoor de oprichting van de bank in de waagschaal te stellen. Met de steun van onder meer de Verenigde Staten, Japan, Rusland en Canada, alsook de vier genoemde EU-lidstaten, was inmiddels genoeg steun ontstaan om ook zonder de meerderheid van de Europese landen met de bank door te gaan. In de tweede helft van 1995 heeft de Task Force zich vervolgens over de statuten van de bank gebogen. De meerderheid der Europese landen besloot, althans voorlopig, niet tot de bank te zullen toetreden en woonde de besprekingen over de statuten (het Verdrag) alleen als waarnemer bij. Zij hebben aangegeven zich nader te zullen beraden over hun voorstel voor een projectvoorbereidings faciliteit.

Nederland heeft in de Task Force een consequent stimulerende rol gespeeld ten gunste van de bank. Het feit dat toch ook in Europa bij een aantal landen duidelijk steun bestond voor de bank heeft bij gedragen aan de tot standkoming van de bank.

Besloten is de bank te vestigen in Cairo, Egypte.

2. Recente ontwikkelingen

Het Verdrag tot oprichting van de Bank voor Economische Samenwerking en ontwikkeling voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika is op 28 augustus 1996 gesloten. Sindsdien is het Verdrag ondertekend door Jordanië (24 oktober 1996), Cyprus en Italië (8 november 1996), Rusland en de Verenigde Staten van Amerika (22 november 1996), en Nederland. Ondertekening van het Verdrag door Nederland heeft enige vertraging opgelopen doordat Nederland eerst zeker wilde zijn van Amerikaanse ondertekening van het Verdrag.

Deze bleef lang onzeker vanwege de houding van het Amerikaanse Congres. Tevens waren er problemen aan Amerikaanse zijde over de toekenning van middelen uit de Amerikaanse begroting voor de bank.

Nadat in november 1996 tijdens een informele bijeenkomst van de Task Force meer helderheid kwam ten aanzien van de financiering van het Amerikaanse aandeel in het kapitaal van de bank en duidelijk werd dat de financiering van de Amerikaanse deelname aan het transitieteam rond was, besloot Nederland over te gaan tot ondertekening van het Verdrag, wat aldus op 18 februari 1997 gebeurde.

Het transitieteam, dat de operationalisering van de bank voorbereidt, zou oorspronkelijk in april 1996 van start gaan.

Echter, door onzekerheid over de Amerikaanse deelname aan de bank en vervolgens door bovengenoemde problemen ten aanzien van de Amerikaanse bijdrage aan het transitieteam, is dit team pas begin 1997 met haar werkzaamheden van start gegaan. De verwachting is dat de bank pas in het voorjaar van 1998 operationeel zal worden.

Het transitieteam bestaat uit leden afgevaardigd door de toekomstige aandeelhouders van de bank en wordt geleid door een Amerikaan. Nederland heeft 1 teamlid afgevaardigd.

3. Artikelsgewijze toelichting

Het Verdrag bevat de regels op grond waarvan de activiteiten van de bank zullen plaatsvinden. Hierbij hebben met name de statuten van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling1 als voorbeeld gediend.

Artikel 1–3: doelstelling

De doelstelling van de bank is het bevorderen en verdiepen van de vrede, stabiliteit en ontwikkeling van de landen in de regio van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Om deze doelstelling te verwezenlijken zal de bank in hoofdlijnen de volgende activiteiten entameren:

1. Het zelfstandig dan wel in samenwerking met andere financiers mobiliseren van middelen gericht op:

– het financieren van projecten met een regionaal karakter, in het bijzonder grensoverschrijdende infrastructurele projecten;

– het financieren van projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van de particuliere sector;

– het stimuleren van economische groei en duurzame ontwikkeling teneinde de welvaart en levens standaard in de regio te verhogen en de armoede te verminderen.

2. Het opzetten van een permanent forum, samengesteld uit uitsluitend de regionale lidstaten, dat de economische samenwerking en economische beleidscoördinatie binnen de regio dient te bevorderen.

Voorts zal de bank waar mogelijk samenwerken met haar lidstaten, de private sector, en andere regionale of internationale organisaties.

Artikel 4: lidmaatschap

De volgende landen (genoemd in Schema A bij het Verdrag) kunnen vanaf de oprichting lid worden van de bank:

1. regionale landen: Egypte, Israël, Jordanië, de Palestijnse autoriteit (de «kernlanden» in het vredesproces), Algerije, Marokko en Tunesië;

2. niet-regionale landen: Canada, Cyprus, Griekenland, Italië, Japan, Malta, Nederland, Oostenrijk, Rusland, Turkije, de Verenigde Staten en Zuid-Korea.

Zoals hierboven reeds gesteld hebben de meeste Europese landen evenals de in gezamenlijk verband opererende Golfstaten besloten (nog) niet toe te treden tot de bank.

Behalve de bovengenoemde groep landen die vanaf de oprichting lid kunnen worden staat het lidmaat schap open voor andere leden. De Raad van Gouverneurs kan hiertoe met bijzondere meerderheid besluiten.

Artikel 5: kapitaal

Afgesproken is dat de omvang van het startkapitaal $ 5 miljard zal bedragen. Op Nederlands initiatief is besloten het kapitaal te denomineren in Special Drawing Rights1. Tegen de gebruikte omrekeningskoers van Dollar / SDR = 1.49760 (gemiddelde koers gedurende de periode van 1 augustus 1995 tot 30 oktober 1995) bedraagt de totale kapitaalomvang in SDR's daarmee SDR 3 338 700 000. Van de totale kapitaalomvang zal 25% dienen te worden volgestort. De overige 75% is garantiekapitaal.

Besloten is om slechts 75% van het totale kapitaal toe te wijzen.

De overige 25% zal worden gereserveerd voor mogelijke nieuwe toetreders. Hierbij wordt gedacht aan regionale landen als Syrië en Libanon, de Golfstaten en de niet- toegetreden Europese landen.

De Verenigde Staten zullen de grootste aandeelhouder worden met een aandeel van 21% van het kapitaal. Hiermee zullen de Verenigde Staten de facto een vetorecht hebben over beslissingen die met een gekwalificeerde meerderheid van 80% van het kapitaal dienen te worden genomen, zoals kapitaalverhogingen en wijziging van het Verdrag (artikel 52, onder b). De belangrijkste aandeelhouders na de Verenigde Staten zijn Japan, Rusland en Italië met respectievelijk 9½%, 6%, en 5% van het kapitaal. De vier kernpartijen in het vredesproces, te weten Egypte, Israël, Jordanië en de Palestijnse autoriteit krijgen alle een gelijk kapitaalaandeel in de bank van 4%. De drie Noordafrikaanse toetreders zullen ieder 2% van het kapitaal krijgen. Nederland heeft in het licht van zijn positieve opstelling tegenover de bank kunnen bedingen dat het, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring, een kapitaalaandeel zal kunnen nemen van 3,5%.

Hierdoor heeft Nederland de mogelijkheid om een eigen bewindvoerder te benoemen in de bank, waardoor op adequate wij ze invloed uit kan worden geoefend op de gang van zaken in de bank.

Artikel 6 : vrijwillige speciale fondsen

Hierin wordt aan de bank de mogelijkheid geboden om concessionele fondsen te beheren teneinde de ontwikkeling van de zwakkere economieën van de regio te versnellen.

Artikel 8: economische samenwerking

De bank zal een forum voor economische samenwerking hebben, bestaande uit de regionale leden van de bank. Dit forum streeft door middel van onderlinge dialoog de volgende doelstellingen na: (met name) economische samenwerking in de regio, het efficiënte gebruik van de middelen van de regio, bevordering van het sociale welzijn, economische groei, interne en externe financiële stabiliteit, stimuleren van een goed economisch beleid, coördineren van de regionale economische prioriteiten, en bevorderen van handel en investeringen in de regio.

Artikel 9–14, 17–18: financiële operaties

De bank kan zowel leningen als garanties verstrekken en daarnaast ook deelnemen in het kapitaal van een onderneming.

Om een voldoende mate van kredietwaardigheid op de internationale kapitaalmarkt te garanderen, zijn beperkingen gesteld aan de omvang van de activiteiten van de bank. Het totaal aan uitstaande leningen, deelnemingen en garanties mag nooit meer belopen dan het totale kapitaal waarop is ingeschreven plus eventuele winst en reserves.

De bank zal geen structurele-aanpassingsleningen mogen verstrekken. Het zal de bank ook niet zijn toegestaan om exportkredietgaranties te geven.

Alle regionale landen hebben in beginsel toegang tot leningen van de bank. Er is besloten a priori geen limiet vast te stellen voor de maximale toegang van enig regionaal land tot de bank. De bank kan alleen operaties uitvoeren in landen die gecommitteerd zijn aan het vredesproces, geen acties ondernemen die in strijd zijn met het doel van economische samenwerking in de regio, en geleidelijk voortgaan op weg naar een marktgeoriënteerde economie en de bevordering van particulier initiatief. In het Verdrag zijn geen politieke voorwaarden opgenomen, zoals bij de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, ten aanzien van politieke pluriformiteit en respect voor mensenrechten; wel wordt in de préambule van het Verdrag het belang van «menselijke ontwikkeling» en, op Nederlands initiatief, van respect voor mensenrechten benadrukt.

Artikel 15: milieu

Aan het milieu is in het Verdrag expliciet aandacht geschonken. In artikel 15 is vastgelegd dat de bank ervoor zorg dient te dragen dat al haar activiteiten bijdragen aan een milieuvriendelijke en duurzame ontwikkeling.

Artikel 19–21: inleningen en beleggingen

Op grond van deze artikelen heeft de bank de mogelijkheid geld in te lenen en te beleggen, alsmede verkregen zekerheden te verhandelen. Lidstaten van de bank mogen geen beperkingen opleggen aan de bank inzake het gebruik van bepaalde valuta's.

Artikel 22–26: financieel beheer

In deze artikelen staan voorschriften inzake het treffen van voorzieningen en aanhouden van reserves de verdeling van het netto inkomen van de bank, het budget en de financiële rapportage.

Artikel 27–33: organisatie van de bank

Zoals gebruikelijk bij alle multilaterale banken is in het Verdrag vastgelegd dat belangrijke besluiten, zoals bij voorbeeld kapitaalverhogingen of wijziging van het Verdrag genomen dienen te worden door de Raad van Gouverneurs. Voor Nederland zal de Minister van Financiën de functie van Gouverneur, en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking de functie van plaatsvervangend Gouverneur vervullen.

In het licht van de vrij kleine omvang van de bank is besloten tot een niet-residente Raad van Bewindvoerders. In artikel 29, onder (f), is vastgelegd dat slechts met een gekwalificeerde meerderheid van 80 procent van de stemmen kan worden besloten de Raad van Bewindvoerders resident te maken (in welk geval de Raad van Bewindvoerders uit maximaal 12 leden zal mogen bestaan). Op voorstel van Nederland is in artikel 29, onder (b), vastgelegd dat ieder land of groep van landen met een kapitaalaandeel van minimaal 4 procent een bewindvoerder zal mogen aanwijzen.

Nederland heeft inmiddels een afspraak gemaakt met Oostenrijk over samenwerking in één kiesgroep. Nederland zal daarin permanent de bewindvoerder leveren en Oostenrijk de plaatsvervangend bewindvoerder.

De dagelijkse leiding van de bank is in handen van de (nog aan te wijzen) President. Artikel 32 bepaalt dat het hoofdkantoor van de bank zal zijn gevestigd in Caïro, Egypte. Bijkantoren of agentschappen kunnen in andere lidstaten worden gevestigd wanneer de Raad van Bewindvoerders daartoe met bijzondere meerderheid besluit.

Artikel 34–41: privileges en immuniteiten

Deze artikelen bevatten de bij multilaterale banken gebruikelijke bepalingen over privileges en immuniteiten. Artikel 39 bepaalt dat de bank en de personeelsleden van de bank zullen zijn vrijgesteld van belastingen. Mocht een lidstaat bij de bekrachtiging verklaren dat zij toch belasting wil heffen voor haar eigen onderdanen dan zal de bank hiervoor geen vergoeding aan de betrokken personeelsleden mogen geven.

Artikel 42–43: geschillenbeslechting

Artikel 42 bepaalt dat conflicten betreffende de interpretatie en toepassing van het Verdrag in eerste instantie worden voorgelegd aan de Raad van Bewindvoerders. Er is een beroepsmogelijkheid bij de Raad van Gouverneurs. Artikel 43 verwijst naar Bijlage A waarin een arbitrageprocedure is geregeld.

Artikel 44–45: wijziging van het Verdrag

Overwijziging van het Verdrag beslist de Raad van Gouverneurs bij bijzondere meerderheid (80%). Deze besluiten behoeven op grond van artikel 92 van de Grondwet geen parlementaire goedkeuring.

Artikel 46–51: uittreden van leden, schorsing van lidmaatschap, beëindiging van werkzaamheden door de bank

Artikel 46 biedt aandeelhouders de mogelijkheid zich uit de bank te rug te trekken, mits zij drie jaar lid zijn geweest. Artikel 47 bepaalt dat landen die hun verplichtingen uit hoofde van de statuten niet nakomen kunnen worden geschorst als lid. Dit leidt na een jaar automatisch tot beëindiging van het lidmaatschap tenzij de schorsing wordt verlengd. Artikel 49 bepaalt dat beëindiging van het lidmaatschap niet leidt tot opheffing van eerder aangegane verplichtingen uit hoofde van de statuten.

Artikel 49 stelt eveneens dat de Raad van Gouverneurs na 10 jaar een fundamentele evaluatie van de activiteiten van de bank onderneemt. Op dat moment, of op een ander moment, kan de Raad van Gouverneurs besluiten de bank op te heffen.

Artikel 52–55: definities en slotbepalingen

Het verdrag treedt in werking wanneer bekrachtigingen binnen zijn van landen die samen tenminste 65% van de aandelen vertegenwoordigen. Daarna zal een inaugurele bijeenkomst van de Raad van Gouverneurs in Caïro worden gehouden.

Toelichtende Verklaring en Slotakte

De Toelichtende Verklaring en de Slotakte behoren bij het verdrag.

In de Toelichtende Verklaring worden sommige artikelen uit het Verdrag nader toegelicht. In de toelichting op artikel 4, onder (a), onderdeel (ii), wordt gesteld dat leden zich zullen onthouden van deelname aan politiek geïnspireerde beperkingen van economische samenwerking, inclusief boycots. Deze tekst gaf aan het eind van de onderhandelingen nog aanleiding tot problemen aangezien sommige Arabische landen weigerden expliciet afstand te nemen van de Arabische boycot tegen Israël. De inmiddels overeengekomen tekst is wat minder committerend aangezien de genoemde inspanningsverplichting wordt geplaatst in het kader van een alomvattende en duurzame vrede in het Midden-Oosten.

4. Het aandeel van Nederland en financiële consequenties

Zoals reeds hierboven gesteld is Nederland onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring akkoord gegaan met een deelneming in het kapitaal van de bank ten bedrage van SDR 116 854 500 (3,5 procent van het totale kapitaal van de bank van SDR 3 338 700 000), waarvan 25 procent vol te storten in vijf gelijke jaarlijkse termijnen van 20 procent, dat wil zeggen SDR 5 842 725 per jaar.

Iedere lidstaat kan zijn bijdrage contant storten, dan wel van de mogelijkheid gebruik maken om de vereiste stortingen te voldoen in niet- rentedragende, niet-overdraagbare en direct opeisbare betalingspromessen. Nederland zal van deze laatste mogelijkheid gebruik maken. Het tempo waarin deze promessen door de instelling zullen worden verzilverd (en daarmee voor Nederland tot werkelijke uitgaven zal leiden) zal worden vastgesteld door de raad van bewindvoerders.

De betaling dient plaats te vinden in dollar, yen, Duitse mark, Engels pond, Franse franc of de ECU tegen de gemiddelde koers van deze valuta's ten opzichte van de SDR gedurende de periode 1 augustus 1995 en 31 oktober 1995. Nederland zal op grond hiervan pas in een later stadium behoeven te bepalen in welke valuta het zijn bijdrage zal storten. Als criterium zal hierbij gelden dat Nederland zijn bijdrage in die valuta zal storten, waarvoor geldt dat het bedrag in Nederlandse guldens het laagst is.

Het totaal door Nederland bij te dragen bedrag kan door Nederland worden aangemerkt als officiële ontwikkelingshulp conform de definitie van de OESO («ODA») en zal ten laste worden gebracht van de uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking die deel uitmaken van de homogene groep Internationale Samenwerking.

5. Koninkrijkspositie

De regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba hebben laten weten geen medegelding van het Verdrag voor hun land te wensen.

6. Conclusie

De regering hecht groot belang aan de ondersteuning van het vredesproces in het Midden-Oosten en meent dat een ontwikkelingsbank hieraan een essentiële bijdrage kan leveren.

Ondergetekenden zijn derhalve van mening dat Nederland gebruik moet maken van de mogelijkheid tot deelneming in het kapitaal van de Bank voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Goedkeuring van het onderhavige Verdrag stelt Nederland tot deze ondersteuning in staat.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Trb 1990, 143

XNoot
1

Dit zijn Bijzondere Trekkingsrechten welke verleend worden door het IMF. De waarde van de SDR is samengesteld uit vijf valuta's: US dollar, Pond Sterling, Franse Franc, Duitse Mark en Japanse Yen.

Naar boven