Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2011
Tijdens de begrotingsbehandeling zijn door het lid Çörüz (CDA) vragen gesteld over het beroep op medische geheimhouding, c.q.
het verschoningsrecht door zorgbemiddelaars bij onderzoeken naar fraude met persoonsgebonden budgetten.
Ik heb toen aangegeven dat ernaar zou worden gestreefd de vragen voor het kerstreces te beantwoorden. Dat is helaas niet gelukt.
Het Openbaar Ministerie heeft bevestigd dat deze problematiek in enkele zaken aan de orde is geweest. Het gaat daarbij om
fraudeonderzoeken waarin door een organisatie, niet zijnde een medische instelling, met een beroep op de geheimhoudingsplicht
is geweigerd medische documenten aan de opsporingsdiensten over te dragen.
Bij de verschoningsgerechtigden in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering gaat het om hen die uit hoofde van hun stand,
hun beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn. Daaronder valt in elk geval de arts, maar ook de verpleegkundige, de
verloskundige en de apotheker kunnen zich erop beroepen. Daarnaast geldt een afgeleid verschoningsrecht voor bijvoorbeeld
de assistent van de arts of het ziekenhuis dat de medische dossiers onder zich heeft.
De ratio van deze regeling, zoals ook in de rechtspraak van de Hoge Raad verwoord, is gelegen in het algemene en individuele
belang. Het algemeen belang ziet erop dat burgers die nog geen patiënt zijn erop moeten kunnen vertrouwen dat zij zich tot
een hulpverlener kunnen wenden, zonder vrees dat hun persoonlijke gegevens zullen worden geopenbaard. Staat dat vertrouwen
ter discussie dan kan dat burgers ervan weerhouden hulp te zoeken. Bij het individuele belang gaat het er om dat de individuele
patiënt erop moet kunnen vertrouwen dat zijn hulpverlener persoonlijke (medische) gegevens niet aan anderen verstrekt. Uit
de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het verschoningsrecht in zoverre niet absoluut is, dat zich zeer uitzonderlijke
omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven de hiervoor genoemde
belangen. In het geval de verschoningsgerechtigde zelf verdacht wordt, vormt dit gegeven op zichzelf onvoldoende grond om
het belang van waarheidsvinding te laten prevaleren. In de praktijk gaat het evenwel vaak om zaken waarin de hulpverlener
zelf verdachte is, maar waarbij ook andere factoren zoals de aard en zwaarte van het delict en de aard en omvang van de verlangde
gegevens een doorbreking van het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen. Ook bij een doorbreking van het verschoningsrecht
zal nog moeten worden gezocht naar een modaliteit die zo veel mogelijk aan de aan het verschoningsrecht ten grondslag liggende
belangen tegemoet komt.
In dit verband is nog van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 27 mei 2008, NJ 2008, 407, waarin het ging om een apotheker
die werd verdacht van fraude. In die zaak was beslag gelegd op medicatielijsten en recepten, maar was door de apotheker ten
aanzien van die documenten een beroep gedaan op het verschoningsrecht. De Hoge Raad achtte een doorbreking van het verschoningsrecht
gerechtvaardigd en stemde in met de overweging van de rechtbank dat een goede geneesmiddelvoorziening een zodanig groot maatschappelijk
belang is dat moet kunnen worden opgetreden tegen apothekers die onjuiste declaraties indienen, waardoor verzekeraars onnodige
kosten maken die weer tot verhoging van de premies kunnen leiden.
Een zorgbemiddelaar is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de medische documenten waarover hij mogelijkerwijs
beschikt en kan niet als verschoningsgerechtigde als bedoeld in art. 218 van het Wetboek van de Strafvordering worden aangemerkt.
Of in een dergelijk geval sprake zou kunnen zijn van een afgeleid verschoningsrecht is, voor zover ik heb kunnen nagaan, in
de rechtspraak nog niet uitgemaakt. Waar in een opsporingsonderzoek door een zorgbemiddelaar wordt geweigerd documenten uit
te leveren of de beslaglegging wordt aangevochten, zal het aan de rechter zijn om te oordelen in hoeverre de zorgbemiddelaar
zich op een geheimhoudingsplicht over verschoningsrecht kan beroepen. Recentelijk zijn overigens in een groot onderzoek naar
onder meer pgb-fraude twee psychiaters en twee zorgbemiddelaars aangehouden. In dat onderzoek is via de rechter de beschikking
verkregen over medische gegevens (persbericht Openbaar Ministerie 21 januari 2010).
Ik vind het ongewenst als onderzoeken naar pgb-fraude door een beroep op de geheimhoudingsplicht kunnen worden gefrustreerd.
Een geheimhoudingsplicht mag niet als dekmantel functioneren. Er is echter geen aanleiding te veronderstellen dat de aanpak
van pgb-fraude hierop stuk loopt en zoals hiervoor aangegeven is de jurisprudentie op dit punt nog in ontwikkeling. Ik zal
de ontwikkelingen op dit punt volgen, maar zie thans onvoldoende aanleiding voor wettelijke of andere maatregelen.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven