25 641
Nadere wijziging van een aantal socialezekerheidswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 november 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Aan artikel XXXIII (Ziektewet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

O

Artikel 2b, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

2

Artikel XXXIV (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel L wordt, onder vernummering van punt 4 in punt 5, een nieuw punt 4 ingevoegd, luidende:

4. In het tot vijfde lid vernummerde derde lid wordt «f 10 000,–» vervangen door: ten hoogste f 10 000,–.

b. Er wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

N

In artikel 87, tweede volzin, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

3

Aan artikel XXXV (Algemene Arbeidsongeschiktheidswet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

L

Artikel 3b, tweede volzin, komt te luiden: Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

4

Aan artikel XXXVI (Werkloosheidswet) worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

S

Artikel 2a, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

T

Artikel 6, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij de gemeentelijke brandweer.

5

Aan artikel XXXVII (Toeslagenwet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

F

Artikel 1a, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

6

Aan artikel XXXVIII (Algemene Ouderdomswet) worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

E

Artikel 5, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

F

In artikel 17a, eerste lid, onderdelen a en c, vervalt «en».

7

Aan artikel XXXIX (Algemene nabestaandenwet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

I

In artikel 33, vijfde lid, tweede volzin, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

8

Aan artikel XL (Algemene Kinderbijslagwet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

K

Artikel 5b, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

9

Aan artikel XLI (Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Artikel 1a, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

10

Aan artikel XLII (Coördinatiewet Sociale Verzekering) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Artikel 3c, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

11

Aan artikel XLIII (Algemene bijstandswet) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

J

In artikel 45, tweede lid, wordt «Ten aanzien van een inkomen uit een bedrijf of zelfstandig beroep worden de daarover verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen» vervangen door: Bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven.

12

In artikel L (Wet premieregime bij marginale arbeid), onderdeel A, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

13

Aan artikel LIV (Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Artikel XI, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

14

Artikel LV (Organisatiewet sociale verzekeringen 1997) wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel M komt te luiden:

M

In artikel 107 wordt de zinsnede «de artikelen 52, derde lid en 97» vervangen door: de artikelen 52, derde lid, 89 en 97.

b. Er wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

N

In artikel 114, tweede volzin, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

15

Aan artikel LVIII (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

F

In artikel 95, tweede volzin, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

16

Aan artikel LIX (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

E

In artikel 69, tweede volzin, wordt «1999» gewijzigd in: 2000.

17

Artikel LXIX komt te luiden:

ARTIKEL LXIX. WET INSCHAKELING WERKZOEKENDEN

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 november 1996 ingediende voorstel van Wet regeling voor de totstandkoming van een gemeentelijk werkfonds voor voorzieningen ter bevordering van de toetreding tot het arbeidsproces van langdurig werklozen en jongeren (Wet inschakeling werkzoekenden) (Kamerstukken 25 122) tot wet is verheven wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, vervalt de punt en wordt aan het artikellid de zinsnede toegevoegd: dan wel een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

B

In artikel 4, zevende lid, onderdeel b, wordt «in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.» vervangen door: in hoofdstuk II of III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

C

In artikel 15, tweede lid, wordt de zinsnede «met uitzondering van die bedoeld in artikel 12, tweede lid,» vervangen door: met uitzondering van die bedoeld in artikel 12, derde lid, voorzover die ouder dan 23 jaar is,

D

In artikel 23, eerste lid, komt onderdeel a te luiden:

a. in afwijking van artikel 11, de dienstbetrekking van de jongere die op de datum van inwerkingtreding van deze wet 21 jaar of ouder is, wordt opgezegd tegen de dag gelegen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij hij eerder de leeftijd van 27 jaar bereikt, in welk geval de dienstbetrekking wordt opgezegd tegen de dag waarop hij die leeftijd bereikt;

E

Artikel 30 wordt vervangen door:

Artikel 30. Wijziging Algemene Kinderbijslagwet

Artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid vervalt, onder vernummering van het zevende tot zesde lid.

2. De tweede volzin van het tot zesde vernummerde zevende lid wordt vervangen door: Een in het tweede lid, onderdeel c, bedoeld kind wordt voorts niet als werkloos aangemerkt, indien dat kind een passende dienstbetrekking als bedoeld in de vorige volzin niet heeft aanvaard of door eigen toedoen niet heeft verkregen of behouden.

3. Het achtste lid wordt vernummerd tot zevende lid en komt te luiden:

7. Het kind, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt niet als werkloos aangemerkt, indien het een vergoeding ontvangt op grond van artikel 23, derde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden.

4. Onder vernummering van het negende en tiende lid tot achtste en negende lid, komt het negende lid te luiden:

9. Een in het tweede lid, onderdeel c, bedoeld kind wordt voor het recht op kinderbijslag meegerekend zolang het werkloos is.

5. Het elfde, twaalfde en dertiende lid worden vernummerd tot tiende, elfde en twaalfde lid.

18

Na artikel LXXI worden 10 nieuwe artikelen ingevoegd luidende:

ARTIKEL LXXIA. WET SOCIALE WERKVOORZIENING

In artikel 38, onderdeel B, van de Wet sociale werkvoorziening wordt de zinsnede «vervallen de onderdelen D en E van artikel 36» vervangen door: vervallen de onderdelen D en E van artikel 37.

ARTIKEL LXXIB. BUITENGEWOON BESLUIT ARBEIDSVERHOUDINGEN 1945

In artikel 6, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 wordt «1997» vervangen door: 1998.

ARTIKEL LXXIC. ARBEIDSTIJDENWET

De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:4, derde lid, onderdeel a, wordt na «varen» ingevoegd: , vliegen.

B

Artikel 5:9 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, laatste volzin, wordt «zijn de artikelen 5:8, eerste lid, onderdeel, en 5:10» vervangen door: is artikel 5:10.

2. Aan het eerste lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, die luidt: Indien door toepassing van de eerste volzin arbeid wordt verricht in nachtdienst, welke arbeid eindigt voor of op 02.00 uur zijn artikel 5:8, eerste lid, en de bij of krachtens artikel 5:12 gestelde regels ten aanzien van de arbeid in nachtdienst niet van toepassing.

3. Aan het derde lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, die luidt: Indien door toepassing van het eerste lid, eerste volzin, arbeid wordt verricht in nachtdienst, welke arbeid eindigt voor of op 02.00 uur zijn artikel 5:8, derde lid, en de bij of krachtens artikel 5:12 gestelde regels ten aanzien van de arbeid in nachtdienst niet van toepassing.

C

In artikel 5:11, zevende lid, wordt na 'onderdeel b' ingevoegd: en de bij of krachtens artikel 5:12, gestelde regels ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht.

ARTIKEL LXXID. WET VAARTIJDEN EN BEMANNINGSSTERKTE BINNENVAART

De Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt «In het belang van de veiligheid» vervangen door: In het belang van de arbeidsbescherming en de veiligheid.

2. De onderdelen b tot en met e worden geletterd c tot en met f en wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel b ingevoegd, dat luidt:

b. de naleving van de rusttijden van bemanningsleden.

B

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister wijst onder hem» vervangen door: Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijzen onder hen.

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister en Onze minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid.

C

In artikel 14 wordt na «de vervulling van hun taak,» ingevoegd: de arbeidsbescherming.

D

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «c», «d» en «e» vervangen door respectievelijk d, e en f.

2. In het tweede lid wordt «e» vervangen door: f.

ARTIKEL LXXIE. WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING

Indien het voorstel van Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Kamerstukken II, 1995/96, 24 698, nr. 2) en het voorstel van Wet tot wijziging van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en enige andere wetten in verband met het integreren van het middelenbeheer van de sociale fondsen (Kamerstukken II, 1996/97, 25 342, nr 2) tot wet zijn verheven en in werking zijn getreden, vervalt artikel 76, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

ARTIKEL LXXIF. WERKLOOSHEIDSWET

Indien het voorstel van Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Kamerstukken II, 1995/96, 24 698, nr. 2) en het voorstel van Wet tot wijziging van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en enige andere wetten in verband met het integreren van het middelenbeheer van de sociale fondsen (Kamerstukken II, 1996/97, 25 342, nr. 2) tot wet zijn verheven en in werking zijn getreden vervalt artikel 79, tweede lid, van de Werkloosheidswet en vervalt het cijfer «1» voor het eerste lid van artikel 79 van de Werkloosheidswet.

ARTIKEL LXXIG. KADERWET SZW-SUBSIDIES

In de Kaderwet SZW-subsidies wordt na artikel 8, onder vernummering van de artikelen 9 en 10 tot artikel 10 en 11, een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9

Deze wet is, met uitzondering van artikel 3, derde lid, van overeenkomstige toepassing op spoedeisende, tijdelijke verstrekking door Onze Minister van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, behoudens indien die aanspraak wordt verstrekt krachtens een andere wet.

ARTIKEL LXXIH. WET BETREFFENDE VERPLICHTE DEELNEMING IN EEN BEROEPSPENSIOENREGELING

In artikel 5, tweede lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling wordt «richtlijnen» vervangen door: nadere regels.

ARTIKEL LXXII. WET OP DE (RE)INTEGRATIE ARBEIDSGEHANDICAPTEN

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 september 1997 ingediende voorstel van wet Vaststelling van nieuwe regels met betrekking tot de (re)integratie van arbeidsgehandicapten (Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten; Kamerstukken 25 478) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 50, eerste lid, tweede volzin, van die wet «1999» vervangen door: 2000.

ARTIKEL LXXIJ. WET VAN 19 DECEMBER 1996, STB. 665

Artikel IV van de wet van 19 december 1996, Stb. 665, houdende wijziging van de Organisatiewet sociale verzekeringen en enkele andere wetten, werkt terug tot en met 1 augustus 1993.

19

Artikel LXXII wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen XLIII, onderdeel I, XLIV, onderdeel E, en XLV, onderdeel F,» vervangen door: de artikelen XXXIV, onderdeel N, XXXVI, onderdeel T, XLIII, onderdeel I, XLIV, onderdeel E, XLV, onderdeel F, LXXIA, LXXIB en LXXIH.

b. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen LVI, LX, LXIII en LXIV» vervangen door: de artikelen LVI, LX, LXIII, LXIV en LXIX.

TOELICHTING

Algemeen

In deze nota van wijziging is een aantal wijzigingen opgenomen die bij nader inzien nog noodzakelijk bleken. De wijzigingen zijn technisch van aard. Op deze wijzigingen wordt in de toelichting op onderdelen ingegaan.

Toelichting op onderdelen

1, 2b., 3, 4 (artikel XXXVI, onderdeel S), 5, 6 (artikel XXXVIII, onderdeel E), 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14b., 15, 16 en 18 (artikel LXXIi)

Bij inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is er voor gekozen de beslistermijnen voor alle socialeverzekeringswetten eerst op te nemen in een tijdelijke algemene maatregel van bestuur alvorens die termijnen in de wetten zelf neer te leggen. Deze tijdelijke algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 1999. Hoewel het kabinet voornemens is komend jaar een wetsvoorstel inzake de beslistermijnen in te dienen, moet ingeval de kabinetsformatie geruime tijd in beslag neemt niet worden uitgesloten dat de behandeling van dit voorstel niet kan worden afgerond voor 1 januari 1999. Om te voorkomen dat als gevolg daarvan vanaf 1 januari 1999 voor alle beschikkingen op aanvraag de in de Awb neergelegde beslistermijn van 8 weken zal gaan gelden, wordt voorgesteld de werkingsduur van de algemene maatregel van bestuur met een jaar te verlengen.

2a.(artikel XXXIV, onderdeel L)

In artikel XXXIV, onderdeel L, van het voorstel van wet Veegwet SZW 1997, wordt voorgesteld het systeem van vaste boetes, evenals in de Ziektewet (ZW), te verlaten. Verzuimd is echter daarbij ook de vaste boete van f 10 000,– zoals opgenomen in het huidige derde lid om te zetten in een maximum boete. Hierbij wordt dit verzuim hersteld.

4 (artikel XXXVI, onderdeel T)

Ingevolge het, onder meer op de artikelen 4, tweede lid, en artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993 gebaseerde Besluit rechtspositie vrijwillige politie kunnen bij het Korps Rijkspolitie en bij de gemeentepolitie vrijwilligers worden aangenomen. Het gaat hierbij om beambten die voorheen werden aangeduid als behorende tot de reservepolitie.

Vrijwillige politiebeambten vervullen, in ieder geval als zij aan het werk zijn, een publiekrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, van de ZW, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW). Niettemin zijn zij thans niet verzekerd ingevolge de ZW en de WAO. Deze uitsluiting volgt uit de artikelen 6, eerste lid, onder b, van die wetten.

Artikel 9 van het genoemde besluit voorziet er in dat het bevoegd gezag voor ongevallen een ongevallenverzekering afsluit. Treedt arbeidsongeschiktheid op anders dan tengevolge van een ongeval doch wel tengevolge van de vervulling van de vrijwillige functie dan dient het bevoegd gezag op grond van artikel 13 van dat besluit een uitkering vast te stellen.

Omdat op de vrijwillige politiebeambte artikel 7 van de WW niet van toepassing is, zijn deze beambten thans verzekerd ingevolge de WW.

De Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers heeft verzocht, ook de verzekering ingevolge de WW weg te nemen. Naar mijn oordeel zijn er voldoende redenen om aan dit verzoek tegemoet te komen. Die redenen zijn gelegen in het volgende. De hier bedoelde politievrijwilligers verrichten hun werkzaamheden in de regel naast een reguliere hoofdfunctie. De vergoeding voor deze werkzaamheden is niet groot: zij bedraagt thans fl. 7,50 per uur. In dit verband zij opgemerkt dat in artikel 41 van de WW is bepaald dat een uitkering niet wordt betaald indien zij doorgaans per week minder dan een achtste deel van het minimumloon bedraagt. In concreto betekent dit dat als al recht op uitkering bestaat, deze vaak niet tot uitbetaling komt.

6 (artikel XXXVIII, onderdeel F)

Het betreft een technische wijziging als gevolg van een onvolkomenheid veroorzaakt door de wet van 24 april 1996, Stb. 248, tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid).

11 (artikel XLIII, onderdeel J)

Het inkomen van een zelfstandige is niet vergelijkbaar met dat van een werknemer in loondienst. Ingevolge het huidige artikel 45, tweede lid, van de Algemene bijstandswet geldt daarom voor het inkomen uit een bedrijf of zelfstandig beroep een afwijkende vaststelling van het netto inkomen. Het bruto inkomen uit bedrijf of beroep wordt met een forfaitair percentage verminderd teneinde de zelfstandige in staat te stellen een latere fiscale aanslag te voldoen.

Het kan zich voordoen dat de zelfstandige, naast het inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep, ander inkomen ontvangt. Voorzover over het ander inkomen geen loonbelasting is geheven ligt het voor de hand om het forfaitair percentage ook op dat inkomen van toepassing te laten zijn. De onderhavige wijziging van artikel 45, tweede lid, van de Algemene bijstandswet strekt hiertoe. Tevens is in de voorgestelde bepaling tot uitdrukking gebracht dat het forfaitair percentage alleen toepassing dient te vinden ten aanzien van de persoon die bijstand als zelfstandige ontvangt.

14a. (artikel LV, onderdeel M)

In artikel LV, onderdeel M, van het voorstel van wet Veegwet SZW 1997 wordt bij abuis art. 52, derde lid, vervangen door artikel 53, eerste lid. Dit wordt hierbij hersteld.

17 (artikel LXIX)

De wijziging in onderdeel A is opgenomen, omdat de jongere, jonger dan 18 jaar, kan worden ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en dus ook onder de aanpak van jongeren van die wet kan vallen. Dit betekent, dat indien hij met onderwijs of een beroepsopleiding lessen en stages volgt er op grond daarvan voor hem recht op kinderbijslag kan bestaan. In dat geval dient hij niet voor de voorzieningen op grond van deze wet in aanmerking te komen. In het desbetreffende artikellid wordt nu verwezen naar het desbetreffende artikel in de Algemene Kinderbijslagwet.

De jongere, die werknemer is kan ook jonger dan 18 jaar zijn. Indien hij dan een opleiding gaat volgen is dat een opleiding als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten. Daartoe moet ook verwezen worden naar hoofdstuk II van die wet. De verwijzing naar dit hoofdstuk is toegevoegd aan artikel 4, zevende lid (onderdeel B).

Onderdeel C betreft het herstel van een foutieve verwijzing en een verduidelijking door de toevoeging, dat het iemand moet betreffen die ouder dan 23 jaar is. Voor de jongere, die geïndiceerd is voor de Wet sociale werkvoorziening hoeft geen uitzondering te worden gemaakt op het vereiste van betaling van het minimumloon.

In onderdeel D wordt de overgangsbepaling geformuleerd conform de bedoeling. De Jeugdwerkgarantiewet (JWG) kon van toepassing zijn tot de leeftijd van 27 jaar. Het is niet de bedoeling van de overgangsbepaling, waarin een uitzondering wordt gemaakt op de regel, dat de dienstbetrekking moet worden opgezegd wanneer de jongere de leeftijd van 23 jaar bereikt, dat de dienstbetrekking kan voortduren terwijl de jongere een leeftijd heeft, waarbij hij ook nooit een JWG-dienstbetrekking zou hebben gehad.

In onderdeel E is in feite alleen het tweede onderdeel gewijzigd ten opzichte van het in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen artikel. Met de wijziging wordt het recht van kinderbijslag inhoudelijk afgestemd op dat op grond van een uitkering bij werkloosheid. Voor een kind van 16 of 17 jaar, dat werkloos is, bestaat in beginsel recht op kinderbijslag. Het kind zal zich wel beschikbaar moeten stellen voor de arbeidsmarkt, hetgeen tot uitdrukking komt in de verplichting tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Indien een kind ten minste 19 uur per week werkzaamheden verricht in dienstbetrekking, wordt het niet als werkloos aangemerkt. Het is de eigen keus van een jongere om een dienstbetrekking niet te aanvaarden. Ook kan een dienstbetrekking hem door eigen toedoen niet aangeboden of beëindigd worden. Naar de mening van het kabinet dient, indien de dienstbetrekking feitelijk als passend voor het kind kan worden aangemerkt, aan deze gedragingen geen recht op uitkering te worden verbonden. Dit geldt met name wanneer hem in het kader van de sluitende benadering voor jongeren als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekende een dienstbetrekking wordt aangeboden. Voor de vraag of sprake is van passende arbeid wordt aangesloten bij hetgeen hiervoor is geregeld in het kader van de WW. Voor schoolverlaters van 16 en 17 jaar komt het erop neer, dat wat betreft aard en niveau alle arbeid als passend kan worden aangemerkt, tenzij het geboden loon minder bedraagt dan het wettelijk toegestane minimum.

18 Artikel LXXIa (Wet sociale werkvoorziening)

De wijziging in dit artikel betreft het herstellen van een foutieve verwijzing in artikel 38 van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel LXXIb (Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945)

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is de bevoegdheid om toestemming te verlenen tot het beëindigen van een arbeidsverhouding toegekend aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Krachtens het derde lid van genoemd artikel kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bedoelde bevoegdheid tot en met 31 december 1997 overdragen aan door hem aan te wijzen Regionaal Directeuren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Bij achtereenvolgens het besluit van 20 december 1990 (Stcrt. 1990, 252), en het Delegatiebesluit 1993 (Stcrt. 1993, 11), laatstelijk herzien bij besluit van 6 december 1996 (Stcrt. 1996, 239) van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid is deze bevoegdheid gedelegeerd aan de Regionaal Directeuren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

In het kader van de beleidsvoornemens van het Kabinet met betrekking tot aanpassing van de bestuurlijke preventieve toetsing van ontslag, zoals kenbaar gemaakt in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 1994/1995, 22 977, nrs. 3–4) werd aangegeven, dat nader zou worden beslist over definitieve positionering van de bestuurlijke preventieve ontslagtoets.

In het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid) (Kamerstukken II 1996–1997, 25 263, nrs. 1–3) wordt thans door middel van wijziging van artikel 6, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 voorgesteld de bevoegdheid om toestemming te verlenen voor beëindiging van een arbeidsverhouding toe te kennen aan de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

De afronding van de parlementaire behandeling van genoemd wetsvoorstel zal noodzakelijkerwijs de nodige tijd vergen. Gelet op de fase waarin de parlementaire behandeling zich thans bevindt, staat niet bij voorbaat met zekerheid vast dat een en ander kan zijn afgerond vóór afloop van de huidige delegatietermijn, te weten 31 december 1997. Ten einde een correcte overgang van de huidige gedelegeerde toestemmingsbevoegdheid van de Regionaal Directeuren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie naar de voorgestelde geattribueerde bevoegdheid van betrokkenen te waarborgen, dient in verlenging van de in artikel 6, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 genoemde termijn te worden voorzien. Om die reden wordt voorgesteld deze termijn met één jaar te verlengen.

Artikel LXXIc (Arbeidstijdenwet)

Onderdeel A

In de knelpunteninventarisatie is aangegeven dat de regeling in het Arbeidstijdenbesluit voor de militaire luchtvaart (artikel 5.6:7) te beperkend is gebleken. Het gaat daarbij om situaties waarbij een bepaald (vracht) vliegtuig grote afstanden moet afleggen, zoals bijvoorbeeld naar de Verenigde Staten. Anders dan in de burgerluchtvaart is het voorbereiden van de vlucht en het afhandelen van zaken na de vlucht ook een taak van de werknemers die de vlucht zelf uitvoeren. De vluchten waar het hier om gaat zijn meestal geen oefeningen in de zin van de artikel 2:4 van de Arbeidstijdenwet; het gaat om vluchten waarbij bijvoorbeeld materiaal wordt gebracht naar een Nederlandse basis ergens ter wereld of om het verzorgen van dienstreizen van de minister of staatssecretaris van Defensie. Het is niet mogelijk om dergelijke vluchten in te korten of om de arbeid voor en na de vlucht te beperken aangezien er op militaire vliegvelden geen mogelijkheden zijn deze arbeid door anderen te laten uitvoeren. Voldoende rusttijd voor en na een dergelijke vlucht is echter wel mogelijk. In verband met de veiligheid hanteert het Ministerie van Defensie zelf een reglement per vliegtuigtype voor arbeids- en rusttijden. In artikel 2:4 van de Arbeidstijdenwet wordt een uitzondering gemaakt voor defensie voor «het varen en oefenen». In de praktijk blijkt het onderscheid oefenen en niet-oefenen vaak heel moeilijk te maken. Omdat voor vliegtuigen geen problemen werden verwacht, is vliegen destijds niet opgenomen. Deze problemen blijken er echter wel te zijn. Vandaar dat nu voorgesteld wordt het vliegen ook onder de uitzonderingsbepaling van artikel 2:4 te brengen.

Onderdeel B

In artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet staan de normen die in acht genomen moeten worden voor de arbeidstijd inclusief overwerk. Wanneer overwerk wordt verricht in dagdienst, is de maximaal toegestane arbeidstijd per dienst 12 uur. Bij overwerk in nachtdienst geldt een maximum van 10 uur. Een probleem dat uit de knelpunteninventarisatie naar voren is gekomen doet zich voor wanneer een dagdienst door overwerk een nachtdienst wordt. De wet geeft aan dat hier dan sprake is van een nachtdienst. Hoewel artikel 5:9 aangeeft dat deze nachtdienst niet wordt meegeteld voor het aantal nachtdiensten per 4 en per 13 weken, zijn de overige normen voor arbeid in nachtdienst wel van toepassing. Dit betekent dat men eigenlijk met overwerk, wat genoemd wordt, niet de nacht in mag schieten, vanwege die maximale arbeidstijd van 10 uur per nachtdienst. Bovendien geldt voor arbeid in nachtdienst een compensatie tot een gemiddeld van 40 uur per week over een periode van 13 weken; ook als men één keer door overwerk de nacht inschiet. De thans voorgestelde wijziging van artikel 5:9 behelst, naast de hiervoor aangeduide technische aanpassingen, dit niet gewenste en niet bedoelde effect op te heffen. Om die reden wordt artikel 5:9, eerste en derde lid, zodanig gewijzigd dat wanneer een dagdienst door overwerk een nachtdienst wordt die uiterlijk om 02.00 uur eindigt, de bepalingen over arbeid in nachtdienst van de wet zelf, maar ook van het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing zijn.

Onderdeel C

De hier voorgestelde wijziging van artikel 5:11, zevende lid, van de Arbeidstijdenwet hangt samen met de wijzigingen van artikel 5:9 van de wet in onderdeel B.

Artikel LXXId (Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart)

In artikel 12:12 van de Arbeidstijdenwet wordt de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (hierna: Vaartijdenwet) gewijzigd. Deze wijziging vloeit voort uit het feit, dat de rusttijden in de binnenvaart in het op de Arbeidstijdenwet gebaseerde Arbeidstijdenbesluit vervoer worden geregeld. Naar nu blijkt, is bij de wijziging van de Vaartijdenwet in artikel 12:12 van de Arbeidstijdenwet, een onvolkomenheid geslopen. De vaartijden blijven geregeld in de Vaartijdenwet terwijl de rusttijden worden overgeheveld naar het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Dit leidt echter tot verschillende strafmaten. De Vaartijdenwet heeft een eigen strafregime, terwijl overtredingen in het kader van de Arbeidstijdenwet als economisch delict zijn aangemerkt. Overtredingen van de Vaartijdenwet worden alleen bestraft met een boete van de tweede categorie, terwijl overtredingen in het kader van de Arbeidstijdenwet bestraft worden met een boete van de vierde categorie en zes maanden hechtenis. Belangrijk is tevens dat de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim van 17 oktober 1886) alleen voorziet in de mogelijkheid van een geldboete tot maximaal f 7500,=. Ook zijn verschillende rechters bevoegd. Voor de Vaartijdenwet de kantonrechter en voor de Arbeidstijdenwet de economische politierechter.

Aan de gesignaleerde problemen kan worden tegemoetgekomen door nalevingsverplichting van de regeling van de rusttijden in het Arbeidstijdenbesluit vervoer in het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (hierna: Vaartijdenbesluit) op te nemen. Dat betekent dus dat strafbare feiten alleen op basis van het Vaartijdenbesluit worden geconstateerd en een maximale geldboete van de tweede categorie kan worden opgelegd, ook voor het niet-naleven van de rusttijdennormering in het Arbeidstijdenbesluit vervoer (binnenvaart). Dat brengt met zich dat het Vaartijdenbesluit zal moeten worden gewijzigd; deze wijziging kan echter gelijktijdig met het totstandbrengen van het betreffende hoofdstuk in het Arbeidstijdenbesluit vervoer, worden gerealiseerd. Maar om de strafbaarstelling in het Vaartijdenbesluit mogelijk te maken, moet de Vaartijdenwet daarvoor wel een wettelijke basis geven. Om dit te bereiken wordt voorgesteld de Vaartijdenwet te wijzigen. De kern van deze wijziging is gelegen in artikel 5 van de Vaartijdenwet. De overige wijzigingen hangen met deze wijziging samen.

Artikel LXXIe (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

Artikel LXXIf (Werkloosheidswet)

De bevoegdheid om regels te stellen omtrent reservevorming in de sociale verzekeringsfondsen wordt in artikel 72 van het wetsvoorstel «geïntegreerd middelenbeheer» verleend aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze regelgevende bevoegdheid van de minister heeft betrekking op alle door de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheerde fondsen. Indien het wetsvoorstel «geïntegreerd middelenbeheer» tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden de artikelleden in de WAO en de WW, waarin regelgevende bevoegdheden met betrekking tot reservevorming zijn opgenomen, overbodig. Voorgesteld wordt daarom deze artikelleden te laten vervallen.

Artikel LXXIg (Kaderwet SZW-subsidies)

Het komt voor, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldelijke aanspraken verstrekt, die geen subsidies zijn gelet op de Awb-definitie van dat begrip, en evenmin op basis van een andere wet worden verstrekt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de regeling tot schadeloosstelling van silicose-slachtoffers, bij de regeling die in het verlengde van de Algemene Kinderbijslagwet een tegemoetkoming verleent aan ouders die een gehandicapt kind thuis verzorgen en bij de voorgenomen regeling tot schadeloosstelling van asbestslachtoffers.

Er is thans geen wettelijke basis voor het treffen van dergelijke regelingen. Om elke discussie over de rechtmatigheid daarvan uit te sluiten, en om een slagvaardig beleid mogelijk te maken, is het gewenst om ook deze vorm van het verstrekken van financiële aanspraken wettelijk te verankeren. Omdat het hier gaat om aanspraken, die weliswaar in het spraakgebruik als subsidie kunnen worden aangemerkt maar niet onder de Awb-definitie van subsidie vallen (en dus ook niet onder de werking van de met de Awb samenhangende Kaderwet SZW-subsidies), wordt voorgesteld om in de Kaderwet alsnog een grondslag te verschaffen voor het verstrekken van dergelijke aanspraken. Daartoe verklaart het nieuwe artikel 9 de Kaderwet SZW-subsidies van overeenkomstige toepassing op dergelijke verstrekkingen. Alleen artikel 3, derde lid, van de Kaderwet is niet van overeenkomstige toepassing verklaard; de subsidietitel van de Awb moet immers niet van toepassing zijn als het geen subsidies betreft.

Op de beleidsterreinen van het ministerie van SZW kunnen derhalve bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aanspraken worden verleend, niet zijnde subsidies. Van deze mogelijkheid zal slechts een terughoudend gebruik worden gemaakt. Daartoe is in het voorgestelde artikel opgenomen, dat de verstrekking van die aanspraken spoedeisend moet zijn en dat het moet gaan om tijdelijke verstrekking. Structurele verstrekking dient een basis te hebben in een specifieke wet; een dergelijke verstrekking kan spoedshalve tijdelijk worden geregeld krachtens het nieuwe artikel 9, waarna de betrokken voorziening zo spoedig mogelijk bij wet wordt geregeld. De betrokkenheid van het parlement bij verstrekkingen op basis van artikel 9 is gewaarborgd, doordat de daarmee gemoeide bedragen worden opgenomen in de begroting.

Artikel LXXIh (Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling)

Bij de Aanpassingswet derde tranche Awb II (25 464) is artikel 8, derde lid van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling gewijzigd door vervanging van de term «richtlijnen» door «nadere regels» (ministeriële regeling). Artikel 5, tweede lid wordt thans in dezelfde zin aangepast.

Artikel LXXIj (Wet van 19 december 1996, Stb. 665)

Bij wet van 19 december 1996, Stb. 665, is onder meer de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA) gewijzigd. Hiermee werd uitvoering gegeven aan een motie van het lid Adelmund c.s. (22 187 nr. 42), waarin de regering werd verzocht de Wet TBA zodanig aan te passen dat het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium niet gaat gelden voor personen die vóór de inwerkingtreding van die wet recht hadden op arbeidsongeschiktheidsuitkering en die op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 hadden bereikt.

In verband daarmee is ook de leeftijdsgrens in artikel 52, derde lid, van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS) aangepast van 50 naar 45 jaar. Deze bepaling ziet op een specifieke categorie personen, nl. degenen die op 31 december 1986 recht hadden op AAW/WAO-uitkering en die op 1 januari 1987 de leeftijd van 35 jaar hadden bereikt; voor hen blijft het arbeidsongeschiktheidscriterium van vóór 1 januari 1987 gelden. Artikel 52, derde lid, IWS bepaalde dat dit vanaf 1 augustus 1993 nog slechts geldt voor personen die op die datum de leeftijd van 50 jaar hadden bereikt. Met voornoemde wet van 19 december 1996 (in werking getreden op 24 december 1996) is deze leeftijd eveneens verlaagd naar 45 jaar. Deze verlaging van de leeftijdsgrens is met onmiddellijke ingang in werking getreden en geldt derhalve vanaf 24 december 1996, ook voor uitkeringen die op dat moment lopende waren. Naar aanleiding een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) d.d. 15 juli 1997, nr. 95/2808 AAW/WAO, wordt met artikel LXXIj bereikt dat de verlaging van leeftijdsgrens naar 45 jaar in artikel 52, derde lid, IWS, terugwerkt over het tijdvak 1 augustus 1993 tot 24 december 1996.

19 (artikel LXXII)

De wijzigingen in artikel LXXII vloeien voort uit overige onderdelen van deze nota van wijziging.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Naar boven