25 637
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het terrein van de volksgezondheid (Kaderwet volksgezondheidssubsidies)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 december 1997

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag over bovenvermeld wetsvoorstel. In deze nota ga ik in op de gestelde vragen en opmerkingen.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie vroegen of de artikelen van de Welzijnswet 1994 en de Wet op de jeugdhulpverlening wel voldoende aan dit wetsvoorstel zijn aangepast en in verband daarmee of integratie van deze wetten in de Kaderwet niet meer helderheid zou geven. Voorafgaande aan het opstellen van dit wetsvoorstel is inderdaad overwogen om gehele beleidsterrein van VWS in één subsidiewet onder te brengen. Daar is om de volgende redenen vanaf gezien. De Awb treedt met ingang van 1 januari 1998 (aanvankelijk was 1 juli 1997 de planning) in werking. Vanaf deze datum geldt het vereiste van een wettelijke basis voor subsidieverstrekking. Weliswaar voorziet het overgangsrecht erin dat nog gedurende een overgangsperiode van vier jaar subsidies zonder een wettelijke basis verstrekt mogen worden. Maar dit geldt alleen voor bestaande subsidies, dat wil zeggen subsidies die gelijksoortig zijn aan die welke voor de inwerkingtreding worden verstrekt. Het was en is dus van belang zo snel mogelijk een wettelijk voorschrift tot stand te brengen. Hoewel ik het belang en het nut van één wet zeker onderken, zou met het concipiëren van een dergelijke wet veel meer tijd gemoeid zijn geweest dan met de onderhavige Kaderwet. De Welzijnswet 1994 en de Wet op de jeugdhulpverlening hebben een eigen achtergrond en ontstaansgeschiedenis en vertonen met de opzet van een kaderwet als de onderhavige en ook onderling veel verschillen. Hoewel beide wetten voorzien in de verstrekking van subsidies kennen ze een andere opzet en systeem. Zo regelt de Wet op de jeugdhulpverlening naast het verstrekken van subsidies tal van andere zaken zoals bijvoorbeeld de verschillende typen van jeugdhulpverlening, de voorwaarden om voor hulpverlening in aanmerking te komen, de regeling van de eigen bijdrage en de ouderbijdrage, de jaarlijkse rijksplanning en de provinciale planning. Ook de Welzijnswet 1994 die qua opzet meer verwantschap vertoont met een kaderwet regelt naast de subsidieverstrekking nog andere onderwerpen. Een wet als de Wet op de jeugdhulpverlening zou zich sowieso naar mijn mening al moeilijk voegen naar het stramien van een kaderwet. Het samenvoegen van deze wetten tot een wet, zou een omvangrijke wetsoperatie vergen en in verband met deze verschillen veel tijd vergen. Wel heeft de uniformiteit van het subsidiebeheer binnen mijn departement mijn volle aandacht. Deze kan ook bereikt worden en wel op het niveau van amvb en ministeriële regeling, waar het subsidieproces zijn nadere invulling krijgt c.q. heeft gekregen.

De leden van de VVD-fractie verwezen voorts naar artikel 4a van de Kaderwet EZ-subsidies, waarin de uit Awb voortvloeiende evaluatieplicht wordt beperkt. Het op instigatie van de Raad van State toegevoegde onderdeel h van artikel 3, tweede lid, voorziet in de mogelijkheid over het evaluatieverslag regels te stellen. Bij het opstellen van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde AMvB zal worden nagegaan of het voor het terrein van de volksgezondheidssubsidies zinvol is om eenzelfde beperking aan te brengen.

Zoals deze leden terecht veronderstelden is op besluiten op grond van het onderhavige wetsvoorstel de gewone bezwaar- en beroepsprocedure van de Awb van toepassing.

Op de vraag met betrekking tot het stellen van een grens waarboven subsidies bij AMvB worden geregeld, wordt onder artikel 3 ingegaan.

Artikelen

Artikel 2

Met artikel 2 van het wetsvoorstel wordt beoogd het gehele terrein van de volksgezondheid te omvatten. De in artikel 2 gegeven opsomming geeft daar invulling aan. Daarvan maakt uiteraard – dit in antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de D66-fractie – het belangrijke gebied van de preventie onderdeel uit. Preventie valt te rangschikken onder gezondheidsbevordering en gezondheidsbescherming. In dit verband wil ik nog wijzen op artikel 3 van het voorstel van de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland dat immers op dezelfde wijze de reikwijdte bepaalt.

Artikel 3

De leden van de VVD-fractie missen in dit artikel een delegatiebepaling, analoog aan de Kaderwet EZ-subsidies. Een dergelijke bepaling is aanvankelijk niet overwogen. Ik acht het evenwel niet ondenkbaar dat aan een dergelijke bepaling op termijn voor het terrein van de volksgezondheid behoefte kan zijn. Bij nader inzien acht ik het derhalve zinvol hierin alsnog te voorzien. Bij nota van wijziging wordt voorgesteld een dergelijke bepaling in het wetsvoorstel – en tevens in de Welzijnswet 1994 – op te nemen.

Het instrument van het subsidieplafond is dezerzijds zozeer als een opzichzelfstaand onderwerp opgevat dat deze een plaats in een afzonderlijke bepaling heeft gekregen. Het was op zich zelf denkbaar geweest om artikel 5 in artikel 3, derde lid, onder te brengen. Of dit ook beter was geweest, zo vragen de leden van de leden van de VVD-fractie, acht ik een kwestie van appreciatie. Ik verwijs in dit verband naar artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies waar het subsidieplafond eveneens in een apart artikel is ondergebracht.

De leden van de D66-fractie geven te kennen eraan te hechten het verstrekken van subsidies aan parlementaire besluitvorming te onderwerpen. Daarbij dachten zij aan de subsidies die zich lenen voor regeling bij AMvB. Artikel 3 biedt verschillende wijzen van nadere regelgeving en laat de mogelijkheid van aparte AMvB's en aparte ministeriële regelingen per subsidiestroom open. Uit de memorie van toelichting blijkt echter dat bij de nadere regelgeving ook een combinatie van een AMvB en een of meer ministeriële regelingen mogelijk is. In navolging van het bij de Welzijnswet 1994 gehanteerde systeem, wordt gekozen voor deze laatste optie. Zoals al eerder is gesteld is het mijn streven zoveel mogelijk eenheid te betrachten bij de subsidiëring. Momenteel wordt een dergelijke AMvB voorbereid. Hierin worden regels gesteld over de in artikel 3 genoemde onderwerpen die in beginsel van toepassing zullen zijn op alle subsidies. Er bestaat derhalve op dit moment geen voornemen afzonderlijke AMvB's voor te bereiden.

Dit betekent dan ook dat er naar mijn mening geen behoefte bestaat aan de aanbeveling van de leden van de VVD-fractie om een grens aan te geven waarboven subsidie in ieder geval bij AMvB moet worden geregeld. Dit neemt overigens niet weg dat discussie over belangrijke subsidies uiteraard mogelijk is. Ik acht het vrijwel ondenkbaar dat dergelijke subsidies niet aan de orde zouden worden gesteld in de beleidsnota's op het terrein van de volksgezondheid.

Artikel 7

Artikel 7 regelt de aanwijzing van toezichthouders en hun bevoegdheden. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat alleen bij een dringende reden een afwijking van de Awb geoorloofd is. In casu is echter geen sprake van afwijking van de Awb. De Awb gaat niet uit van de norm dat alle in de Awb geregelde bevoegdheden tot het pakket van de toezichthouder dienen te behoren. Uitgangspunt is toezichthouders toe te rusten met die bevoegdheden die voor hun taak noodzakelijk zijn. Uit het systeem van de Awb volgt dat dit niet geschiedt door in de bijzondere wet een opsomming te geven van noodzakelijk geachte bevoegdheden, maar door juist die bevoegdheden uit te zonderen die voor de vervulling van de taken geen betekenis hebben. Artikel 5:18 betreft de bevoegdheid tot monsterneming. In artikel 5:19 gaat het om de bevoegdheid tot onderzoek van vervoermiddelen respectievelijk de lading daarvan. Aan beide bevoegdheden is, als het gaat om toezicht op de naleving van subsidieregels, geen behoefte. Ik verwijs hierbij nog naar artikel 6 van de Kaderwet EZ- subsidies.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven