25 635
Invoering WEB

nr. 15
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 mei 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 14 april 1999 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de positie van de educatie in de BVE-sector. Hierbij zijn aan de orde:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 5 januari 1999 ter aanbieding van het eindrapport «Ontwikkelingen in de educatie; tweede meting in het kader van de educatiemonitor 1998 naar de implementatie van de WEB bij gemeenten en ROC's (brief nr.: OCW-99-31);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 21 maart 1999 inzake de nieuwe verdeling van educatiegelden vanaf 2000 (Kamerstuk 25 635, nr. 14).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Mosterd (CDA) vond dat in de regio's sprake moet zijn van een voldoende breed en vraaggestuurd aanbod aan educatie, want cursisten kiezen in het algemeen voor die vorm van educatie die het best past bij hun toekomstperspectieven. De gemeente, het overheidsorgaan dat het dichtst bij de burger staat, moet vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar afstemmen, maar in de praktijk is dat nog lang niet altijd het geval. NT2-leerwegen en vervolgtrajecten op inburgering hebben terecht de hoogste prioriteit, maar door de beperkte financiële middelen schijnen onvoldoende mogelijkheden over te blijven voor oudkomers, autochtonen met een lage opleiding, drop-outs en tweedekans-VAVO'ers. Dat gaat ten koste van het VAVO. Klopt dat en zo ja, wat doet de minister daaraan? Er worden weliswaar verschuivingen verwacht in de prioriteitsstelling, maar hoe reëel is dat, gelet op de toename van het aantal nieuwkomers de afgelopen jaren? De komende jaren wordt zelfs een verdere toename verwacht. Verdient het VAVO niet meer prioriteit, vanwege de mogelijkheden voor drop-outs uit het voortgezet onderwijs? De problematiek van de zestien- en zeventienjarigen die uit het voortgezet onderwijs vallen, speelt hierbij ook nadrukkelijk.

Juist nu het gemeentelijke educatiebeleid verder wordt ontwikkeld, is samenwerking met ROC's van groot belang, belangrijker dan het komentot een zo laag mogelijke contractprijs. Een goed contract heeft voordelen, maar het marktdenken mag niet te ver doorschieten, want dat kan averechts werken. Het is veel belangrijker om eerst prioriteit te geven aan het regionale educatieaanbod. Wordt bij de educatiebekostiging vanaf 2000 rekening gehouden met het verschil in het aantal educatieaanvragen, zowel kwalitatief als kwantitatief, per gemeente? Hoe is in dat verband gekomen tot de verhouding 15%-45%-40%?

Het CDA onderschreef de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ROC's en gemeenten voor het in stand houden van het aanbod aan educatie en beroepsonderwijs. Er moeten in onderlinge samenwerking resultaatgerichte afspraken worden gemaakt, rekening houdend met de praktijk in de regio. ROC's en gemeenten moeten wel de tijd krijgen hun verantwoordelijkheid waar te maken, want men staat pas aan het begin van dit veranderingsproces. De heer Mosterd vroeg voorts aandacht voor het probleem dat een ROC vaak te maken krijgt met moeilijke cliënten, afkomstig uit het voortgezet onderwijs. Die kosten veel geld. Omdat de markt eerder geneigd is de minder moeilijke cliënten over te nemen, dreigt het gevaar dat ROC's met de moeilijke gevallen blijven zitten. Dat moet zoveel mogelijk worden voorkomen, ook via afspraken tussen gemeenten en ROC's. Daarom zou het goed zijn als de minister op korte termijn gaat overleggen met de VNG en de BVE-raad over een versterking van de educatie, vooral op die punten waar het nog niet goed gaat.

De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg naar de argumenten die ten grondslag liggen aan de verhouding 15%-45%-40%. Leidt deze tot extra volume in de richting van educatie – dat is per saldo iets nieuws – of gaat het om het binnen dezelfde budgettaire ruimte herverdelen van de armoede? Hij had de indruk dat het laatste het geval is. Dat leidt ertoe dat de winnaars van een aantal jaren geleden de toekomstige verliezers zijn, want over vier jaar ontstaat een financieel gat, tenzij de gemeenten dat met eigen middelen kunnen dekken. Lukt dat niet, dan heeft dat nadelige gevolgen voor de personen die moeten worden geholpen.

Het VAVO is heel belangrijk voor de uitvallers. Jongeren van zestien, zeventien en achttien jaar kunnen met behulp van het VAVO de weg naar het onderwijs terugvinden. Daarom moet het VAVO blijven bestaan, want anders ontstaat er nog een gat. Dan vallen sommige jongeren helemaal uit. Hoe denkt de minister hierover? Voorzieningen als de moedermavo van destijds kunnen veel beter worden ondergebracht in het reguliere onderwijssysteem, want anders is eigenlijk sprake van een doublure van de infrastructuur.

Veel ROC's hebben te maken met leerlingen uit gemeenten, waarmee geen contract is afgesloten. Het gaat om ongeveer een vijfde deel van het totale aantal ROC-leerlingen. Kan daar een financiële oplossing voor worden gevonden, zodat deze leerlingen niet behoeven te worden afgewezen?

De heer Rabbae vond voorts dat de gemeentelijke vorderingen met de meerjarige visie op educatie goed in de gaten moeten worden houden. Wat is de stand van zaken bij het project Implementatie KSE van de BVE-raad?

Mevrouw Dijksma (PvdA) had de indruk, gelet op de reacties op de Educatiemonitor 1998 en de brief van de minister daarover, dat educatie bij ROC's nog altijd een vreemde eend in de bijt is en dat de gemeenten nog onvoldoende zicht hebben op de doelgroepen en de mogelijkheden van ROC's.

Waaruit blijkt dat de bundeling van de regionale geldstromen effectiever uitwerkt dan de verhoging van het rijksbudget voor educatie? De gemeenten moeten de educatie regelen, want daar zijn de problemen, bijvoorbeeld met betrekking tot het VAVO, het meest zichtbaar. De minister wil door middel van een stimulerende aanpak een nuttige functie in dat proces vervullen, maar hoe ziet die aanpak eruit? Wat heeft dat voor gevolgen voor het VAVO? Leerlingen horen in principe thuis in het regulier voortgezet onderwijs, maar als het VAVO er niet meer zou zijn, wat gebeurt er dan met leerlingen die uit dat regulier onderwijs vallen? Daarover, maar ook over andere educatiekwesties zou zij graag nog eens uitgebreider spreken. Wat vindt de minister van de marktwerking in de educatiesector?

Door de verdeling van de educatiegelden vanaf 2000 komt een aantal regio's en gemeenten in Groningen, Noord-Holland en een deel van Zuid-Limburg na het aflopen van het overgangsregime in 2004 in de problemen. Het zou daarom goed zijn als de hardheidsclausule enigszins wordt verbreed. Is de minister daartoe bereid? De regio's die in de problemen komen, hebben gepleit voor een structurele WGR-compensatie voor regio's die er meer dan 15% op achteruitgaan. In de praktijk is dat echter een zeer beperkt aantal regio's. De bedragen zullen dus waarschijnlijk wel meevallen.

Oudkomers moeten in aanmerking komen voor inburgeringscursussen, maar stellen de gemeenten daar geld voor ter beschikking? Problemen spelen bij nieuwkomers, oudkomers, maar ook bij autochtone Nederlanders. Momenteel houden verschillende ministeries zich bezig met het probleem van het analfabetisme, maar het wordt tijd dat er wat meer gebeurt. Is de minister bereid met zijn collega van Grote Steden- en Integratiebeleid en gemeenten om de tafel te gaan zitten teneinde mooie woorden te laten omzetten in daden? Het moet analfabeten duidelijk worden gemaakt dat via de educatie cursussen kunnen worden gevolgd. Is de minister bereid om via radio en televisie een publiekscampagne op dit punt te starten?

Mevrouw Schimmel (D66) constateerde dat de nieuwe regeling in de praktijk tot bepaalde problemen leidt. Een stad als Groningen krijgt uiteindelijk 5 mln. minder. Dat is nogal wat. Daarom heeft Groningen om een verbreding van de hardheidsclausule gevraagd, zodanig dat WGR-regio's die er meer dan 15% op achteruitgaan structureel worden gecompenseerd voor het deel dat die 15% te boven gaat. Dit zou leiden tot extra compensatie voor Groningen, Kop van Noord-Holland en Zuid-Limburg. Hoeveel extra geld zou dat kosten en waar gaat dat vanaf? Hoe denkt de minister over zo'n verbreding? In de brief wordt niet duidelijk hoe de regeling voor de rest van het land uitpakt. Daar wilde zij meer over horen.

De ontwikkelingen in de educatie, hoewel op onderdelen nog moeizaam tot uiterst zorglijk, gaan langzaam de goede kant op, maar kan de herverdeling van de middelen dit proces niet negatief beïnvloeden? Kwesties als de educatievraag, een integraal educatief beleid en de langetermijnvisie op educatie lopen nog niet goed. Over welke instrumenten beschikt de minister om die zaken te verbeteren?

Mevrouw Schimmel maakte zich zorgen over het VAVO. De ROC's voelen zich zo langzamerhand genoodzaakt, vanwege de geringe belangstelling, te komen tot een ernstige beperking, dan wel afbouw van het VAVO. Hoe denkt de minister over de oplossingen die in dit kader zijn gesuggereerd, zoals een garantie van rijkswege – die maakt het mogelijk om binnen elke ROC een levensvatbare VAVO te ontwikkelen – het bevorderen dat het VAVO als onderdeel van het ROC als regionale onderwijsvoorziening zijn werk kan blijven doen, het openhouden van de mogelijkheid dat zestien- en zeventienjarigen instromen, het minder snel laten verlopen van de marktwerking en het garanderen van een goede toegankelijkheid voor tweedekansers?

De heer Cornielje (VVD) vroeg zich af of het verstandig is om uit te blijven gaan van etniciteit bij het toedelen van extra middelen, want etniciteit is niet per definitie achterstand. Het leek hem beter om niet de maatstaf etniciteit te verhogen, maar de maatstaf achterstand. Hij vond het daarom jammer dat al is gekozen voor een andere maatstafverdeling, nog voordat de evaluatie van de WEB heeft plaatsgevonden. Is het mogelijk om de maatstaf tussentijds te wijzigen? Nu worden gemeenten met een grote achterstand de dupe. Als de maatstaf achterstand wordt opgehoogd, dan gaat dat weliswaar ten koste van de grote steden, maar gemeenten met minder etniciteit en toch grote achterstand gaan erop vooruit.

Hoe realistisch is het, gelet op de nadeelgemeenten, om in vier jaar toe te groeien naar het nieuwe bekostigingsniveau? Wellicht heeft de verbreding van de hardheidsclausule een matigend effect op de gevolgen voor die nadeelgemeenten. Welke bijdrage heeft de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid geleverd? Kan deze een extra bijdrage in geld leveren voor het mitigeren van de nadelige effecten van de verdeling? Waar komt het bedrag van 11 mln. vandaan?

Treden er nog cumulatieve effecten op als gevolg van andere herverdelingsoperaties, zoals de decentralisatie huisvesting primair en voortgezet onderwijs en de herziening van de Financiële-verhoudingswet? Bij deze operaties is ook sprake van voordeel- en nadeelgemeenten, want ook daarbij speelt de maatstaf etniciteit. Ook hij wilde meer inzicht in de gevolgen van een en ander voor de gemeenten in Nederland. Wat is het tijdpad met betrekking tot de diverse beslissingen? Welke ruimte heeft de Kamer nog voor het geven van haar oordeel?

Het antwoord van de minister

De minister vond dat educatie een belangrijke positie in het onderwijsbestel heeft. Het is een onmisbare schakel bij het kwalificeren van mensen als het gaat om het maatschappelijk functioneren, het vervullen van een beroep of het verrichten van werk. Daarom wordt de laatste tijd hard gewerkt aan het versterken van de positie van de educatie. Kijkend naar de ontwikkelingen in 1998 constateerde de minister dat inmiddels forse vooruitgang is geboekt. Het bestuurlijk educatiearrangement met de VNG en de gemeenten werkt ook goed, maar op een aantal punten moet echter nog met extra initiatieven worden gekomen. Met name de gemeenten zijn daarbij aan zet. De samenwerking tussen gemeenten, ROC's, Arbeidsvoorziening en bedrijfsleven in de regio verloopt steeds beter. De inzet van de middelen wordt ook steeds effectiever. Daardoor is steeds meer sprake van een kwalitatief verantwoord voorzieningenaanbod.

De kwestie-VAVO reikt veel verder dan alleen de educatie. De vraag is in hoeverre in het regulier voortgezet onderwijs sprake is van zodanige voorzieningen dat het voor de deelnemers aantrekkelijk blijft om de opleiding af te ronden. Vooralsnog komt het regelmatig voor dat iemand die zakt van school gaat en dan bij het VAVO nog wat deelcertificaten haalt. Dan heeft men een rustig jaar en men kan er wat bijverdienen. Die oplossing via het VAVO is echter heel eenzijdig. Daarom wordt momenteel bekeken of nog andere oplossingen denkbaar zijn, via het regulier onderwijs. Als de gemeenten echter worden verplicht om een VAVO te hebben, dan ligt daarmee een deel van de educatiemiddelen vast. De minister vond het veel beter, ook in het kader van de decentralisatie, om de gemeenten een actieve rol te laten spelen bij het binnen het regulier voortgezet onderwijs houden van degenen die dat onderwijs volgen. Over de centrale rol van de gemeenten bij het VAVO, vooral wat betreft de afstemming met het voortgezet onderwijs en ROC's, maar ook als het gaat om voortijdig schoolverlaten zal nog eens goed met de gemeenten en de VNG worden gesproken. Het VAVO moet blijven, maar specifiek voor die groepen waar het voor is bedoeld. Het leek hem goed een en ander nog eens nader met de Kamer te bespreken. De minister zegde toe dat hij in overleg met de VNG zou bekijken of de gemeenten de dispensatiemogelijkheid voor zestien- en zeventienjarigen kunnen behouden.

Bij de eerste discussie over de verdeelmaatstaven en de gewichtenregeling die in dat kader werd toegepast, moest worden geconstateerd dat deze tot gigantische verschillen ten opzichte van de historisch gegroeide situatie hebben geleid, vooral met het oog op het VAVO. Daarom is naar een nieuwe verdeling gezocht, meer passend bij het historisch gegroeide aanbod. Het Instituut voor overheidsuitgaven is gevraagd of nog andere dan de bestaande criteria een positieve bijdrage zouden kunnen leveren, maar dat bleek niet het geval te zijn. De huidige drie maatstaven zijn het meest helder. Aan de hand daarvan is gekozen voor de meest praktische systematiek, gebaseerd op de verhouding 15%-45%-40%. Deze is erop gericht grote reallocaties zoveel mogelijk te voorkomen, maar dat is niet overal gelukt. Dat kan ook niet, want als de gewichtenregeling op een andere manier wordt toegepast, dan komen andere gemeenten in de problemen. Voor de gemeenten die op basis van de regeling in de problemen komen, is de hardheidsclausule ingevoerd. Deze gaat spelen naast het overgangsregime. De minister zou laten nagaan wat de specifieke effecten daarvan zijn. Het bedrag van 11 mln. voor de hardheidsclausule komt uit het educatiebudget. De minister was bereid om de Kamer nader te informeren over de financiële gevolgen van het nieuwe model en de effecten van de hardheidsclausule. Hij zegde ook toe dat hij de minister van het Grote Steden- en Integratiebeleid op de hoogte zou brengen van het gevoelen van de Kamer over een eventuele financiële bijdrage van diens kant aan de verbreding van de hardheidsclausule. Als er een mogelijkheid is om tot een verdere correctie te komen, dan zou de minister die bezien, mede in het licht van de voorziene evaluatie. Hij vond echter ook dat het totale financiële beeld goed voor ogen moet worden gehouden. De gemeente Groningen bijvoorbeeld krijgt door de nieuwe verdeling weliswaar 3,7 mln. minder, exclusief de correctie door de hardheidsclausule, maar via de decentralisatie huisvesting primair en voortgezet onderwijs krijgt Groningen er 1,1 mln. bij en via de herziening van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds – daardoor zijn vooral de centrumgemeenten er fors op vooruitgegaan – nog eens 26 mln. Deze middelen kunnen worden ingezet voor het algemene beleid van de gemeente.

De maatstaf etniciteit staat in de wet als criterium. Deze maatstaf is verhoogd in het kader van de nieuwe systematiek, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van schade aan de historisch gegroeide situatie. Voor het bepalen van de etnische achtergrond wordt naar de achtergrond van de persoon zelf en de ouders gekeken. De persoon zelf en een van de ouders of beide ouders moeten zijn geboren in een land dat gerekend wordt tot de landen die het achterstandsbeleid omvat. Desgevraagd erkende de minister dat je bij achterstand niet alleen naar etniciteit moet kijken, want er kunnen meer oorzaken zijn. Wordt daarmee rekening gehouden bij de systematiek, dan heeft dat verstrekkende gevolgen voor de gewichtenregeling. Op basis van de wet kan dat echter nog niet. De minister zegde wel toe dat hij daar bij de evaluatie nog eens goed naar zal kijken, ook naar de rol van etniciteit.

De primaire verantwoordelijkheid voor de activiteiten voor oudkomers ligt bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid. Hiervoor is 50 mln. beschikbaar. De ministers van VWS en OCW hebben een voortrekkersrol als het gaat om de inburgering. Daar is 289 mln. voor beschikbaar. Dat bedrag is gebaseerd op het aantal personen dat verwacht wordt gebruik te maken van inburgering. Hierover vindt momenteel druk overleg plaats. Het asielbeleid heeft er ook mee te maken. Er wordt voorts bekeken of het mogelijk is om deze budgetten in een brede algemene uitkering over te dragen aan de gemeenten, in het kader van de sociale infrastructuur. Ook dan kunnen herverdeeleffecten optreden, want het geld moet op de juiste plekken terechtkomen. Dat kan ertoe leiden dat de ene gemeente minder geld krijgt dan de ander.

De mogelijke marktwerking op termijn dwingt gemeenten en ROC's ertoe de educatiemiddelen zo doelmatig mogelijk te besteden. Dat kan ertoe leiden dat de markt de minder moeilijke klanten overneemt en dat de ROC's met de moeilijke gevallen blijven zitten, maar dat moet worden afgewacht. Gemeenten dienen hier oog voor te hebben en kunnen er bij de besteding van hun budget voor zorgen dat zij niet te veel in de richting van de markt doorslaan. Het is zoeken naar de juiste balans tussen markt en overheid. Als ROC's echter een goed pakket aanbieden, dan kunnen ze de concurrentie met de markt aan, want door de bestaande kennisinfrastructuur hebben ze een enorme voorsprong. Het bestaan van de markt kan echter niet worden ontkend. Zou de markt een veel goedkoper en beter pakket aanbieden dan een ROC, dan is er iets mis. Dan zou er gemeenschapsgeld worden verspild. Daarom moeten de ROC's zich tijdens het overgangsregime goed voorbereiden op de periode daarna. In het primair, voortgezet en hoger onderwijs is overigens ook al sprake van marktaanbiedingen. Het onderwijs moet dus ook steeds weerbaarder worden om de concurrentieslag met de markt aan te gaan.

De minister onderstreepte het belang van alfabetiseringscursusen. Hij zegde toe daarover overleg te gaan voeren met de gemeenten, want de gemeenten zijn de meest geëigende instanties om hierop in te spelen. Het leek hem ook goed als de gemeenten een voorlichtingscampagne op radio en televisie op touw zetten, gericht op die alfabetisering. Als eenmaal sprake is van een goed op elkaar afgestemd gemeentelijk educatiebeleid en voortijdig schooluitvalbeleid, op basis van overleg met het voortgezet onderwijs, de ROC's, de arbeidsbureaus en het bedrijfsleven, dan kan alfabetisering een betere positie krijgen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Mosterd (CDA) vroeg of de regio's in staat zijn om met de huidige middelen een zo breed mogelijk educatieaanbod te leveren.

Mevrouw Dijksma (PvdA) vond dat de minister de gemeenten best kan aanspreken op het probleem van voortijdig schooluitval, want als dat uit de hand loopt, dan heeft ook de minister een probleem. Zij ging ervan uit dat de minister als een soort katalysator zal optreden bij die educatieonderwerpen die nog niet helemaal goed lopen.

Mevrouw Schimmel (D66) ging ervan uit dat de Kamer de nadere informatie over de verbreding van de hardheidsclausule ontvangt, voordat de AMvB in werking treedt.

De minister benadrukte dat sprake moet zijn van een breed aanbod. In ieder geval moeten de grote ROC's qua capaciteit en intellectueel aanbod in staat zijn een breed aanbod in stand te kunnen houden. Is dat niet het geval, dan moet overleg worden gepleegd met de desbetreffende gemeente. Anders kan het gebeuren dat zo'n gemeente ergens anders moet gaan shoppen, wellicht bij de markt, maar dan blijven de middelen daarvoor niet binnen het publieke domein van de ROC's. Al zijn de ROC's nog niet zo lang geleden gevormd, uit een veelheid van afzonderlijke opleidingen, ze zijn wel degelijk bereid om zo goed mogelijk op de educatievraag in te spelen, maar die is er wel aan toegevoegd. Het transformatieproces, waarmee ze nu nog vaak bezig zijn, kost echter tijd. Een en ander moet goed worden geïntegreerd. De minister zegde echter toe dat hij de ROC's nadrukkelijk op hun rol zal wijzen.

De Raad van State is inmiddels om spoedadvies over de AMvB gevraagd. De AMvB wordt in verband met de Griffioentoets nog een keer naar de ministerraad gezonden. Daarna vindt de voorhangprocedure plaats. Vervolgens, in september, treedt de AMvB in werking, omdat de rijksbijdrage educatie voor het jaar 2000 in september 1999 bekendgemaakt moet worden. De evaluatie van de WEB is nadrukkelijk bedoeld om te bekijken of datgene wat daarin staat, ook qua criteria, werkt. Is dat niet het geval, dan wordt de WEB aangepast.

Ook wat betreft de bundeling van de regionale educatiegeldstromen is regionale samenwerking van groot belang. Daarover kunnen afspraken worden gemaakt, ook over het besteden van de gelden. Stel dat bijvoorbeeld de gemeente Haren extra gelden krijgt. Dan kan in regionaal verband worden afgesproken dat die worden ingezet in het ROC-Groningen. Tussen gemeenten en ROC's kunnen op dat punt ook afspraken worden gemaakt. De minister zegde toe dat hij daar in zijn contacten met gemeenten en ROC'S op zal aandringen, al is dit in eerste instantie een zaak voor die partijen. Op andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld bij het voortijdig schoolverlaten, wordt dezelfde insteek gevolgd. Daardoor worden de financiële middelen gecumuleerd via de centrale gemeenten en de regio's. Dat heeft extra effect en het kan egaliserend en stimulerend werken. De instellingen en de gemeenten zijn gevraagd om de belemmeringen voor regionale samenwerking te melden. Aan de hand van een inventarisatie wordt dan bekeken of die belemmeringen kunnen worden weggenomen.

Het project implementatie KSE omvat zeven projecten, gericht op de ondersteuning van ROC's door middel van informatie, overdrachtsactiviteiten en bruikbare vernieuwingsproducten. Daarbij gaat het onder andere om de vaststelling van eindtermen, educatieve profielen, standaardprojecten, moduleprogramma's, onderwijsorganisatiemodellen en assessment. Het ministerie heeft een financiële bijdrage geleverd. Zodra de eindrapportage binnen is, wordt die aan de Kamer gestuurd.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ingezette educatiebeleid is weliswaar neergelegd bij de gemeenten, maar er wordt heel goed in de gaten gehouden of de afspraken worden uitgevoerd. De minister zal in zijn contacten met de gemeenten blijven aandringen op het volgen van de lijn, zoals die is uitgezet. In het plan van aanpak over het voortijdig schoolverlaten wordt verder niet ingegaan op het VAVO, maar bij de discussie daarover te zijner tijd wordt het VAVO uitdrukkelijk betrokken.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven