25 635
Invoering WEB

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 26 oktober 1998

Bij het Verzamel algemeen overleg met de VKC/OC&W inzake de WEB op 9 juni jl. (25 635, nr. 9), heb ik toegezegd u nog nader te informeren over een aantal onderwerpen dat aan de orde is geweest.

Bewegingsonderwijs

Binnenkort ontvangt u van de vereniging Colo en de Bve Raad een brief over het bewegingsonderwijs. In deze brief onderkennen en erkennen beide organisaties de noodzaak meer aandacht te besteden aan het bewegingsonderwijs. Beide organisaties zullen zich hiervoor inzetten. De vereniging Colo zal dit doen door in de fase van ontwikkeling van het beroepsprofiel en het formuleren van de eindtermen aandacht te besteden aan de noodzaak van bewegingsonderwijs. De Bve Raad zal, met nauwe betrokkenheid van mijn ministerie, een aantal pilot projecten «Aantrekkelijk Bewegingsonderwijs» op enkele ROC's starten. Bij deze pilots zal overigens aansluiting gezocht worden met reeds bestaande initiatieven op ROC's. Over de resultaten van deze acties zal de Kamer worden gerapporteerd.

Maatwerk

Het onderwerp «maatwerk» is een centraal element in de gedachtenvorming over het kwaliteitsbeleid voor de BVE-sector. Het zal dan ook nadrukkelijk aan de orde komen bij de invulling voor de BVE-sector van de impuls die het regeerakkoord beoogt te geven aan de toetsing en bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. Uiteraard zal over de uitwerking van dit kwaliteitsbeleid nader overleg plaatsvinden met de Bve Raad en het COLO.

Kwaliteitszorg

In het overleg in de EB-Kamer in december 1997 zijn in reactie op de bevindingen van de Inspectie naar aanleiding van de in 1997 door 24 BVE-instellingen ingediende kwaliteitszorgverslagen de volgende (tussentijdse) doelen afgesproken die reëel haalbaar geacht worden voor de volgende cyclus van de in mei 1999 in te dienen kwaliteitszorgverslagen:

1) een expliciet commitment van het College van Bestuur van de instelling aan de verdere invoering van het kwaliteitszorgstelsel;

2) de formulering van inhoudelijke beleidsprioriteiten voor kwaliteitszorg die een duidelijke relatie met de missie van de instelling hebben;

3) een snelle ontwikkeling van het managementinformatiesysteem;

4) een goede centrale en decentrale organisatie van het kwaliteitszorgstelsel van de instelling;

5) operationalisering van de deelgebieden van de kwaliteitszorgterreinen.

In 1999 – wanneer de instellingen voor de tweede maal een kwaliteitszorgverslag hebben ingediend – kan worden vastgesteld in hoeverre de dan waargenomen situatie voldoet aan deze verwachtingen.

Externe legitimering

Bij de totstandkoming van de WEB is ervoor gekozen om niet alleen de landelijke organen voor beroepsonderwijs (LOB's) de verantwoordelijkheid te geven voor de externe legitimering maar ook exameninstellingen als Cito en SLO.

Een inventarisatie van de inspectie heeft uitgewezen dat de onderwijsinstellingen voor de externe legitimering van BBL-opleidingen en BOL-opleidingen niveau 1 en 2 contracten afsluiten met de exameninstellingen gelieerd aan de LOB's. De reden hiervoor is de van oudsher aanwezige expertise van de LOB's inzake de examinering in het voormalig leerlingwezen. Voor de opleidingen op niveau 3 en 4 (voorheen MBO) wordt door de onderwijsinstellingen met name gekozen voor de niet aan de LOB's gelieerde exameninstellingen waarvan Cito het grootste marktaandeel heeft verworven.

Tot 1 augustus 2000 geldt er een overgangsregeling voor het aantal deelkwalificaties dat extern gelegitimeerd moet worden. Deze regeling bepaalt dat ten minste 25% van de deelkwalificaties van de gehele opleiding extern gelegitimeerd dient te worden. Van alle opleidingen die na die datum starten moet 51% aan externe legitimering worden onderworpen.

De implementatie van de externe legitimering is tot op heden moeizaam verlopen. In het studiejaar 1997–1998 bleek dat dit nog onvoldoende door de instellingen werd opgepakt. Ondanks herhaald aandringen hebben onderwijsinstellingen zich niet gehouden aan de wettelijke verplichtingen inzake de vaststelling en indiening van de onderwijs- en examenregeling (OER). De OER is belangrijk voor de deelnemer omdat het de noodzakelijke informatie bevat over de inhoud en inrichting van de opleiding en examinering. Voor het studiejaar 1998–1999 heb ik dan ook handhavingsmaatregelen aangekondigd voor die onderwijsinstellingen die niet voor elke in het studiejaar 1998–1999 verzorgde opleiding een OER hebben vastgesteld én voor 1 juli 1998 bij de inspectie ingediend. Met de brief van 3 juni 1998 zijn de bekostigde onderwijsinstellingen op de hoogte gesteld van deze handhavingsmaatregelen. Ook de niet bekostigde onderwijsinstellingen zijn hierover schriftelijk geïnformeerd.

De WEB voorziet exameninstellingen in de mogelijkheid om deel te nemen aan de EB-Kamer. Tot op heden is dat echter niet gebeurd. Ter bevordering van de invoering van de externe legitimering is het wenselijk dat de exameninstellingen bij de behandeling van relevante agendapunten in de EB-Kamer vertegenwoordigd zijn. Om dit te realiseren is het van belang dat de exameninstellingen zichzelf organiseren en een gezamenlijke vertegenwoordiging bepalen. De exameninstelling Excenter (LOB's) is verzocht om hier een initiërende en stimulerende rol te spelen.

Hardenberg

Door het ROC Alfacollege was de opleiding Sport- en bewegingsleider aangemeld, uit te voeren op de locatie Hardenberg. Gelet op de arbeidsmarktsituatie en gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod opleiding werd uitbreiding van het aantal licenties voor deze opleiding ondoelmatig geacht. Aan de wensen om toch in de regio Hardenberg deze opleiding te verzorgen kan mogelijk wel verantwoord tegemoet worden gekomen door gedeeltelijke verplaatsing van een van de bestaande opleidingen; in dat geval zou er per saldo geen sprake hoeven zijn van toename van het aantal opgeleiden. De ROC's die een licentie voor deze opleiding hebben zijn daartoe gerechtigd. Ik acht het echter niet gewenst hierin een actieve rol te spelen.

Friese Poort / Frieslandcollege

De ROC's Friese Poort en Frieslandcollege hadden een samenwerkingsplan opgesteld waarbij onder meer de ruil van opleidingen aan de orde was. Ruil impliceert dat opleidingen voor één ROC worden geregistreerd, terwijl de registratie van die opleidingen voor het andere ROC wordt beëindigd. De betrokken opleidingen zijn echter wel aangemeld voor het Centraal register beroepsopleidingen 1998–2000, maar er was geen verzoek gedaan tot beëindiging van de registratie van die opleidingen voor het andere ROC. Er kon dus in eerste instantie geen rekening worden gehouden met het samenwerkingsplan. De normale doelmatigheidstoetsing is toegepast.

De situatie nu. In het kader van de bezwaarprocedure is door beide ROC's alsnog aangegeven bij welke opleidingen sprake was van start bij het ene ROC en beëindiging van de registratie bij het andere ROC. Aan de wensen van de ROC's is daarop tegemoet gekomen.

Knelpuntenfonds / CIBAP

Gezien de huidige stand van zaken in dit stadium zal ik u, afzonderlijk op korte termijn op de hoogte brengen van de verdere ontwikkelingen rond dit onderwerp.

De aanvraag van het CIBAP om steun uit het Knelpuntenfonds is in maart 1998 afgewezen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven