25 631
Emancipatie-ondersteuningsbeleid

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 19 september 1997

Hierbij doe ik u toekomen de notitie «Het emancipatie-ondersteuningsbeleid». Met de voorliggende notitie wordt het huidige emancipatie-ondersteuningsbeleid, dat is gebaseerd op de Nota Emancipatieondersteuningsbeleid uit 1989, geactualiseerd en aangepast aan nieuwe ontwikkelingen.

De beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Nota Emancipatie in Uitvoering (1995) en de Beleidsbrief Emancipatie (1996) worden hiermee vertaald naar het emancipatie-ondersteuningsbeleid, waarbij het beleid van de coördinerend minister voor het emancipatiebeleid centraal staat. Het emancipatie-ondersteuningsbeleid wordt gedefinieerd en nieuwe algemene criteria, van toepassing voor het toekennen van subsidies, worden geformuleerd. Het beleid gaat gelden met ingang van 1 januari 1998.

In het najaar van 1997 zal op basis van deze notitie ter nadere uitwerking door de coördinerend minister voor het emancipatiebeleid een subsidieregeling worden vastgesteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Inhoudsopgave blz
   
Voorwoord3
   
1.Inleiding3
   
2.Redenen voor herijking nader beschouwd5
   
3.De uitgangspunten van het emancipatiebeleid6
   
4.Belangrijke actoren voor het emancipatie  
 -ondersteuningsbeleid7
   
5.Het subsidiebeleid van de coördinerend minister9
   
Bijlage: uitgebrachte adviezen12

Voorwoord

Het huidige emancipatie-ondersteuningsbeleid is gebaseerd op de Nota Emancipatieondersteuningsbeleid uit 1989.

Met de voorliggende notitie wordt dit beleid geactualiseerd en aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen.

De beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Nota Emancipatie in Uitvoering (1995) en de Beleidsbrief Emancipatie (1996) worden hiermee vertaald naar het emancipatie-ondersteuningsbeleid, waarbij het beleid van de coördinerend minister voor het emancipatiebeleid centraal staat. Het emancipatie-ondersteuningsbeleid wordt gedefinieerd en nieuwe algemene criteria, van toepassing voor het toekennen van subsidies, worden geformuleerd. Het beleid gaat gelden met ingang van 1 januari 1998.

In het najaar van 1997 zal op basis van deze notitie ter nadere uitwerking door de coördinerend minister voor het emancipatiebeleid een subsidieregeling worden vastgesteld. Ten behoeve van aanvragers van subsidies zullen de nieuwe regels verschijnen in een uit te brengen subsidiegids.

1. Inleiding

In 1998 kan worden teruggekeken op 100 jaar inzet van de vrouwenbeweging voor een geëmancipeerde maatschappij: in 1898 vond in Den Haag de nationale tentoonstelling «Vrouw en Arbeid» plaats. Voor het eerst werd op grote schaal aandacht besteed aan de betekenis van de arbeid van vrouwen, de waarde ervan en de weerstanden ertegen. De tentoonstelling trok grote belangstelling in binnen- en buitenland.

In 100 jaar is er veel veranderd, maar nog altijd draagt de Nederlandse samenleving anno 1997 de kenmerken van twee modellen: het traditionele en het geëmancipeerde model.

Tachtig procent van de mannen en vrouwen heeft er geen bezwaren tegen dat vrouwen met schoolgaande kinderen werken. Toch is er nog slechts zelden sprake van een evenwichtige verdeling van arbeid en zorg. De meeste politieke partijen streven naar een hoog percentage vrouwen op hun kandidatenlijsten, maar slechts tweeëntwintig procent van de gemeenteraadsleden is vrouw. Toonaangevende bedrijven tonen zich geïnteresseerd in de campagne «Opportunity in Bedrijf» voor meer vrouwen in het bedrijfsleven, maar het overgrote deel van het management bestaat nog steeds uit mannen. En hoewel het opleidingsniveau van meisjes inmiddels gelijk is aan dat van jongens is nog slechts vier procent van de Nederlandse hoogleraren vrouw.1

Kortom, het denken heeft in de afgelopen tijd een grote verandering ondergaan. Het draagvlak voor het emancipatiebeleid is breder geworden en daarmee de mogelijkheid om allianties aan te gaan en successen te boeken.

Feit is echter ook dat er een groot verschil is tussen bewustzijn en bewust handelen, tussen denken en doen.

Dat is een belangrijke reden waarom emancipatie-ondersteuningsbeleid nodig is en blijft om het proces van de gewenste verandering in de richting van een geëmancipeerde samenleving te blijven stimuleren.

De hoofdlijnen van het huidige emancipatiebeleid zijn neergelegd in de «Nota Emancipatie In Uitvoering» en in de «Beleidsbrief Emancipatie 1997». In beide nota's is de nadruk gelegd op de accentverschuiving in het emancipatiebeleid van de achterstand van vrouwen naar de erkenning van de waarde van verschillen tussen mensen. Een tweede accentverschuiving ligt in de nadruk op het scheppen van grotere mogelijkheden voor mannen en vrouwen om verschillende activiteiten als arbeid en zorg te kunnen combineren. Om dit alles te bereiken is als derde accentverschuiving nodig: een verbreding van het draagvlak voor het emancipatiebeleid onder meer door samenwerking van de overheid met relevante maatschappelijke groeperingen en door inbedding van het emancipatiebeleid in het algemene beleid (mainstreaming).

Het emancipatie-ondersteuningsbeleid, dat dateert van 1989, dient aan deze ontwikkelingen te worden aangepast. Door een verbreding van het maatschappelijk draagvlak voor het emancipatieproces is het aantal maatschappelijke actoren gegroeid en breder geworden dan de zich nog steeds vernieuwende vrouwenbeweging.

Over de noodzaak met deze ontwikkelingen rekening te houden zegt de «Beleidsbrief Emancipatiebeleid 1997»: «Emancipatiebeleid kan niet vanuit een centraal punt worden gedirigeerd. Met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere overheden zal permanent doorgewerkt moeten worden aan het beter en eerlijker benutten van de talenten van vrouwen en mannen. Optimaal gebruik van maatschappelijke diversiteit verrijkt de kwaliteit van de samenleving».

Daarnaast hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan in de recente periode die een herijking van het emancipatie-ondersteuningsbeleid nodig maken. De bundeling van vier emancipatie-instellingen in een nieuw expertise-instituut (met als werknaam «de Bundeling») luidt in de emancipatie-infrastructuur de fase in van een verdere professionalisering en verbreding van het draagvlak. Daarnaast zijn de opheffing van de Emancipatieraad per 1 mei 1997, de reservering van de gelden van de Emancipatieraad voor het emancipatie-ondersteuningsbeleid en de instelling van de Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie Nieuwe Adviesraden belangrijke relevante veranderingen voor het ondersteuningsbeleid. Het emancipatie-ondersteuningsbeleid dient daarop te worden afgestemd.

Samengevat; de reden voor de bijstelling van het emancipatie-ondersteuningsbeleid is gelegen in veranderingen in de omgeving en in het emancipatiebeleid. Veel van wat in deze notitie wordt beschreven en vastgelegd heeft al zijn weerslag gevonden in een zich nieuw ontwikkelende praktijk of zal op korte termijn zijn nieuwe vorm krijgen. Zo zijn de besluiten over «De Bundeling», de reservering van de ER-gelden voor emancipatie-doeleinden en de instelling van de Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie Nieuwe Adviesraden al in een eerder stadium genomen en aan de Tweede Kamer medegedeeld.

Bij de totstandkoming van deze notitie heeft het kabinet dankbaar gebruik gemaakt van een aantal adviezen over het toekomstig emancipatie-ondersteuningsbeleid (zie bijlage). Met de Emancipatieraad is het kabinet van mening dat emancipatie-ondersteuningsbeleid dient te worden voortgezet en dat continuïteit en verscheidenheid naar doelgroepen, beleidsterreinen en functies binnen het ondersteuningsbeleid dienen te blijven bestaan. De Raad adviseert tevens om naast algemene emancipatie-organisaties sector-specifieke organisaties te laten bestaan.

Ook deze aanbeveling betrekt het kabinet bij het toekomstig beleid.

Met deze notitie wil het kabinet aangeven op welke wijze het emancipatie-ondersteuningsbeleid in de toekomst vorm zal krijgen, en welke basisprincipes zullen gaan gelden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Met een zo transparant mogelijk emancipatie-ondersteuningsbeleid beoogt het kabinet het emancipatieproces in de maatschappij verder te stimuleren en maatschappelijke initiatieven te versterken.

In deze notitie staat centraal het emancipatie-ondersteuningsbeleid van de coördinerend minister. Nadere uitwerking van het in deze notitie geformuleerde emancipatie-ondersteuningsbeleid zal plaatsvinden in een ministeriële subsidieregeling, die in het najaar zal verschijnen. Voor het sector-specifieke beleid wordt verwezen naar de emancipatienota's van de diverse departementen. Voor het emancipatie-ondersteuningsbeleid van de afzonderlijke departementen, neergelegd in deze emancipatienota's, dient het in deze notitie geformuleerd gemeenschappelijk kader tevens als uitgangspunt.

2. Redenen voor herijking nader beschouwd

In de inleiding is kort ingegaan op de redenen voor een nieuwe notitie op het gebied van de emancipatie-ondersteuning.

Subsidiëring zal, ook in de toekomst, een belangrijk beleidsinstrument zijn voor ondersteuning van het emancipatieproces en -beleid.1 Alvorens tot het verstrekken van subsidie over te gaan, zal worden nagegaan of subsidieverstrekking het meest geëigende instrument is om het beoogde doel te bereiken. Er kunnen ook andere instrumenten zijn, zoals onderzoek of voorlichting die, al dan niet in combinatie, kunnen worden ingezet.

Bij de behandeling van een subsidieaanvraag zal dit steeds worden afgewogen.

Gelet op het feit dat het emancipatiebeleid gericht is op mainstreaming en op verbreding van het draagvlak zal ook het subsidiebeleid meer doelgericht zijn dan doelgroepgericht.

Met name betekent dat het volgende:

– het subsidiebeleid dient te worden afgestemd op een brede groep van (deels nieuwe) maatschappelijke actoren waaronder, maar niet uitsluitend, de vrouwenbeweging;

– het subsidiebeleid dient te worden afgestemd op het proces van verankering in het algemene beleid van overheid en andere actoren. Waar zich kansen voordoen voor deze verankering, kan tijdelijke ondersteuning zinvol zijn. Het is daarbij vooral van belang doelgericht subsidie te verstrekken en doelgericht te stimuleren;

– het subsidiebeleid dient daarnaast de mogelijkheid te houden tot stimulering van vernieuwing van het emancipatiebeleid door de mogelijkheid van ondersteuning van beleidsrelevante experimenten;

– het subsidiebeleid dient te worden afgestemd zowel op algemene emancipatie-organisaties als op sector-specifieke organisaties;

– het subsidiebeleid behoeft een eigentijdse vormgeving van de relatie tussen subsidiegever en subsidie-ontvanger waarbij een zakelijke, controleerbare, verhouding voorop staat;

– het subsidiebeleid dient te worden afgestemd op nieuwe internationale ontwikkelingen zoals het toenemend belang van Europees beleid en het bestaan van Europese fondsen;

– het is noodzakelijk de transparantie van het subsidiebeleid te vergroten door een verheldering van de te hanteren criteria, de vereisten waaraan aanvragen dienen te voldoen, de wijze en termijnen van behandeling etc. conform de Algemene Wet Bestuursrecht.

De voorliggende notitie heeft ten doel aan deze vereisten te voldoen voor het toekomstig emancipatie-ondersteuningsbeleid.

Het vaststellen van algemene criteria vindt in deze notitie plaats. Daarnaast zullen aanvragen moeten passen in het actuele emancipatiebeleid. De jaarlijkse prioriteiten van het emancipatiebeleid van de coördinerend minister zullen telkens bij de begroting van ieder jaar worden vermeld.

De evaluatie van het emancipatie-ondersteuningsbeleid, zoals in deze notitie vermeld, zal in het jaar 2000 plaatsvinden. Op basis van deze evaluatie zal vervolgbeleid worden geformuleerd.

3. De uitgangspunten van het emancipatiebeleid

De hoofdlijnen van het emancipatiebeleid voor de komende jaren zijn neergelegd in de «Nota Emancipatie in Uitvoering» en in de «Beleidsbrief Emancipatie van 1997».

Een belangrijke doelstelling van het beleid is om het emancipatieproces en het -beleid te blijven stimuleren en te vernieuwen. De nadruk daarbij ligt niet zozeer op nieuwe analyses als wel op de versterking van de uitvoering van beleid. De ingezette lijn van nadruk op allianties, instrumentontwikkeling en implementatie wordt daarbij voortgezet.

In de Beleidsbrief worden drie belangrijke nieuwe uitgangspunten van beleid beschreven: diversiteit als bron van kwaliteit, de combinatie van levenssferen en de verbreding van het draagvlak.1

In het emancipatiebeleid heeft een verschuiving plaats gevonden van de achterstand van (groepen) vrouwen naar de erkenning van het belang van diversiteit voor de samenleving als geheel. Deze diversiteit in sekse, leeftijd, etniciteit, seksuele voorkeur en religie vormt een bron van kwaliteit voor de samenleving.

Een tweede belangrijk uitgangspunt voor het kabinet is een ontwikkeling van de samenleving waarin mannen en vrouwen actief kunnen zijn in verschillende levenssferen (de persoonlijke, die van arbeid en inkomen en de politiek-sociale) in de verschillende levensfasen in hun leven. De combinatie van activiteiten in deze drie levenssferen dienen niet te leiden tot overbelasting of een overgeorganiseerd bestaan.

Het derde uitgangspunt betreft de verbreding van het draagvlak voor het emancipatiebeleid. Enerzijds door het emancipatiebeleid in de komende jaren verder in te bedden in het algemeen beleid. Anderzijds door naast bekende actoren als nationale overheid en vrouwenbeweging vooral ook andere overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan te spreken als sleutelfiguren in het emancipatieproces.2

Uit de uitgangspunten van het huidige emancipatiebeleid volgt dat de coördinerend minister als vereisten voor het toekennen van subsidie in elk geval zal vaststellen dat het doel dat wordt beoogd een landelijke uitstraling heeft, vernieuwend van karakter is en/of gericht is op verbreding van het draagvlak voor het emancipatieproces en -beleid.

Daarnaast geldt dat de thema's die in het huidige emancipatiebeleid veel nadruk krijgen medebepalend zullen zijn voor de toekenning van subsidie, te weten de doelstelling van diversiteit en de mogelijkheid van de combinatie van activiteiten in diverse levenssferen. Bij de doelstelling van diversiteit krijgt met name veel aandacht de noodzaak tot versterking van de mogelijkheid tot inbreng van zwarte -, migranten- en vluchtelingenvrouwen in het emancipatiebeleid.

Op basis van het voorgaande zal voor de komende tijd de definitie van het emancipatie-ondersteuningsbeleid als volgt komen te luiden:

«dat deel van het emancipatiebeleid, dat het emancipatieproces in de samenleving ondersteunt en stimuleert en de wisselwerking tussen maatschappelijke organisaties, in het bijzonder de (zmv-)vrouwenbeweging, en het beleid bevordert middels het beleidsinstrument subsidiëring.»

4. Belangrijke actoren voor het emancipatie-ondersteuningsbeleid

De overheid

Op overheidsniveau speelt een aantal actoren een belangrijke rol.1 Voor de stand van zaken van het ondersteuningsbeleid zijn de volgende zaken van belang.

De ministers en staatssecretarissen zijn op hun beleidsterrein verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid, waarbij de invulling van het emancipatiebeleid niet los gezien kan worden van het specifieke beleid van het betreffende departement. Elk departement kent dan ook een eigen emancipatie-ondersteuningsbeleid. De coördinerend minister voor het emancipatiebeleid is verantwoordelijk voor coördinatie, vernieuwing en monitoring van het beleid. Gezien de eigen verantwoordelijkheid van departementen is er sprake van een lichte vorm van coördinatie van het ondersteuningsbeleid.

De aan de coördinerend minister uitgebrachte adviezen over het ondersteuningsbeleid onderstrepen het belang van coördinatie van beleid (zie bijlage). De coördinatie zal in de komende jaren gebaseerd zijn op:

– informatie-uitwisseling.

De coördinerend minister zal door de departementen voorafgaand aan een besluit over voortzetting of beëindiging van meerjarige subsidies voor instellingen door deze departementen worden geïnformeerd;

– samenwerking onder andere door middel van een gezamenlijke financiering van projecten en activiteiten;

– vaststelling van de algemene beleidskaders van het emancipatiebeleid die mede als richtsnoer dienen voor de vormgeving van de departementale emancipatienota's (inclusief het departementale emancipatie-ondersteuningsbeleid).

Belangrijke facetten van het emancipatiebeleid worden tegenwoordig decentraal vastgesteld en/of uitgevoerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor voorzieningen die van belang zijn voor emancipatie zoals de kinderopvang en buitenschoolse opvang, armoedebeleid, cultuur- en jeugdbeleid. Ook beïnvloeden gemeenten en provincies, bijvoorbeeld via het ruimtelijke ordeningsbeleid, de dagindeling van de samenleving. Door middel van financiering van de vrouwenemancipatiebureaus spelen gemeenten en provincies een rol in het emancipatie-ondersteuningsbeleid.2

De coördinerend minister zal in de komende jaren over het emancipatiebeleid een regelmatige afstemming bevorderen tussen de landelijke overheid, het IPO en de VNG. Met name zal daarbij gezocht worden naar de mogelijkheid om elkaars activiteiten op het emancipatieterrein te versterken.

Een andere verschuiving die heeft plaatsgevonden is die van de nationale overheid naar internationale organen. Afstemming tussen het nationale en internationale niveau is van toenemend belang. Met name de rol die de Europese Unie speelt, verdient aandacht. Daarnaast spelen een belangrijke rol de internationale verdragen (zoals het VN-Vrouwenverdrag) en internationale afspraken, zoals gemaakt tijdens de VN Vierde Wereld Vrouwenconferentie in Beijing.

Een aantal emancipatie-organisaties krijgt voor hun internationale werkzaamheden subsidie van verschillende departementen. Afstemming tussen het internationale en nationale emancipatiebeleid is daarom van belang en daarmee een regelmatig overleg tussen de hierbij betrokken departementen.3

De adviesraden

De nieuwe adviesraden zullen een belangrijke inbreng moeten hebben in de toekomstige beleidsontwikkeling. Met de opheffing van de Emancipatieraad per 1 mei 1997 is, zoals reeds vermeld, een belangrijke wijziging opgetreden. De Raad heeft twee belangrijke functies vervuld voor de ontwikkeling van het emancipatieproces in het algemeen en voor de vernieuwing en voeding van het beleid in het bijzonder: de adviesfunctie en de expertise- of denktankfunctie.

De adviesfunctie van de Emancipatieraad is overgenomen door de adviesraden.1 Voor de komende drie jaar zijn de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens een Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie in het Nieuwe Adviesstelsel in te stellen, die de adviescolleges in het nieuwe stelsel bij moet staan in het vervullen van de opdracht om in hun adviezen voldoende aandacht te schenken aan emancipatie-aspecten van de behandelde problematiek.2 De expertisefunctie zal door de expertise-organisaties emancipatie moeten worden overgenomen.

Expertisecentra emancipatie

Met subsidies zijn sinds 1989 projecten of programma's van een groot aantal landelijke instellingen, die een bijdrage leveren aan het emancipatieproces, door de overheid gesteund. De rol en taken van de emancipatie-instellingen zijn geleidelijk verschoven van bewustmaker, via lobbyist naar deskundige. In 1995 verscheen in opdracht van de coördinerend minister het onderzoek «Van initiatieven uit de vrouwenbeweging tot expertisecentra emancipatie»,3 waarin wordt geconcludeerd dat de ondersteuning van initiatieven uit de vrouwenbeweging heeft geleid tot «expertisecentra emancipatie». De activiteiten van deze centra zijn samen te vatten in een viertal functies4 :

– het (mee) ontwikkelen van nieuwe producten;

– het ontsluiten van informatie en opvangen van signalen bij de doelgroep;

– het ontwikkelen van een maatschappelijk en politiek draagvlak;

– het (indirect) beïnvloeden van beleid.

Op grond van deze functies is een indeling van de huidige gesubsidieerde expertisecentra emancipatie mogelijk in centra gericht op «expertise ontwikkeling» en centra gericht op «informatie en signalering». Alle centra vervullen een functie in het ontwikkelen van een draagvlak voor, en het beïnvloeden van het emancipatiebeleid. De organisaties gericht op «expertise ontwikkeling» zijn daarom op te delen in:

– algemene expertise; zoals de Bundeling i.o., het Clara Wichmann Instituut (CWI) en het landelijk netwerk van provinciale en groot stedelijke vrouwenemancipatiebureaus;

– thema of sector expertise: zoals Transact, Opportunity in Bedrijf en Toplink.

De organisaties gericht op «informatie en signalering» zijn op te delen in:

– algemene organisaties: zoals het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV)

– de thema of sectorale koepelorganisaties: zoals de Vrouwenalliantie, de Nationale Vrouwenraad en het Vrouwenberaad Ontwikkelingssamenwerking.

5. Het subsidiebeleid van de coördinerend minister

De coördinerend minister zal uitsluitend subsidies verstrekken voor activiteiten of initiatieven die sectoroverschrijdend zijn en voldoen aan de reeds genoemde, algemene criteria:

– landelijke uitstraling;

– vernieuwend van karakter;

– en/of gericht op verbreding van het draagvlak voor het emancipatiebeleid.

Tevens zullen aanvragen moeten passen binnen de actuele beleidskaders. Dat wil zeggen dat al dan niet op uitnodiging subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die ten doel hebben de thema's van het actuele beleid te versterken.

Ook dan gelden als uitgangspunt de algemene criteria van landelijke uitstraling, vernieuwend van karakter en/of verbreding van het draagvlak.

Overeenkomstig de «Beleidsbrief Emancipatiebeleid 1997» gelden voor het emancipatieondersteuningsbeleid de volgende drie actuele beleidscriteria:

– diversiteit als bron van kwaliteit:

Subsidie-aanvragen worden getoetst aan de mate waarin ze gericht zijn op het wegnemen van structurele en culturele belemmeringen, het ongezien en gezien onderscheid, zodat diversiteit als bron van kwaliteit van de samenleving tot zijn recht kan komen;

– combinatie van levenssferen:

Subsidieaanvragen worden getoetst aan de mate waarin ze een substantiële bijdrage leveren aan de mogelijkheid van mannen en vrouwen om volwaardig in de verschillende levenssferen te participeren;

– verbreding van het draagvlak:

Subsidieaanvragen worden getoetst aan de mate waarin ze bijdragen aan een verbreding van het draagvlak voor emancipatie en emancipatiebeleid.

Het betreft enerzijds verbreding naar relatief nieuwe doelgroepen als bedrijven, sociale partners, maatschappelijke en politieke organisaties en andere intermediairen.

Anderzijds betreft het aanvragen van organisaties die er op gericht zijn om emancipatiedoelen in te bedden in het reguliere beleid van overheden en maatschappelijke actoren (het mainstreamen van beleid).

Conform de Kaderwet SZW-subsidies wordt na toetsing aan de actuele beleidscriteria en voordat tot subsidiëring wordt overgegaan, eerst nagegaan of subsidieverstrekking het meest geëigende instrument is om dat doel te bereiken, of dat er wellicht andere instrumenten zijn (zoals onderzoek of voorlichting) die, al dan niet in combinatie, kunnen worden ingezet. In geval van subsidiëring moeten de verhouding tussen het subsidiebedrag tot de totale kosten worden bekeken.

Er zal rekening worden gehouden met de algemene uitgangspunten behorende bij het SZW-subsidiebeleid voorzover van toepassing. Er zal sprake dienen te zijn van een subsidie gericht op een concrete output; subsidiëring ter instandhouding van een instelling zonder meer wordt conform het SZW-subsidiebeleid zoveel mogelijk vermeden.

Met het toenemend belang van mainstreaming van het emancipatiebeleid is tevens een verbreding van het draagvlak voor het emancipatie-ondersteuningsbeleid in financieel opzicht aan de orde. Tot nu toe zijn emancipatie-activiteiten veelal van een enkel of een klein aantal financierende departementen afhankelijk. Ook Europese fondsen worden nog nauwelijks voor deze doeleinden aangevraagd en aangewend. Dit is geen optimale situatie voor een verbreding van het draagvlak voor het emancipatiebeleid. Daarom zal de coördinerend minister een actief beleid blijven voeren om het financieel draagvlak te verbreden voor toekomstige emancipatie-activiteiten.

Subsidiecategorieën

Aanvragen dienen aan de hierboven genoemde algemene criteria te voldoen. Er zullen vervolgens twee categorieën van subsidiëring worden onderscheiden. Dat zijn de meerjarige subsidies en de eenmalige subsidies. In 1998 is voor het totaal aan subsidies door de coördinerend minister beschikbaar 12,2 miljoen en voor 1999 13,0 miljoen.

De criteria om in aanmerking te komen voor meerjarige danwel eenmalige subsidies worden hierna genoemd.

Meerjarige subsidies

Het doel voor het verstrekken van meerjarige subsidies is vooral gelegen in de ondersteuning van initiatieven die gericht zijn op een verbreding van het draagvlak van het emancipatieproces en het -beleid. Meestal zal het hier gaan om expertisecentra of initiatieven die van aard gericht zijn op het starten van een campagne met als doel het algemene beleid van overheid en maatschappelijke actoren blijvend te beïnvloeden.

Dergelijke initiatieven verdienen in de regel een meerjarige ondersteuning omdat er tijd nodig is om een grote mate van professionaliteit en inbedding te bereiken.

Hiermee wordt expertise gesubsidieerd die gericht is op:

– het mede-ontwikkelen van nieuwe producten;

– verbreding van het draagvlak voor het beoogde doel;

– het ontsluiten van informatie en opvangen van signalen vanuit het emancipatieproces in de samenleving.

Daarnaast kan een meerjarige subsidie worden verstrekt voor initiatieven van allianties van vrouwenorganisaties, gericht op verbreding van het draagvlak voor en vernieuwing van het emancipatieproces.

Eenmalige subsidies

Het doel voor het verstrekken van eenmalige subsidies is gelegen in:

– ondersteuning van initiatieven tot experimentele vernieuwing met een landelijke uitstraling;

– ondersteuning van initiatieven tot versterking van de actuele thema's van het emancipatiebeleid.

Het betreft hier kortlopende subsidies.

Aanvullende overwegingen

Met de totstandkoming van de Bundeling en de instelling van de «Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie in het Nieuwe Adviesstelsel» zal in 1998 de ruimte voor het verstrekken van nieuwe meerjarige subsidies gering zijn.

Voor de toekenning van meerjarige subsidies zal overigens een zwaardere toetsing plaatsvinden dan voor de toekenning van de eenmalige subsidies. De wijze waarop deze zwaardere toetsing vorm krijgt, zal in de nieuwe subsidieregeling worden aangegeven.

Met de ontvangers van de meerjarige subsidies zal een regelmatig bestuurlijk overleg plaatsvinden, ondermeer over de afgesproken output bij de subsidietoekenning. Daarbij zal tevens worden gekeken hoe een versterking van elkaars activiteiten kan plaatsvinden. Uitgegaan wordt van een zo groot mogelijke zelfstandigheid van de subsidie-ontvangers, een transparante en controleerbare subsidierelatie en van een beleid, dat gericht is op de output bij de subsidie-ontvangers, waarbij ruimte is voor herformulering en/of bijsturing daarvan.

Uitvoeringsaspecten

De voorwaarden waaronder subsidie kan worden verkregen in het kader van het emancipatiebeleid, zoals in deze notitie neergelegd, zullen verder worden uitgewerkt in een dit najaar vast te stellen ministeriële subsidieregeling.

Naast de operationalisering van de in deze nota genoemde beleidsinhoudelijke criteria gaat het ook om beheers- en uitvoeringsregels. In het kader van het algemene SWZ beleid zijn reeds standaardsubsidievoorwaarden ontwikkeld die aansluiten bij datgene dat in de Algemene Wet Bestuursrecht is geregeld.

De subsidieregeling voor het toekomstig emancipatie-ondersteuningsbeleid zal zoveel mogelijk aansluiten bij deze standaardsubsidievoorwaarden.

Het is van belang dat stelselmatige, externe evaluaties aangeven en analyseren wat de kwaliteit en resultaten zijn van de activiteiten die worden gesubsidieerd. Daarom zullen in subsidieovereenkomsten voorwaarden voor evaluatie en monitoring van meerjarige projecten worden vastgelegd.

Na vaststelling van de subsidieregeling zal een nieuwe subsidiegids verschijnen waarin de met ingang van 1 januari 1998 geldende voorwaarden voor het verkrijgen van subsidie zullen zijn opgenomen.

Daarbij gaat het om formele, financieel en inhoudelijke voorwaarden. Voorts zullen de wijze van behandeling en termijn van afhandeling worden vermeld. Informatie zal worden verstrekt over het subsidiebeleid van vakdepartementen en lagere overheden, voorzover relevant. Tevens zal worden opgenomen een verwijzing naar Europese fondsen op het gebied van emancipatiebeleid en de mogelijkheden van fondsenwerving in dit verband.

De subsidiegids is bestemd voor de brede doelgroep van DCE en zal, waar nodig, regelmatig worden aangepast aan het dan geldende beleid.

Na vaststelling van de subsidieregeling en de toewijzing van de budgetten zal Uw Kamer nader geïnformeerd worden.

BIJLAGE Samenvatting van de adviezen over het emancipatie-ondersteuningsbeleid

Emancipatieraad1

Continuïteit en diversiteit – naar doelgroepen, beleidsterreinen en functies – binnen het ondersteuningsbeleid zijn van belang bij het toekomstig emancipatie-ondersteuningsbeleid. De Emancipatieraad is van mening dat er naast een sectoroverstijgende algemene emancipatie-infrastructuur een sector-specifieke infrastructuur moet blijven bestaan.

De Emancipatieraad beveelt aan een geïnstitutionaliseerd overleg te starten over de uitvoering van het emancipatiebeleid met de emancipatieorganisaties.

De Emancipatieraad vreest dat na zijn opheffing zijn voormalige advies- en denktankfunctie onvoldoende tot zijn recht gaat komen. De denktankfunctie van de Raad was mede gebaseerd op de inbreng vanuit Vrouwenstudies. De Raad wenst dan ook dat «de Bundeling i.o.» een onderzoeksbudget krijgt om aan beleidsbeïnvloeding te doen op basis van analyse en onderzoek. De kwaliteit van het werk van de Bundeling dient via monitoring en evaluatie door een onafhankelijke partij worden getoetst. Ook dient de positionering van de Bundeling ten opzichte van de overheid en adviesraden voldoende helder zijn. De Raad beveelt aan om de coördinerend Minister voor het emancipatiebeleid de bestuursleden van de Bundeling te laten benoemen.

ZMV-organisaties2

Van verschillende zmv-organisaties (o.a. Vluchtelingen-Organisaties Nederland) heeft de coördinerend Minister voor het emancipatiebeleid (ongevraagde) adviezen ontvangen over het emancipatie-ondersteuningsbeleid. In deze adviezen wordt naar voren gebracht, dat rekening moet worden gehouden met de verschillende stadia van interne en externe emancipatie van zmv-vrouwen. De interne emancipatie betreft de positie van de vrouw binnen de eigen etnisch/culturele gemeenschap en de externe emancipatie betreft de positie van de zwarte, migranten- of vluchtelingenvrouw in de Nederlandse samenleving.

Er wordt op gewezen dat in het algemeen emancipatieorganisaties en de Bundeling in het bijzonder voldoende herkenbaar moeten zijn voor zmv-(kader)vrouwen. Via analyse, toetsing en evaluatie moet worden vastgesteld of ingespeeld wordt op belangen en behoeften van de zmv-vrouwenbeweging. De overheid zou de rol en functie tevens moeten erkennen van netwerken van vrouwelijke vluchtelingen-organisaties in het emancipatieproces. Via een fonds kunnen initiatieven vanuit de zmv-beweging gesteund worden.

Internationaal Verdrag tegen Discriminatie van Vrouwen3

Recent heeft de Staten-Generaal het verslag ontvangen van de Rapportagecommissie Internationaal Verdrag tegen Discriminatie van Vrouwen. Volgens de Commissie moet grote waarde worden gehecht aan de inbreng van de NGO's bij de beleidsvorming. De Commissie wijst op de aanbevelingen gedaan in Het Platform for Action om de vrouwenbeweging te betrekken bij de beleidsvorming en concretisering van beleid.

Ten aanzien van het ondersteuningsbeleid opteert de Commissie voor een tweesporige aanpak. De vrouwenbeweging is met name belangrijk bij de vernieuwing van de beleidsvorming en -uitvoering. Daarnaast gaat het er bij allianties met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om dat «de dominante praktijk gevoelig wordt voor emancipatiedoelstellingen en dat deze er bij voorkeur worden geïntegreerd».

De Rapportagecommissie beveelt aan dat de overheid haar «commitment» aan en de (financiële) verzekering van de emancipatie-ondersteuningsstructuur voor de toekomst vastlegt.


XNoot
1

Zie «Jaarboek Emancipatie 1997. Arbeid en Zorg»; 1997, VUGA, 's-Gravenhage.

XNoot
1

In lijn met de Algemene Bestuurswet wordt in deze nota onder subsidies verstaan die financiële middelen die door de overheid worden verstrekt met het oog op bepaalde emancipatie-activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de overheid geleverde goederen en diensten.

XNoot
1

Zie ook voortgangsbrief emancipatie 1997/1998.

XNoot
2

Een verbreding van het draagvlak voor emancipatiebeleid staat ook centraal in het Platform for Action. «Mainstreaming the genderperspective before decisions are taken», is de slogan die kernachtig de derde strategische verandering in het Nederlandse emancipatiebeleid weergeeft.

XNoot
1

In internationale context wordt in dit verband vaak gesproken over de «National Machinery». Met «National Machinery» bedoelt het CEDAW infrastructurele voorzieningen binnen het overheidsapparaat voor de ontwikkeling van beleid ter verbetering van de positie van vrouwen (zie pag. 35 «Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997»).

XNoot
2

Zie antwoord Kamervragen mw. Van de Burg en mw. Van 't Riet; augustus 1997.

XNoot
3

Zie ook eindrapport projectgroep «vernieuwing in de EOS»; november 1996.

XNoot
1

Conform de op 1 januari 1997 in werking getreden Herzieningswet adviesstelsel en de Kaderwet adviescolleges.

XNoot
2

Zie brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer; d.d. 21 april 1997.

XNoot
3

Zie «Van initiatieven uit de vrouwenbeweging tot expertisecentra emancipatie»; drs. M. Westegeest, Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 's-Gravenhage, november 1995.

XNoot
4

Voortgangsbrief emancipatie 1997/1998.

XNoot
1

Adviesbrief EOS; Emancipatieraad, 's-Gravenhage, februari 1997 (adv.nr.IV/56/97).

XNoot
2

Brief van het VON d.d. 4-2-1997.

XNoot
3

«Het vrouwenverdrag in Nederland. Verslag van de Rapportagecommissie Internationaal Verdrag tegen Discriminatie van Vrouwen»; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, s'-Gravenhage, februari 1997.

Naar boven