25 623
Wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter uitvoering van de richtlijn inzake de beleggerscompensatiestelsels

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 12 december 1997

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel om in navolging van houders van deposito's ook de beleggers en spaarders te beschermen door middel van een garantieregeling. Bij de behandeling van de Wet toezicht effectenverkeer is een garantieregeling voor beleggers niet aan de orde geweest. De beleggers werden geacht beschermd te worden door de transparantie van de financiële markten. Beleggers zoeken bewust het risico op en hebben derhalve geen recht op een garantieregeling, zo was de redenering destijds. Het verheugt deze leden dat inmiddels onomstreden is dat ook kleine beleggers een recht hebben op een tegemoetkoming in de door hen geleden schade hebben, indien een effecteninstelling in financiële problemen komt. Zeker in het licht van de recente gebeurtenissen op de beurs is het van belang dat met enige spoed naar deze problematiek gekeken wordt. Beleggers en spaarders lopen wellicht bewust beleggingsrisico's, maar daaronder valt niet het risico van het faillissement van de effecteninstellingen zelf.

De leden van de CDA-fractie, met belangstelling kennis hebben genomen van het voorstel van wet, willen op een enkel onderdeel een vraag stellen, cq. een opmerking maken.

Ook de leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende voorstel tot wetswijziging. Kleine beleggers vormen een toenemende groep belanghebbenden in de financiële wereld. Gezien hun relatieve kennisachterstand behoort deze groep blindelings af te kunnen gaan op de reputatie van de Nederlandse effecteninstellingen, kredietinstellingen en andere financiële instituten.

Door een beleggerscompensatiestelsel blijft dit vertrouwen ook onder bijzondere omstandigheden gehandhaafd. Een goed stelsel helpt zo een bank run voorkomen.

De voorgestelde wijziging heeft betrekking op een beleggerscompensatiestelsel voor beleggers die zaken doen met in Nederland werkzame effecteninstellingen. Wat gebeurt er met beleggers die zaken doen met internationale effecteninstellingen buiten de Europese Unie? En wat is het gevolg voor Nederlandse beleggers van vertraging van de implementatie in andere EU-lidstaten?

Inhoud wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de weg die gekozen wordt wel een wijze is. De richtlijn op grond waarvan deze wijziging wordt voorgesteld lijkt helder. Op welke termijn verwacht de minister van Financiën dat het voorgestelde overleg zal plaats vinden cq. tot overeenstemming zal leiden? Zijn de representatieve organisaties van effecteninstellingen wel de groep personen die bij uitstek het belang van de beleggers het beste vertegenwoordigen? Deze leden zijn van mening dat bij het overleg ook consumentenorganisaties en bijvoorbeeld de Vereniging van Effectenbezitters betrokken dienen te worden.

De leden van de PvdA-fractie wensen in ieder geval graag op de hoogte te worden gesteld van de uitkomsten van het overleg, zodat daarover zo nodig een discussie kan plaatsvinden. Zeker wat betreft de reikwijdte van de garantieregeling hechten zij eraan de resultaten van het overleg te kunnen toetsen. Zij stemmen er dan ook van harte mee in dat de overeengekomen regeling aan de Kamer wordt voorgelegd, alvorens de minister tot een algemeen verbindend verklaring overgaat.

De leden van de PvdA-fractie hechten eraan te vernemen welke instellingen onder de toekomstige regeling zullen vallen. Daarbij denken zij aan aanbieders van gemengde diensten. In de memorie van toelichting wordt reeds gesproken over krediet- en financiële instellingen voorzover het hun effectenbedrijf betreft. Is er niet tevens overlap met instellingen in het verzekeringswezen? Zo ja, moeten deze instellingen dan niet eveneens deelnemen aan deze regelingen, voorzover het hun effectenbedrijf betreft? De leden van de PvdA-fractie juichen het toe dat naast effecteninstellingen ook andere financiële instellingen onder de regelingen komen te vallen, voorzover zij het effectenbedrijf uitoefenen. Uit overweging 9 van de richtlijn menen deze leden te moeten opmaken dat kredietinstellingen slechts bij een garantieregeling behoeven te zijn aangesloten, hetzij wat deposito hetzij wat beleggingen betreft. In het wetsvoorstel is die beperking terecht niet terug te vinden. Zien deze leden dat juist? Zo nee, wat zijn dan de gevolgen voor personen die bij dezelfde instellingen sparen en beleggen, indien deze instelling in financiële moeilijkheden komt?

Wellicht kan de minister enige duidelijkheid verschaffen over de systematiek van garantieregelingen in de verschillende branches van de financiële dienstverlening. Het is voor de leden van de PvdA-fractie van groot belang dat particulieren die van deze financiële diensten gebruik maken, niet tussen de wal en het schip vallen, met andere woorden dat er een sluitend systeem van garantieregelingen bestaat, zodat noch spaarders, noch beleggers, noch afnemers van gemengde of onbenoemde diensten buiten de boot kunnen vallen.

Deze leden vragen zich verder af in hoeverre de bestaande garantieregels voor beleggers op de beurs overeenkomen met de nu voorgestelde richtlijn. In het bijzonder interesseert het deze leden of het maximum bedrag naar Nederlandse maatstaven niet aan de lage kant ligt. De leden van de PvdA-fractie ergeren zich enigermate aan de invalshoek van de richtlijn, die meer belang aan het mededingingsaspect lijkt te hechten dan aan de bescherming van de belangen van de kleine beleggers. Zo mag een bijkantoor uit een lidstaat waar, qua bedrag of reikwijdte een betere compensatie voor beleggers geldt, deze vooralsnog niet aan de beleggers in het ontvangst land bieden, uit oogpunt van concurrentievervalsing. Deelt de minister deze visie?

Dan rest de leden van de PvdA-fractie nog de vraag op welk moment de garantieregeling in werking treedt. Moet er sprake zijn van een beslissing van een toezichthouder, of geldt de feitelijke situatie, namelijk indien een effecteninstelling niet langer aan de betalingen aan beleggers voldoet? De memorie van toelichting spreekt over het onvermogen van een effecteninstelling om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Deze leden vinden deze kwestie met name van belang, met het oog op de termijn waarin beleggers een beroep op de regeling kunnen doen. Zij hebben uit het oogpunt van de rechtszekerheid dan ook voorkeur voor een systeem waarbij de termijn gaat lopen na een officiële bekendmaking in de landelijke dagbladen, of aan de individuele beleggers in persoon.

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd over de mogelijkheid die in de wet wordt geschapen de vergunning in te trekken van instellingen die niet aan een garantieregeling deelnemen. Naar de mening van deze leden, is een dergelijke sanctie vele malen effectiever dan een geldboete. Het is een middel dat op meer overtredingen van de WTE van toepassing zou moeten zijn dan nu het geval is.

Deze leden menen dat bij een goede, sluitende garantieregeling een goede publieksvoorlichting over deze en aanvullende regelingen moet bestaan. De richtlijn benadrukt dat goede voorlichting omtrent de garantieregeling tot een essentieel onderdeel van de regeling behoort. Zo stelt de richtlijn in de overwegingen dat effecteninstellingen beleggers, alvorens met hen zakelijke betrekkingen aan te knopen, moeten inlichten over de toepasselijke garantieregelingen. Die inlichtingen moeten in bevattelijke vorm ter beschikking worden gesteld. Deze leden hopen dat dit aspect van de richtlijn uitvoerig in de compensatieregeling zal worden uitgewerkt.

Ten slotte merken de leden van de PvdA-fractie op, dat zij zich wederom enigszins hebben geërgerd aan de bepaling in de richtlijn, dat deelname aan een garantieregeling niet gebruikt mag worden voor reclamedoeleinden. Deze leden zien niet in waarom een effecteninstelling zich niet zou mogen laten voorstaan op een dergelijke deelname. Zij zien in het geheel niet in dat een dergelijke reclameuiting de stabiliteit van het financiële stelsel of het vertrouwen van beleggers zou kunnen schaden. Wellicht kan de minister uitleggen wat met deze bepaling wordt bedoeld?

In het nieuw in te voeren artikel 28a van de wet Wte 1995 wordt bepaald dat de minister van Financiën overleg initieert met de organisatie van effecteninstellingen om te komen tot een of meer privaatrechtelijke beleggerscompensatieregelingen. Deze taak zal worden overgedragen aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). De vraag van de leden van de CDA-fractie is of de STE voldoende capaciteit heeft om deze additionele taak goed uit te voeren. Deze leden veronderstellen dat het in elk geval zal leiden tot extra inzet van deskundig personeel. Deze opmerking wordt gemaakt in relatie tot de woelingen die er zijn geweest met betrekking tot de Nusse-Brink-affaire, die hebben geleid tot de afspraak dat de kwaliteit van het toezicht met name bij de STE zou komen en dat dit toezicht van een goed kwalitatief niveau zal zijn. De vraag is of de STE reeds zover is om deze taak erbij te kunnen nemen. Voorts valt het de leden van de CDA-fractie op dat de STE deze taak zal uitoefenen in overeenstemming met De Nederlandsche Bank. Wat wordt bedoeld met «in overeenstemming met De Nederlandsche Bank»? Is hier sprake van een primaat dat gelegd wordt bij De Nederlandsche Bank?

In de memorie van toelichting staat voorts vermeld dat effecteninstellingen die niet in een lidstaat zijn gevestigd en waaraan het is toegestaan om in Nederland diensten terzake van effectenbemiddeling of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten, verplicht kunnen worden om mee te werken aan de uitvoering van het Nederlandse beleggerscompensatiestelsel. Kan de regering een aantal voorbeelden geven waarbij effecteninstellingen die niet in een lidstaat zijn gevestigd, niet verplicht kunnen worden om mee te werken aan de uitvoering van de Nederlandse beleggerscompensatiestelsels?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of in overleg met de representatieve organisaties kan worden afgesproken dat bij het benaderen van cliënten/consumenten duidelijk wordt aangegeven of de instelling beschikt over een beleggerscompensatieregeling.

De leden van de VVD-fractie stemmen in met de constructie die in artikel 28a is gekozen. De minister van Financiën en de STE besparen zich tijdrovende procedures door de invulling van de regeling in principe over te laten aan de brancheorganisaties. Als binnen de gestelde termijn geen regeling tot stand is gekomen, kan bij KB een verbindende regeling worden opgelegd aan alle partijen.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (Groen Links), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Vacature CD, Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66) en De Haan (CDA).

Naar boven