25 621
Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 januari 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt:

2. Voorts kan tot 1 januari 2001 bij algemene maatregel van bestuur een toeslag worden vastgesteld ten bate van de verevening van andere verliezen die voor producenten die vergunninghouder waren als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of hun rechtsopvolgers voortvloeien uit de uitvoering van taken op grond van de Elektriciteitswet 1989.

b. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» steeds vervangen door: het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid.

B

Na artikel 68 worden twee nieuwe artikelen toegevoegd, die luiden:

Artikel 68a

Indien dit voor een ordelijke overgang van de uitvoering van taken ingevolge de Elektriciteitswet 1989 naar de uitvoering van taken ingevolge deze wet nodig is om het betrouwbaar functioneren van de elektriciteitsvoorziening zeker te stellen, kan Onze Minister tot 1 januari 2001 producenten en leveranciers die vergunninghouder onderscheidenlijk distributiebedrijf waren als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of hun rechtsopvolgers, alsmede netbeheerders verplichten onder door Onze Minister te stellen voorwaarden een overeenkomst te sluiten waarbij de producenten zich verbinden door hen opgewekte elektriciteit aan de leveranciers te leveren, de leveranciers zich verbinden die elektriciteit van de producenten af te nemen en de netbeheerders zich verbinden om het daarvoor benodigde transport uit te voeren.

Artikel 68b

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de bindende regeling, bedoeld in artikel 9 van de Elektriciteitswet 1989, die is vastgesteld en in stand wordt gehouden met het oog op de samenwerking ter vervulling van de taak van de vergunninghouders en de aangewezen vennootschap, bedoeld in artikel 2 van die wet, tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van artikel 69 blijft gelden tussen producenten die vergunninghouder waren of hun rechtsopvolgers en de krachtens artikel 8 van de Elektriciteitswet 1989 aangewezen vennootschap of haar rechtsopvolger. In deze ministeriële regeling wordt bepaald dat de bindende regeling niet meer strekt tot het opstellen van een elektriciteitsplan en kan worden bepaald dat hoofdstukken of artikelen van die regeling of van de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten die niet in overeenstemming zijn met deze wet, vervallen.

TOELICHTING

De elektriciteitsproductie in het stelsel van de Elektriciteitswet 1989 is vergaand gereguleerd, onder meer door het voorschrift in de wet dat voor de openbare voorziening opgewekte elektriciteit moet worden geleverd aan distributiebedrijven tegen goedgekeurde tarieven. In de nieuwe wet zijn productie en afname van elektriciteit door leveranciers vrij. Om de overgang van het gereguleerde naar het geliberaliseerde systeem te faciliteren, moet bepaald worden hoe kosten die zijn gemaakt ter uitvoering van de Elektriciteitswet 1989, gedekt kunnen worden en moet het betrouwbaar functioneren van elektriciteitsvoorziening gegarandeerd worden. Het gaat daarbij om een ordelijke overgang van de taakuitvoering ingevolge de oude wet naar de taakuitvoering op grond van de nieuwe wet.

Distributiebedrijven, de SEP en de vier vergunninghoudende productiebedrijven hebben met het oog daarop op 21 januari 1997 een overeenkomst opgesteld met betrekking tot de levering van vermogen en elektriciteit, de omvang van die levering en de voorwaarden waaronder die levering plaatsvindt gedurende de jaren 1997 tot en met 2000 (het «Protocol»). Dit Protocol kan echter tegelijkertijd geheel of gedeeltelijk als een mededingingsregeling in de zin van Europese en Nederlandse mededingingswetgeving worden gezien. Uit dien hoofde dient het dan ook aan die wetgeving getoetst te worden. Indien het Protocol uit mededingingsrechtelijk oogpunt acceptabel is, kan de uitvoering daarvan worden voortgezet. Indien het Protocol echter geacht wordt niet in overeenstemming te zijn met de bedoelde mededingingswetgeving, of indien het Protocol door partijen zou worden opgezegd, dienen alsnog andere voorzieningen te worden getroffen om de kosten van de gedane investeringen te verevenen en het betrouwbaar functioneren van elektricteitsvoorziening te waarborgen. De voorgestelde wijziging van artikel 68 en het nieuwe artikel 68a geven daarvoor instrumenten. Ik ga er overigens vanuit dat ook indien het Protocol geheel of gedeeltelijk zou wegvallen, partijen er zelf in zullen slagen om via het sluiten van contracten de leveringszekerheid te garanderen, zodat inzet van artikel 68a niet snel nodig zal zijn.

Het nieuwe tweede lid van artikel 68 geeft tot 1 januari 2001 de bevoegdheid om een toeslag op het transporttarief vast te stellen. Dit artikellid zal kunnen worden toegepast als uitvoering van het Protocol niet voortgezet wordt. De opbrengst van deze toeslag zal ten goede komen aan de productiebedrijven die vergunninghouder waren uit hoofde van de Elektriciteitswet 1989. Daarnaast kan dit artikellid worden toegepast ter dekking van het niet-marktconforme deel van de kosten van de kolenvergassingsinstallatie «Demkolec».

Artikel 68a geeft de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid om in aanvulling op de financiële maatregel de producenten, netbeheerders en leveranciers op te dragen het betrouwbaar functioneren van elektriciteitsvoorziening te garanderen door hen een overeenkomst te laten sluiten over de productie en de afname van door producenten opgewekte elektriciteit onder door hem te stellen voorwaarden. Deze bevoegdheid is ingrijpend, maar het is noodzakelijk om daarvoor thans een voorziening te creëren om eventuele calamiteiten in het geval het Protocol niet in stand kan blijven, te voorkomen. Overigens hebben producenten, netbeheerders en leveranciers zelf belang bij het garanderen van de elektriciteitsvoorziening en kan verwacht worden dat zij bij het wegvallen van het Protocol zo snel mogelijk contracten zullen sluiten om de voorziening te continueren. De voorgestelde bevoegdheid heeft dan ook vooral een vangnetfunctie. Op het niet-uitvoeren van de contracteerplicht kan voor leveranciers de sanctie staan dat zij geen vergunning voor levering aan beschermde afnemers krijgen, dan wel dat die vergunning wordt ingetrokken. Als zij immers geen overeenkomst sluiten met de producenten, al dan niet aangevuld met overeenkomsten met andere, ook buitenlandse, producenten, kunnen zij niet aantonen dat zij de leveringszekerheid voor hun afnemers waarborgen voor de looptijd van de vergunning (artikel 36 van het wetsvoorstel).

In aanvulling op de bovengenoemde voorzieningen, die betrekking hebben op het Protocol, wordt artikel 68b voorgesteld. Op grond van dit artikel kan bij ministeriële regeling bepaald worden dat de zogenaamde Overeenkomst van Samenwerking, die op grond van artikel 9 van de Elektriciteitswet 1989 is vastgesteld en tenminste tot het tijdstip van intrekking van die wet moet blijven gelden, blijft bestaan tot uiterlijk een jaar na de intrekking van die wet. In beginsel dient vóór het tijdstip waarop de nieuwe wet in werking treedt de tussen producenten en de netbeheerder vereiste samenwerking voor het landelijk hoogspanningsnet geregeld te zijn. Voor een beperkte overgangstermijn kan evenwel zonodig de samenwerking op de voet van de huidige wet doorgang vinden, zodat het betrouwbaar functioneren van de elektriciteitsvoorziening niet in het gedrang komt. Ten slotte kunnen in die overgangsperiode onderdelen van de overeenkomst buiten werking worden gesteld omdat zij in strijd zijn met de nieuwe wet en niet meer nodig zijn in het licht van de elektriciteitsvoorziening; gedacht kan worden aan de overbodig geworden bepalingen voor het elektriciteitsplan en die voor de in- en uitvoer van elektriciteit.

De samenhang tussen het herstructureringsproces in de elektriciteitsproductiesector en de omstandigheden waaronder het gebruik van de in deze nota van wijziging opgenomen bevoegdheden aan de orde kan zijn, is nader uiteengezet in mijn brief van heden waarin afzonderlijk is ingegaan op het herstructuringsproces.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven