25 621
Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 19..)

nr. 60
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID LANSINK TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 41

Ontvangen 11 maart 1998

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

De artikelen 28 tot en met 31 worden vervangen door de volgende vier artikelen:

Artikel 28

1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een afnemer die daarom verzoekt, dan wel aan een leverancier die ten behoeve van een afnemer daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze afnemer die de desbetreffende elektriciteit zelf zal verbruiken, indien:

a. deze afnemer jaarlijks meer elektriciteit verbruikt dan een bij ministeriële regeling aangegeven hoeveelheid of

b. deze afnemer, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in dat andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.

2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een leverancier die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze leverancier, indien deze leverancier een vergunninghouder is en hij, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in het andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.

3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan degene die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren, indien op grond van artikel 31 een ontheffing is verleend voor het gevraagde transport van elektriciteit of de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de richtlijn aan de netbeheerder de verplichting oplegt om het gevraagde transport van elektriciteit uit te voeren.

4. Bij ministeriële regeling worden afnemers, leveranciers, overeenkomsten of landen aangewezen ten aanzien waarvan het eerste lid of het tweede lid van toepassing is.

5. Indien het andere land geen lid-staat is van de Europese Unie, wordt onder een in aanmerking komende afnemer verstaan een afnemer of leverancier die op grond van het recht van dat land in staat is om elektriciteit uit een ander land af te nemen.

Artikel 29

Indien de afnemer of de leverancier, bedoeld in artikel 28, eerste en tweede lid, in het andere land niet zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn, is het de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verboden een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit dat land naar de desbetreffende afnemer of leverancier. Dit verbod geldt niet in de gevallen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid.

Artikel 30

1. De afnemer of leverancier die verzoekt om elektriciteit te transporteren als bedoeld in artikel 28, eerste of tweede lid, verstrekt de netbeheerder de inlichtingen die deze nodig heeft om te beoordelen of en zo ja, in welke mate, de in Nederland gevestigde afnemer of leverancier op grond van het recht van het andere land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer. In ieder geval geeft hij aan in welk land de desbetreffende elektriciteit is opgewekt en, voor zover het betreft de afnemer, bedoeld in artikel 28, eerste lid, de hoeveelheid elektriciteit die hij jaarlijks verbruikt.

2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet benut bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, de gegevens en alle andere informatie, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de richtlijn.

Artikel 31

1. Onze Minister kan op aanvraag van een afnemer of een leverancier ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 29, indien aannemelijk is dat het desbetreffende transport van elektriciteit niet leidt tot een verstoring van het evenwicht op de elektriciteitsmarkten, mede gelet op de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die de aanvrager dient te verstrekken.

2. Bij de beoordeling van de aanvraag om een ontheffing houdt Onze Minister rekening met de vraag of een verbod om het desbetreffende transport van elektriciteit uit te voeren noodzakelijk en proportioneel is in het licht van het doel ervan, alsmede met de vraag of het verbod de ontwikkeling van het handelsverkeer zou beïnvloeden in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de richtlijn.

II

In artikel 63, onderdeel 1, wordt «28, eerste en derde lid, 31» vervangen door: 29, 30, eerste lid.

Toelichting

Het moet allereerst mogelijk zijn elektriciteit in te voeren, indien het betreft Nederlandse afnemers die de in artikel 19, eerste en tweede lid, van de richtlijn bedoelde aandelen vertegenwoordigen, dat wil zeggen dat zij als in aanmerking komende afnemers zijn aangewezen met het oog op het bereiken van de vereiste mate van marktopenstelling (in eerste instantie 25,37 %). Voorts moet elektriciteit worden ingevoerd indien sprake is van reciprociteit, indien een ontheffing is verleend of indien de Europese Commissie daartoe opdracht geeft. Als geen sprake is van reciprociteit, is het de landelijk netbeheerder verboden om elektriciteit in te voeren.

Voor de beoordeling of sprake is van reciprociteit is maatgevend of de afnemer die zelf elektriciteit invoert of ten behoeve van wie een leverancier elektriciteit invoert, dan wel een vergunninghoudende leverancier in een ander land als een in aanmerking komende afnemer wordt beschouwd. Bij ministeriële regeling wordt geëxpliciteerd in welke gevallen reciprociteit steeds gegarandeerd is. Het zal dan onder meer gaan om een land waarin de Nederlandse vrije afnemers en leveranciers (vergunninghouders daarbij inbegrepen) in alle gevallen in aanmerking komende afnemers zouden zijn. Ook moeten sommige overeenkomsten ongehinderd worden uitgevoerd, zoals de overeenkomsten voor internationale bijstand in het kader van de UCPTE.

Als geen sprake is van reciprociteit, kan een afnemer of een leverancier een ontheffing van het invoerverbod vragen. Daarvoor moet aannemelijk worden gemaakt dat de invoer niet leidt tot een verstoring van het evenwicht op de elektriciteitsmarkten. De Minister van Economische Zaken moet bij de behandeling van de aanvraag rekening houden met de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van een eventueel verbod alsmede met het effect op de ontwikkeling van het handelsverkeer.

Met de wijziging van het voorgestelde artikel 31 wordt bereikt dat de minister bij de ontheffingsaanvraag moet letten op de omstandigheden, genoemd in het nieuwe eerste en het (vernummerde) tweede lid. De aanvrager moet op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Lansink

Naar boven