25 621
Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 19..)

nr. 40
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 januari 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat luidt:

3. Nadat het verslag, bedoeld in artikel 58, aan de Staten-Generaal is gezonden, kan bij algemene maatregel van bestuur de termijn worden gewijzigd waarbinnen een afnemer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt beschouwd als beschermde afnemer. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging vier weken zijn verstreken.

B

Artikel 37, eerste lid, komt te luiden:

1. Een leveringsvergunning is geldig tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.

C

Aan artikel 39, tweede lid, wordt de volgende volzin toegevoegd: In het bijzonder neemt hij het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit in acht en houdt hij bij de vaststelling van de tarieven rekening met het effect van een doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders.

D

In artikel 49, tweede lid, wordt «31 december 2006» vervangen door: 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.

E

Na artikel 58 wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat luidt:

Artikel 58a

De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 26, 39, 40, 50, 53, 54 en 55 wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging vier weken zijn verstreken.

F

Aan artikel 68a wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Onze Minister past de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, toe met inachtneming van de gelijkwaardigheid van de belangen van producenten, leveranciers en netbeheerders.

TOELICHTING

Onderdeel A

De effecten van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt moeten de komende jaren goed in ogenschouw worden genomen. Daarom wordt voorgeschreven dat na de evaluatie besloten kan worden om het tijdstip te wijzigen waarop de laatste groep beschermde afnemers, de kleinverbruikers, keuzevrijheid krijgt. Het is bovendien noodzakelijk dat een mogelijke wijziging van de termijn plaatsvindt op basis van overleg met de Staten-Generaal. Daarom wordt voorgesteld de wijziging mogelijk te maken bij een algemene maatregel van bestuur waarvan het ontwerp aan de Staten-Generaal gezonden wordt.

Onderdelen B en D

De wijziging van de artikelen 37, eerste lid, en 49, tweede lid, hangt samen met de mogelijkheid om het tijdstip te wijzigen waarop de laatste groep beschermde afnemers keuzevrijheid krijgt.

Onderdeel C

Het is wenselijk om de bescherming van afnemers zonder keuzevrijheid te optimaliseren. De leveringstarieven voor beschermde afnemers worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken. Voorgeschreven wordt dat hij zich daarbij in het bijzonder laat leiden door het belang van deze afnemers om tegen redelijke voorwaarden voorzien te worden van elektriciteit. Indien vergunninghoudende leveranciers winsten maken, ook als dat veroorzaakt wordt doordat zij een grotere efficiency bereiken, moeten deze winsten zoveel mogelijk worden doorberekend in lagere tarieven voor beschermde afnemers.

Onderdeel E

Het nieuwe artikel 58a is een zogenaamde voorhangbepaling waarmee gewaarborgd wordt dat de Staten-Generaal de mogelijkheid heeft om, voordat de voordracht aan de Koningin zal worden gedaan, te oordelen over de algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot de tarieven voor nettoegang, voor levering aan beschermde afnemers, voor teruglevering van door beschermde afnemers opgewekte elektriciteit en voor de uitwerking van het systeem van groenestroomcertificaten.

Onderdeel F

Om elke onduidelijkheid te vermijden wordt in artikel 68a uitdrukkelijk vastgelegd dat bij het eventueel opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 68a de gelijkwaardigheid van de belangen van producenten, leveranciers en netbeheerders voorop staat. Dat betekent dat een dergelijke verplichting evenwichtig moet zijn. De daarbij aan enige partij te stellen voorwaarden dienen niet zwaarder te zijn dan de voorwaarden die andere partijen krijgen opgelegd in het kader van een ordelijke overgang naar de nieuwe wettelijke structuur en het betrouwbaar functioneren van de elektriciteitsvoorziening.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven