25 619
Jeugdzorg 1998–2001

nr. 7
MOTIE VAN HET LID M.M. VAN DER BURG C.S.

Voorgesteld 1 april 1998

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend, dat de wachtplaatsen voor open en gesloten plaatsen in de achtervang-instellingen voor lichtverstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren met (ernstige) gedragsstoornissen sinds 1994 aanzienlijk zijn toegenomen;

tevens constaterend, dat bij het «Noodverband 2» de meeste aanvragen (46%) een verzoek tot plaatsing in een Landelijke Voorziening Gehandicapten betroffen;

constaterend, dat de wachttijden voor de achtervanginstellingen gemiddeld anderhalf jaar zijn;

overwegend, dat de voorgenomen uitbreiding en regionalisering van de landelijke achtervanginstellingen pas in de planning van 1999 zijn opgenomen zonder financiering en dat de sinds 1994 toegevoegde (nood)-plaatsen onvoldoende gefinancierd zijn;

van mening, dat de door de regering voor 1 mei 1998 toegezegde analyse van de plaatsings en capaciteitsproblemen nodig is maar dat dit niet op korte termijn tot dringend noodzakelijke verbetering leidt;

van mening, dat nog dit jaar extra kwalitatieve plaatsen gerealiseerd dienen te worden door:

– het naar voren halen van in volgende jaren geplande plaatsen;

– het kort zeer korte termijn opstarten van extra plaatsen;

– noodplaatsen en onvoldoende gefinancierde plaatsen aanvullend te financieren;

verzoekt de regering op de kortst mogelijke termijn 50 plaatsen als bovenstaand te realiseren en de financiering bij de Voorjaarsnota te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

M.M. van der Burg

S. van Vliet

Bremmer

Sipkes

Cherribi

Van der Vlies

Naar boven