Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25619 nr. 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25619 nr. 12 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 7 april 1998
Tijdens het debat over de jeugdzorg op 1 april jl. heb ik toegezegd aan de Kamer nadere gegevens te verstrekken over de feitelijke toedeling en bestemming van de in 1997 en 1998 beschikbaar gestelde financiële middelen ten behoeve van de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Hierbij voldoe ik aan uw verzoek. In mijn derde rapportage over de aanpak van de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg heb ik de Kamer overigens mede (beknopt) geïnformeerd over dit onderdeel.
Vooraf merk ik op dat in het debat bleek dat uw Kamer, gezien de ingediende motie van Van der Burg cs., de nadruk legde op het beschikbaar komen van voldoende extra financiële middelen voor plaatsing van licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen in voorzieningen met achtervangcapaciteit. In de motie wordt geconstateerd dat de wachttijden voor achtervanginstellingen gemiddeld anderhalf jaar bedragen.
Conform hetgeen ik reeds in het regeringsstandpunt op de nota «Vorm en Kleur» heb aangegeven, is inmiddels een meersporen-aanpak in gang gezet.
In het debat heb ik uw Kamer kunnen melden dat met de beschikbare f 7,5 miljoen, plus een extra bedrag van f 6 miljoen (dat in de Voorjaarsnota is opgenomen), de druk op alle voorzieningen, inclusief de achtervangvoorzieningen, voor een aanzienlijk deel zal worden verlicht. De mogelijkheden voor opname van jeugdigen die thans op de wachtlijst staan worden vergroot en de wachttijden zullen naar verwachting navenant worden bekort. Hiervoor hebben uw Kamer en ik de afgelopen regeringsperiode sterk gepleit.
De feitelijke toedeling en bestemming van de beschikbare middelen is als volgt.
In het JOZ 1998 is voor de intensivering van de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen een (structureel) bedrag opgenomen van f 5 miljoen in 1998. In 1997 is een bedrag van f 2,5 miljoen beschikbaar.
De maatregelen ter verlichting van de wachtlijsten in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap zijn in het Algemeen Overleg op 29 oktober jl. met de Tweede Kamer aan de orde geweest. De Kamer is in dat overleg op hoofdlijnen accoord gegaan met mijn brieven van 29 mei 1997 en 30 september 1997 over de aanpak van de wachtlijsten.
De onderhavige brief kunt u zien als een uitvloeisel van de bereikte overeenstemming.
Ik heb mijn besluit over de verdeling van dit bedrag, ter hoogte van in totaal f 7,5 miljoen, bestemd voor de intensivering van de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen in een brief aan de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) d.d. 25 november 1997 medegedeeld. De VGN heeft hierop inmiddels gereageerd.
Bij mijn besluitvorming heb ik gebruik gemaakt van het advies van de Stuurgroep Ontwikkelingen in de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen.
Uitgangspunt voor de verdeling vormen de 5 verzorgingsgebieden, zijnde bovenprovinciale regio's waarbinnen de orthopedagogische centra zich hebben georganiseerd.
De beschikbare middelen voor de capaciteitsuitbreiding zijn verdeeld over Noord-Oost-Nederland, Noord-Holland en Zuid-Holland/Zeeland. In de overige 2 regio's (Gelderland/Utrecht en Noord-Brabant/Limburg) is de wachtlijstproblematiek beduidend minder dan in de genoemde regio's. In volgende jaren, onder de voorwaarde van het beschikbaar komen van wederom extra financiële middelen, zullen bij de beoordeling van de verdeling de thans niet meegenomen verzorgingsgebieden moeten worden betrokken.
Concreet komen met ingang van medio april 1998 48 nieuwe reguliere plaatsen beschikbaar bij de volgende voorzieningen:
1. Stichting Dreei (Zwolle): 14 plaatsen
2. OZC (Alkmaar): 13 plaatsen
3. Stichting Cunera (Den Haag): 4 plaatsen
4. Orthopedagogisch Centrum Maasstad (Rotterdam): 10 plaatsen
5. Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland/Veerse Singel (Middelburg): 7 plaatsen.
Ik onderschrijf de opvatting van de genoemde Stuurgroep om thans nog niet ten volle tot de toekenning van de functie achtervang aan de orthopedagogische centra over te gaan, maar deze in een ontwikkelingstraject bij een aantal regionale instellingen te realiseren. De reden hiervoor is dat er nog geen eenduidig beeld bestaat van de wijze waarop achtervangcapaciteit vorm gegeven moet worden in de centra die deze functie tot nu toe nog niet uitoefenen. Samenwerkingsafspraken met de bestaande achtervanginstellingen moeten nog worden gemaakt. Door zowel de genoemde Stuurgroep, als het College voor ziekenhuisvoorzieningen, ben ik in deze geadviseerd. Ook de VGN onderschrijft dit in haar reactie.
Om binnen afzienbare termijn tot een goede opzet van de regionale achtervangfunctie te komen is het noodzakelijk dat instellingen geformaliseerde samenwerkingscontracten afsluiten met de huidige landelijke achtervanginstellingen, gericht op de overdracht van deskundigheid naar de regio's.
Per verzorgingsgebied zal één instelling de achtervangfunctie gaan uitvoeren, te weten de huidige achtervanginstellingen Groot Emaus en De Beele in Gelderland, het OZC in Noord-Holland, het Van Arkelinstituut in Zuid-Holland en Huize De la Salle in Noord-Brabant.
De vormgeving van de achtervangfunctie ten behoeve van Noord-Nederland kan door de huidige achtervangvoorzieningen expliciet een functie te laten vervullen (capaciteit te laten vrijmaken) voor jongeren uit Noord-Nederland of door (nieuwe) capaciteit gebundeld bij één van de voorzieningen in het Noorden aan te haken. Ik heb de VGN in mijn genoemde brief van 25 november 1997 verzocht om mij hierover te adviseren.
Tevens heb ik de VGN verzocht met de betreffende instellingen te komen tot een éénduidige vorm voor de te realiseren achtervangfunctie op het niveau van de 5 verzorgingsgebieden, opdat in 1999 daadwerkelijk achtervangcapaciteit gerealiseerd kan worden in de betreffende orthopedagogische centra, deels door het «omlabelen» van in 1998 toegevoegde reguliere capaciteit.
In haar reactie heeft de VGN aangegeven nog vóór deze zomer met concrete voorstellen voor de invulling van de decentrale achtervang te komen.
Voor een deel van de doelgroep die straks een beroep zal doen op de regionale achtervang is, gezien de urgente problematiek, nu met spoed uitbreiding nodig. Ik heb een signaal ontvangen van het Noodverband moeilijk plaatsbare jeugdigen, dat met name voor de categorie jeugdigen met een lichte verstandelijke handicap met zeer urgente/complexe problematiek en een justitiële maatregel van ondertoezichtstelling in toenemende mate capaciteit nodig is. Daarom zal in 1998 in versneld tempo een capaciteit van 20 plaatsen gerealiseerd worden, waarmee direct een oplossing wordt geboden voor de meest urgente plaatsingsproblemen. Deze capaciteit zal bezet worden door die jeugdigen, voor wie het Noodverband een noodplaats zoekt of jeugdigen die (ontoelaatbaar lang) op de wachtlijst staan of dreigen te staan van de landelijke achtervanginstellingen.
De 20 plaatsen zullen begin 1998 bij twee instellingen worden gerealiseerd, te weten: het Van Arkelinstituut te Dordrecht (10 plaatsen) en Huize de la Salle te Boxtel (10 plaatsen). Beide instellingen beschikken nu reeds over de geëigende infrastructuur voor deze functie.
Verder wordt een deel van de financiële middelen ingezet voor financiering van teams met een toeleidingstaak, alsmede meldpunten voor moeilijk plaatsbare jeugdigen. Ter toelichting hierop het volgende.
Het advies van de Stuurgroep luidt om in elke regio voor de totale populatie multidisciplinaire diagnostiekteams op te richten. Dit onderdeel van het advies heb ik niet overgenomen. Ik ben van mening dat de huidige infrastructuur voldoende deskundigheid bevat voor het stellen van een deugdelijke diagnose cq. indicatie voor de reguliere zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen.
Daarentegen is er mijns inziens een grote behoefte aan een transparanter wijze van toeleiden naar de achtervangfunctie, waarbij veel meer dan tot nu toe het geval is een soort «traject-behandeling» voor deze doelgroep ontwikkeld wordt. Dit zal worden bereikt door hiervoor op het niveau van de 5 verzorgingsgebieden, multidisciplinaire teams op te richten met genoemde specifieke toeleidingsfunctie. In 1998 houden de op te richten teams zich in eerste instantie bezig met het uitstippelen van trajecten voor de moeilijkst plaatsbare jeugdigen (in samenwerking met het genoemde Noodverband), later kan de functie worden uitgebouwd voor de totale groep die wordt geindiceerd voor de achtervangfunctie. Aan de organisatiestructuur waarbinnen deze teams zullen opereren wordt tevens een meldpunt gekoppeld, waarin plaatsingsproblemen gemeld kunnen worden.
In 1998 zal de toeleiding plaatsvinden naar de genoemde instellingen met een (toekomstige) achtervangfunctie.
Voor de betreffende teams alsmede de oprichting van een meldpunt heb ik financiële middelen gereserveerd.
De opzet en subsidiëring geschiedt via de Subsidieregeling Ziekenfondsraad consulentenactiviteiten en bijzondere zorgplannen.
Conform het advies van genoemde Stuurgroep worden alle 5 verzorgingsgebieden (eventueel gefaseerd) in staat gesteld te starten met de (voor deze sector) nieuwe methodiek Families First. Het project wordt gekoppeld aan het traject dat reeds – met succes – loopt in de jeugdzorg. Het NIZW zal de coördinatie ervan verzorgen. Met de financiële middelen worden de instellingen in staat gesteld medewerkers vrij te stellen om deel te nemen aan de teams Families First en om de methodiek daadwerkelijk uit te voeren bij geïndiceerde gezinnen in crisissituaties. Thans wordt door het NIZW een plan opgesteld voor de introductie van deze methodiek. De William Schrikkerstichting heeft zich desgevraagd bereid verklaard in de projectperiode van twee jaar te fungeren als budgethouder.
Het via de Voorjaarsnota beschikbaar gekomen bedrag van fl. 6 miljoen kan in 1998 worden ingezet voor het naar voren halen van in volgende jaren geplande plaatsen, voor het op zeer korte termijn opstarten van extra plaatsen en voor noodplaatsen. Daarmee kan een versnelde start worden gemaakt met de realisering van de decentrale achtervang bij de genoemde instellingen, waarbij wordt uitgegaan van de thans bestaande COTG-richtlijnen gericht op de doelgroep. De exacte verdeling van deze fl. 6 miljoen over de in aanmerking komende instellingen hangt af van de behoefte per verzorgingsgebied aan achtervangcapaciteit, die moet blijken uit nog door de sector zelve aan te leveren wachtlijstgegevens. Ik verwacht u hierover nog deze maand definitieve informatie te kunnen verstrekken.
In de bijlage treft u een gedetailleerde uitwerking aan van de verdeling van de fl. 7,5 miljoen1. Tevens treft u de reactie van de VGN d.d. 19 februari 1998 aan1.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25619-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.