25 617
Wijziging van de Werkloosheidswet, houdende onder meer verlenging van de periode gedurende welke de uitkeringen ten laste van een wachtgeldfonds komen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het kabinetsbeleid is er op gericht het beroep op de sociale zekerheid terug te dringen. Eén van de lijnen waarlangs deze doelstelling nagestreefd wordt, is een herverdeling van de verantwoordelijkheden in de sociale zekerheid. De gedachte hierbij is dat als de kosten in principe daar worden neergelegd waar ze worden veroorzaakt, dit een prikkel geeft om mensen niet onnodig (lang) een beroep te laten doen op de sociale zekerheid.

De lijn waarlangs dit kan worden gerealiseerd is verruiming van het financieel belang in de financiering. Deze beleidslijn heeft ten grondslag gelegen aan de wijzigingen in de ziektewet (Wulbz) en de WAO (Pemba). Ook bij de verlenging van de wachtgeldperiode van 8 naar 13 weken, per 1 januari 1996, speelde deze beleidslijn een rol.

Met dit wetsvoorstel wordt in de Werkloosheidswet (WW) een verdere herschikking van de (financiële) verantwoordelijkheid voor de eerste periode van ontslagwerkloosheid tot stand gebracht.

De verlenging van de wachtgeldperiode leidt ertoe dat sectoren zelf de kosten van het eerste halfjaar van ontslagwerkloosheid zullen dragen. Per 1 januari 1998 zal in het kader van de Pemba de wachtgeldpremieplicht geheel overgaan op de werkgever. Daarmee worden de uitkeringslasten van het eerste halfjaar WW die ontstaan uit de sectorspecifieke werkloos-heidsontwikkeling ook neergelegd bij bedrijven in de specifieke sectoren, waardoor deze een groter belang krijgen om werklozen in de eigen sector aan de slag te helpen.

De verlenging van de wachtgeldperiode betekent in feite een versterking van de reeds bestaande premiedifferentiatie op sectoraal niveau. Daarnaast is er vergeleken met de situatie vóór 1 maart 1997 sprake van een toename van het aantal sectorale wachtgeldfondsen. Dit betekent op zich ook een verlaging van het vereveningsniveau van de werkloosheidslasten binnen de wachtgeldverzekering.

De verlenging van de wachtgeldperiode leidt tot mutaties in de vermogenspositie van het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en de wachtgeldfondsen. Met de verlenging van de wachtgeldperiode treedt een verschuiving van lasten van het AWf op naar de wachtgeldfondsen. De lasten van het AWf verminderen en de lasten van de wachtgeldfondsen nemen navenant toe. Vanwege de verschillende vermogensposities – de wachtgeldfondsen hebben een gezamenlijk vermogensoverschot, het AWf heeft een vermogenstekort – kan het vermogens-tekort van het AWf worden ingelopen zonder dat dit direct hoeft te leiden tot een navenante stijging van de wachtgeldpremies.

In dit wetsvoorstel wordt een drietal onderwerpen geregeld.

1) De wachtgeldperiode wordt verlengd van 13 weken tot zes maanden. Daarmee sluit de wachtgeldperiode precies aan bij de duur van de kortdurende uitkering en de loon-gerelateerde uitkering wanneer voldaan wordt aan de minimumarbeidsverledeneis.

2) De vaststelling van de lastenplafonds door het Lisv wordt onderworpen aan de goedkeuring door de Minister. De vaststelling van de wachtgeldpremie is gekoppeld aan een bepaalde berekeningssystematiek. De wachtgeldpremies zijn ondermeer gebonden aan bepaalde plafonds. De verlenging van de wachtgeldpremie leidt er enerzijds toe dat de berekeningssystematiek aangepast moet worden, anderzijds dat de vaststelling van het wachtgeldlastenplafond een meer beleidsmatig karakter krijgt.

3) Tenslotte wordt bepaald dat het Lisv voor een sector als bedoeld in de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 een wachtgeldfonds instelt.

In paragraaf 2 zal worden ingegaan op motieven voor de verlenging van de wachtgeldperiode. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de lastenplafonds en in paragraaf 4 op de instelling van wachtgeldfondsen. In paragraaf 5 worden de financiële gevolgen geschetst van de verlenging van de wachtgeldperiode. Het gaat dan met name op de effecten op premies, loonkosten en de lastenplafonds op sectorniveau.

In paragraaf 6 tenslotte komen de uitvoeringstechnische aspecten aan de orde.

2. Arbeidsmarkteffecten

Door de verlenging van de wachtgeldperiode tot een halfjaar komen de kosten van de kortdurende ontslagwerkloosheid volledig voor rekening van de sector de eerste zes maanden WW-uitkering volledig voor rekening van de sector.

Daarmee komt helder de sectorale verantwoordelijkheid voor de beginperiode van werkloosheid naar voren, wanneer de banden tussen werkzoekende en de sector nog relatief sterk zijn. In de beginfase van werkloosheid bestaan voor de werkzoekende derhalve de beste kansen op nieuw emplooi binnen dezelfde sector. Omdat ook werkgevers in de sector een groter belang krijgen om werkzoekende WW-ers aan werk te helpen wordt een positieve uitwerking op de premielasten verwacht die het mogelijke nadelige effect van mogelijk verminderde mobiliteit tussen sectoren door de verlenging van de wachtgeldperiode ruimschoots overtreffen.

Integratie sectoraal arbeidsmarktbeleid en volumebeleid sociale zekerheid

Teneinde een optimale reïntegratie van werklozen in het arbeidsproces te realiseren, is samenwerking tussen alle betrokken actoren bij dit proces een noodzakelijke voorwaarde. Het gaat dan om samenwerking tussen sociale partners cq sectorraden, uitvoeringsorganisatie sociale verzekeringen en de arbeidsvoorziening. Zoals ook de Sociaal-Economische Raad (SER) in zijn advies d.d. 20 juni 1997 over Werken aan Zekerheid opmerkt biedt verlenging van de wachtgeldpremie een stimulans om op sectorniveau werklozen zo snel mogelijk weer1 aan het werk te krijgen. Dit zal een stimulans zijn om het arbeidsmarktbeleid dat op sectoraal niveau door sociale partners wordt gevoerd, te integreren met het volumebeleid in de sociale zekerheid. Het loont nu immers meer om werklozen binnen de sector zo snel mogelijk te reïntegreren.

SER-advies

Het kabinet heeft op 29 april jl. over het wetsvoorstel advies gevraagd aan de SER (kenmerk SV/AVF/97/1755). Met genoegen kan worden geconstateerd dat de SER positief staat tegenover verlenging van de wachtgeldperiode. De SER geeft wel aan dat geleidelijkheid en maatwerk bij de invoering daarbij de trefwoorden zijn. Zoals in de volgende paragraaf uitvoeriger zal worden betoogd geeft dit wetsvoorstel de ruimte om door een beleidsmatiger inzet van het instrument lastenplafond maatwerk te leveren en geleidelijkheid te betrachten waar dat nodig is.

De SER gaat in zijn advies ook in op de arbeidsmarkteffecten en legt een verband met de WerkTijdVerkortingsregeling.

De WTV-regeling verruimd moet worden. De SER merkt in zijn advies over Werken aan Zekerheid op dat aan een mogelijke verruiming van de WTV-regeling voor- en nadelen zitten, waarbij de nadelen vooral zitten in de afwenteling van bedrijfsrisico's op het collectief. De Raad geeft aan dat de nadelen worden verminderd wanneer de WTV-regeling wordt ingebed in het sectoraal werkgelegenheidsbeleid en de financiering primair vanuit de sector plaatsvindt, danwel vanuit het sectorale wachtgeldfonds wordt gefinancierd. De Raad merkt op dat verlenging van de wachtgeldperiode de bezwaren die samenhangen met een ver-ruiming van de WTV-regeling vermindert.

3. Premievaststelling en lastenplafonds

De premievaststelling van de wachtgeldpremie geschiedt momenteel door het Lisv. De rol van de overheid beperkt zich tot op heden tot het geven van regels ten aanzien van de premievaststelling. Deze zijn vastgelegd in het Besluit premievaststelling en reservevorming wachtgeldfondsen. De premievaststelling voor de wachtgeldfondsen wordt in principe gebaseerd op de lasten voor de wachtgeldfondsen. De lasten van het wachtgeldfonds worden gelimiteerd door de lastenplafonds. Wanneer het lastenpercentage boven het lastenplafond uitkomt, worden de lasten boven het plafond overgenomen door het AWf. De lastenplafonds worden momenteel beleidsmatig vastgesteld door het Lisv.

De lastenplafonds zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat al te grote schommelingen in de premiestelling moeten worden voorkomen. Uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de lastenplafonds is het niveau van de frictiewerkloosheid. Dit is het werkloosheidsniveau dat onvermijdelijk gepaard gaat met mobiliteit op de arbeidsmarkt. Dit is bepaald op 3%. Daarnaast geldt er per sector een opslag variërend van 01,5% afhankelijk van de conjunctuurgevoeligheid van de sector. Lasten die voortvloeien uit een algehele periode van laagconjunctuur danwel structurele neergang, moeten voorzover ze de draagkracht van de sector te boven gaan, verevend kunnen worden met het AWf. Het is niet de bedoeling dat de sector door te hoge wachtgeldlasten in een neerwaartse spiraal terechtkomt.

Zonder nadere wijzigingen kan een verlenging van de wachtgeldperiode leiden tot overschrijding van de vastgestelde lastenplafonds. Daarmee zou het beoogde effect van de verlenging, namelijk het neerleggen van de kosten in de sector die de lasten veroorzaakt deels teniet worden gedaan. Daarom zal het Lisv de lastenplafonds per sector opnieuw moeten vaststellen. Uitgangspunt bij de vaststelling dient te zijn dat de sector zoveel mogelijk zijn eigen wachtgeldlasten draagt.

Aan het Lisv ( kenmerk SV/AVF/97/1787) is op 1 mei 1997 gevraagd een advies uit te brengen over de vaststelling van de hoogte van de lastenplafonds. Het Lisv heeft in haar advies dd 20 juni (kenmerk IB/AV/12287) gewezen op de gevolgen van de samenloop van de invoering van een franchise in de wachtgeldpremieheffing en de verlenging van de wachtgeldperiode. De constatering van het Lisv dat de invoering van de franchises in enkele sectoren kan leiden tot forse marginale premies is juist. Het kabinet heeft, zoals later uitgebreider aan de orde zal komen, met het oog op deze gevolgen gekozen voor een beleidsmatiger inzet van het lastenplafond.

Daar waar de invoering van de franchise tot extreme premiegevolgen leidt, bestaat de mogelijkheid om via het instrument van het lastenplafond deze gevolgen te mitigeren.

De verlenging van de wachtgeldperiode alsmede het aantal wachtgeldfondsen dat is ontstaan, zal ertoe leiden dat de kans op overschrijding van wachtgeldlastenplafonds toeneemt. Daarmee zal, vaker dan nu het geval is, de vraag opkomen in hoeverre lastenverevening met het AWf beleidsmatig wenselijk is. Bij het bepalen van de aanvaardbare lasten voor een sector moet gekeken worden naar de werkgelegenheidseffecten en naar de positie van het midden- en kleinbedrijf. Daarbij komt dat door de introductie van franchises in de wachtgeldpremieheffing bepaalde categorieën laagbetaalde arbeid en deeltijdarbeid goedkoper worden, maar dat dit, zoals ook de SER signaleert, ten koste gaat van een hoge marginale wig op andere categorieën arbeid. Daarmee wordt het lastenplafond meer dan tot nu toe het geval was een beleidsinstrument.

Vanuit zijn verantwoordelijkheid als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor koopkracht, lastenontwikkeling en werkgelegenheid is het wenselijk dat de minister invloed kan uitoefenen op de wachtgeldpremieontwikkeling. De minister ontbeert op dit moment een instrument om direct invloed te hebben op de lastenontwikkeling van de wachtgeldfondsen.

De meest directe weg zou zijn om analoog aan de regels ten aanzien van de vaststelling van de AWf premie, de vaststelling van de wachtgeldpremies ook aan het vereiste van goedkeuring door de minister te onderwerpen. Dit wordt echter als een te grote ingreep in de beleidsvrijheid van het Lisv gezien en niet passen in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen minister en Lisv.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de vaststelling van het lastenplafond jaarlijks dient te geschieden en ter goedkeuring aan de minister is onderworpen. Jaarlijks dienen bij de vaststelling van de wachtgeldpremies de lastenplafonds tegen het licht gehouden te worden. De procedure wordt dan zo vormgegeven dat de minister zich jaarlijks kan uitspreken over de lastenplafonds.

Op deze manier kunnen de gevolgen van de invoering van de verlenging van de wachtgeldperiode ook meer gespreid worden in de tijd. Voor enkele sectoren die mede als gevolg van de invoering van franchises met hoge premies worden geconfronteerd kan wellicht enige tijd worden gegeven om te wennen aan het principe dat de sector zelf voor zijn eigen wachtgeldlasten moet opdraaien. Door de vaststelling van de lastenplafonds over te laten aan het Lisv en te onderwerpen aan het vereiste van goedkeuring door de minister wordt de procedure ook meer in lijn gebracht met de procedure die geldt voor de vaststelling van de AWf-premie. Indien de minister zijn goedkeuring onthoudt aan het lastenplafondpercentage, stelt hij zelf een nieuw percentage vast.

4. Sectorale wachtgeldfondsen

Ten slotte worden in dit wetsvoorstel regels gesteld met betrekking tot de instelling van wachtgeldfondsen in relatie tot de sectorindeling. Gegarandeerd moet in ieder geval zijn dat juist ook met het oog op de verlenging van de wachtgeldperiode, wachtgeldfondsen gevormd worden met een voldoende draagvlak in termen van premieplichtig inkomen.

Op grond van artikel 51 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 deelt de minister het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren in, waarbij elke sector één of meer takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan omvat. Werkgevers zijn op grond van artikel 52 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 van rechtswege aangesloten bij de door de minister vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.

Op grond van het voorgestelde artikel 102, eerste lid, van de Werkloosheidswet heeft het Landelijk instituut sociale verzekeringen de bevoegdheid voor een sector als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 een wachtgeldfonds in te stellen. De indeling van het bedrijfs- en beroepsleven ten behoeve van de instelling van wachtgeldfondsen door het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de indeling in sectoren door de minister op grond van artikel 51 van de Organisatiewet sociale verzekeringen niet doorkruisen. Laatstbedoelde indeling is derhalve ook medebepalend voor de instelling van wachtgeldfondsen.

Als door economische ontwikkelingen een sector langzamerhand leegloopt door bedrijfsbeëindigingen en overschrijvingen van bedrijven, op grond van verschuivende activiteiten, naar andere sectoren, dan kunnen sectoren fuseren. In het verleden is het verschillende malen voorgekomen dat bedrijfsverenigingen niet levensvatbaar meer bleken te zijn omdat het draagvlak verdampte. Laatstelijk is dit bij de Bedrijfsvereniging Bakkers gebeurd. De minister stelt de indeling van bedrijfs- en beroepsleven op en ook eventuele wijzigingen daarin. De minister is voornemens voorstellen van splitsing dan wel fusering van sectoren te toetsen op draagvlak voor de wachtgeldlasten.

5. Financiële effecten

1. Inleiding

De verlenging van de wachtgeldperiode leidt tot een verschuiving van lasten van het AWf naar de wachtgeldfondsen. In deze paragraaf worden de premie-effecten geschetst voor 1998. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre de sectorale lastenplafonds overschreden worden cq aanpassing behoeven. Ten slotte worden de loonkosten- en inkomenseffecten op sectoraal niveau geschetst. Verwacht mag worden dat van de verlenging van de wachtgeldperiode een moeilijk kwantificeerbaar beperkt neerwaarts effect op de WW-lasten uitgaat.

2. Premie-effecten 1998

Per 1 januari 1998 treden twee veranderingen op. Ten eerste wordt er als onderdeel van de PEMBA-wetgeving een franchise ingevoerd in de wachtgeldpremieheffing. Ten tweede wordt met dit wetsvoorstel de wachtgeldperiode verlengd. De lastentoename als gevolg van de verlenging van de wachtgeldperiode bedraagt 500 mln.

Het verlengen van de wachtgeldperiode van de eerste 13 weken naar de eerste 6 maanden betekent dat de kosten van de kortdurende werkloosheid volledig voor rekening van de sector komen. De effecten per sector zijn afhankelijk van de omvang van de instroom in de WW en het uitstroomprofiel van ingestroomde WW-gerechtigden in die sector.

Het Lisv heeft op basis van ramingen van de ontwikkeling in de WW voor het jaar 1998 per sector doorgerekend wat de financiële effecten zijn van de verlenging van de wachtgeld-periode. Het bedrag gemoeid met de totale lastenverschuiving van AWf naar de wachtgeld-fondsen komt in deze berekeningen uit op ca. 500 miljoen gulden. Dit bedrag is inclusief administratiekosten. Deze worden met een verdeelsleutel toegewezen aan de fondsen. Omdat het gewicht van de wachtgeldfondsen toeneemt wordt ook het aandeel van de administratiekosten hoger en dus van het AWf-fonds lager.

Aangezien de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van de conjunctuur en de daaruit voortvloeiende ontwikkeling in de omvang van de macro-werkloosheid, die aan deze berekeningen ten grondslag liggen, voor 1998 redelijk positief zijn, kan de omvang van de verschuiving aanmerkelijk hoger uitvallen in jaren waarin sprake is van een minder gunstige ontwikkeling van de conjunctuur. Immers, veranderingen in het totaal volume werkloosheid werken het eerst door in het «verse» WW-volume, zowel aan de instroom- als aan de uitstroomkant van de WW.

Uit Lisv-berekeningen, waarbij is uitgegaan van één wachtgeldfonds per sector (in de huidige situatie zijn dat 60 wachtgeldfondsen), blijkt dat de lasten in de wachtgeldfondsen gemiddeld met ruim 20% toenemen.

In de tabel zijn de sectoren weergeven die de grootste wachtgeldlastentoename ondervinden. Dit zijn de sectoren waar een relatief geringe uitstroom uit de WW plaatsvindt van WW-gerechtigden met een duur tussen 13 en 26 weken.

 lastentoenamepremiemutatie verlenging wgf periode na franchise (%punt)lastenperc. 1998 na franchise (%punt)
detailhandel57%+ 2.195.78
reiniging57%+ 2.677.08
electro. tech.50%+ 0.320.93
metaal48%+ 0.561.63
bouw38%+ 1.926.81

Uit de Lisv-berekeningen blijkt dat gemiddeld over alle sectoren bedraagt de toename in het premiepercentage 0,53%-punt. Zonder franchise zou het premie-effect gemiddeld 0,23%-punt zijn, met als grootste uitschieters het schildersbedrijf (+1,3%-punt) en de bouw (+0,9%-punt).

Door de verlenging van de wachtgeldperiode van 13 weken naar 6 maanden worden de vermogenstekorten bij het AWf gemitigeerd ten laste van de vermogensoverschotten bij de wachtgeldfondsen. Een en ander is afhankelijk van de wijze waarop het lastenplafond bij een wachtgeldperiode van 26 weken vormgegeven zal worden. De lastentoename als gevolg van de verlenging van de wachtgeldperiode van ca. 500 miljoen gulden kan voor een groot deel uit de vermogensoverschotten gefinancierd worden. Het Lisv raamt een vermogensoverschot ultimo 1997 bij de gezamenlijke wachtgeldfondsen van ca. 2,7 miljard gulden. De oorzaak van de vermogensoverschotten is voor een belangrijk deel gelegen in de verkorting van de referteperiode van 20 jaar naar 10 jaar. Bij de bepaling van de omvang van de reserves werd vóór 1996 de werkloosheidslastenontwikkeling van de afgelopen 20 jaar in beschouwing genomen. Vanaf 1996 is deze periode verkort tot de afgelopen 10 jaar. De werkloosheids-ontwikkeling is gedurende de laatste 10 jaar positiever dan in de periode daarvoor. Daarnaast speelt een rol dat bij de vaststelling van de wachtgeldpremie de werkloosheidsontwikkeling behoedzaam werd geraamd. De feitelijke werkloosheidsontwikkeling viel de afgelopen jaren een aantal malen positiever uit dan de raming, waardoor de reserves toenamen.

Een compenserende vermogensoverheveling van AWf naar de wachtgeldfondsen, zoals de SER die voorstelt, is gezien de aanwezigheid van het vermogensoverschot in de wachtgeldfondsen niet nodig. Slechts enkele wachtgeldfondsen zullen genoodzaakt zijn over te gaan tot premieverhoging, namelijk die fondsen die onvoldoende vermogensoverschot ultimo 1997 hebben om de lastentoename als gevolg van de verlenging van de wachtgeldperiode in 1998 te kunnen financieren. Per saldo zal 430 miljoen gulden ten laste van de vermogens-overschotten kunnen worden gebracht. Het partiële effect op de premies, verbonden aan een bedrag van 500 miljoen gulden, bedraagt na franchise, gemiddeld 0,53%-punt. Daar staat in het AWf een premiedaling tegenover van eveneens 0,53%-punt, verdeeld over 0,23%-punt voor werknemers en 0,30%-punt voor werkgevers. In 1998 blijft de toename van het premie-percentage wachtgeldverzekering beperkt tot gemiddeld 0,07%-punt, zodat er per saldo sprake is van een incidentele lastenverlichting. Overigens zij nog opgemerkt dat het gezamenlijke normvermogen van de WW-fondsen geen effect van de verlenging zal mogen ondervinden.

In de volgende tabel worden de financiële verschuivingen tussen AWf en de wachtgeld-fondsen zowel in lasten als in premiepercentages (loonsom boven de franchise) in beeld gebracht.

Tabel: Financiële effecten AWf en wachtgeldfondsen van het verlengen wachtgeldperiode (gebaseerd op Lisv-raming voor 1998 in mln guldens en premie%-punten na franchise)

In mln. guldensAWfWgfTotaal
Werknemers– 215 – 215
Werkgevers– 28570– 215
Totaal– 50070– 430
In %-punt premieAWfWgfTotaal
Werknemers– 0,23% – 0,23%
Werkgevers– 30,0%0,07%– 0,23%
Totaal– 0,53%0,07%– 0,45%

Zoals uit de tabel blijkt is de lastenverschuiving zo vormgegeven dat werkgevers en werknemers in gelijke mate profiteren van de daling van de premielasten in 1998.

Bovenstaande premie-verschuiving doet zich slechts in de aangegeven omvang voor als wordt aangenomen dat de geldende plafondbepalingen zodanig worden aangepast dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra beroep van de wachtgeldfondsen plaatsvindt op het AWf. In de periode tot 1 januari 1998 dient nog te worden nagegaan op welk niveau de onderscheidene lastenplafonds dienen te worden vastgesteld.

6. Uitvoeringsaspecten

Het wetsvoorstel treedt in werking per 1 januari 1998. Vanaf die datum zullen de werkloosheidsuitkeringen die op dat moment langer dan 13 weken maar uiterlijk zes maanden lopen, ten laste komen van de wachtgeldfondsen. Dat betekent dat uitkeringen die al ten laste van het AWf werden gebracht, vanaf de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel teruggeboekt zullen worden gebracht naar de wachtgeldfondsen.

De wachtgeldperiode wordt verlengd van 13 weken naar zes maanden. Met opzet is niet gekozen voor de formulering van 26 weken. Met de verlenging van de wachtgeldperiode naar zes maanden wordt deze periode gelijk aan het eerste deel van het loongerelateerde uitkeringsrecht en wordt voorkomen dat er nog een paar dagen apart gedeclareerd moeten worden bij het AWf. Dat lijkt vanuit uitvoeringsperspectief onnodig lastig.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wijziging Werkloosheidswet)

Onderdeel A

Voor verschillende onderdelen van het bedrijfs- en beroepsleven, dat wil zeggen voor verschillende categorieën van werkgevers en werknemers, zijn wachtgeldfondsen gevormd. Wachtgeldfondsen worden gezamenlijk beheerd en afzonderlijk geadministreerd. Binnen wachtgeldfondsen worden zogenaamde premiegroepen onderscheiden. Anders dan bij de wachtgeldfondsen worden binnen de premiegroepen geen afzonderlijke reserves gevormd.

Werkloosheidsuitkeringen die worden betaald over de eerste zes maanden na de eerste werkloosheidsdag, worden gefinancierd uit het wachtgeldfonds dat voor de betrokken categorie van werkgevers en werknemers is gevormd, dat wil zeggen uit de premies die door de werkgevers in een bepaald onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven worden betaald en door het Lisv ten gunste van het desbetreffende wachtgeldfonds worden gebracht.

Werkloosheidsrisico's en uitkeringslasten verschillen voor verschillende categorieën van werknemers, dat wil zeggen voor wachtgeldfondsen en premiegroepen. Dit leidt ertoe dat ook de percentages waarmee de wachtgeldpremies worden vastgesteld per wachtgeldfonds of premiegroep verschillen. Met de vervanging van het eerste lid van artikel 85 wordt dit verduidelijkt.

Onderdeel B

Artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de WW strekt ertoe te bereiken dat de periode waarover werkloosheidsuitkeringen ten laste van het wachtgeldfonds kunnen worden gebracht, wordt verlengd van 13 weken tot zes maanden.

Onderdeel C

De wijziging van de eerste zin van artikel 94 van de WW strekt ertoe te verduidelijken, dat het vaststellen van een lastenplafond voor elk wachtgeldfonds ieder jaar dient plaats te vinden. Dit met het oog op het in onderdeel E van artikel I voorgestelde goedkeuringsvereiste met betrekking tot het op grond van artikel 94 door het Lisv vastgestelde maximumbedrag.

Onderdeel D

In artikel 102 van de WW is aan het Lisv opgedragen de middelen en uitgaven met betrekking tot de wachtgeldfondsen gezamenlijk te beheren en deze middelen en de uitgaven met betrekking tot elk wachtgeldfonds afzonderlijk te administreren. In artikel 102 wordt een lid opgenomen waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat het Lisv beslist over het instellen van wachtgeldfondsen. Het Lisv stelt voor elke sector een wachtgeldfonds in.

Onderdeel E

Op grond van artikel 90 van de WW stelt het Lisv voor ieder wachtgeldfonds afzonderlijk een maximum aan hetgeen in een boekjaar op grond van artikel 90 ten laste van dat wachtgeldfonds komt. Zoals in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de toelichting is gesteld, wordt het wenselijk geacht, dat de door het Lisv vastgestelde maxima door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden goedgekeurd. De wijziging van artikel 116 van de WW strekt ertoe het goedkeuringsvereiste in de wet op te nemen. Zo de Minister zijn goedkeuring aan het door het Lisv vastgestelde maximum onthoudt, stelt de Minister zelf het percentage vast.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

SER-advies Werken aan Zekerheid Den Haag 1997. Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven