25 608
Voortgangsrapportage wetenschapsbeleid

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 22 september 1997

Hierbij zend ik u het standpunt, dat de regering heeft ingenomen over het advies De toekomst van het RIOD.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De toekomst van het RIOD

Een commissie onder voorzitterschap van prof.dr. E.H. Kossmann1 heeft op verzoek van de regering advies uitgebracht over het werkterrein, het onderzoekprogramma, de internationale samenwerking, de toerusting, de inbedding, de educatieve taak en de evaluatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD). Hieronder volgt per onderwerp het standpunt van de regering.

Werkterrein

De belangrijkste vraag die de Commissie Kossmann onderzocht heeft is: «Blijft het RIOD zich in hoofdzaak concentreren op de oorlogsjaren of kan het onderzoekterrein van het instituut vanuit zijn kennis en expertise op het gebied van de Tweede Wereldoorlog worden verbreed? Zal het RIOD zich tot een instituut voor contemporaine geschiedenis ontwikkelen?» Deze vraag wordt vanuit een internationaal en vanuit een nationaal perspectief beantwoord. Voortgaan op de ingeslagen weg binnen het begrensde tijdskader 1940–1945 en vanuit uitsluitend een Nederlandcentrisch perspectief is wetenschappelijk niet vruchtbaar. De commissie Kossmann vreest een herhaling van reeds in grote lijnen verworven wetenschappelijke inzichten. Internationaal gezien valt veel te zeggen voor de omvorming tot een instituut voor contemporaine geschiedenis. Vergelijkbare instituten in München, Parijs en Brussel hebben een dergelijke transformatie al ondergaan. Toch wijst de commissie Kossmann de omvorming van het RIOD tot een omvangrijk onderzoekinstituut van de contemporaine geschiedenis in de 20e eeuw af, omdat in Nederland een beduidende onderzoekcapaciteit op dit terrein aanwezig is bij talrijke universitaire vakgroepen, de secties krijgsgeschiedenis en het instituut Clingendael. Bij een enquête onder de onderzoekleiders in Nederland is de commissie gebleken, dat een draagvlak voor een dergelijke transformatie in één slag ontbreekt. De transformatie tot een instituut voor veiligheids- en oorlogsvraagstukken acht de Commissie niet wenselijk, omdat dit terrein reeds door andere instituten in Nederland bestreken wordt. De Commissie stelt daarom voor, dat het RIOD zijn onderzoek in een breder historisch en ruimtelijk kader vanaf de Eerste Wereldoorlog tot ver na 1945 entameert. Het RIOD zal zich dan net als de eerder genoemde buitenlandse instellingen geleidelijk gaan bewegen op een groter deel van de jongste geschiedenis. Vanuit het perspectief van het wetenschapsbeleid weegt de ontwikkeling van de overeenkomstige instituten in de buurlanden zwaar. Anderzijds waarschuwt de Commissie Kosssmann voor mogelijke duplicering van onderzoek door de bestaande verdeling van de onderzoekcapaciteit in Nederland.

De regering is bereid om de aanbeveling over te nemen voor een geleidelijke uitbouw tot een instituut voor contemporaine geschiedenis binnen een duidelijk omlijnd kader, waarin het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog niet meer op zichzelf staat, maar een fase is in, respectievelijk in verband staat tot langer lopende veranderingsprocessen. In de tijd begint dan de begrenzing bij de Eerste Wereldoorlog en reikt tot ver na de Tweede Wereldoorlog. Binnen dit kader kan het RIOD ingrijpende veranderingsprocessen op tal van terreinen onderzoeken. Het onderzoek naar aspecten van de geschiedenis van WO II kan binnen dit ruimere kader in internationaal verband worden voortgezet. Het belang van de studie van de Tweede wereldoorlog en zijn nasleep is ook het afgelopen half jaar weer gebleken. Nieuwe feiten en nieuwe vragen kwamen met enige regelmaat aan de orde. Bij de eerstvolgende evaluatie zal dit kader dan wel getoetst moeten worden. De commissie tekent aan, dat het RIOD bij de nadere keuze vanzelfsprekend zorg moet dragen voor afstemming op elders lopend onderzoek.

De regering wil hier een stap verder zetten. Waar een belangrijk deel van de onderzoekcapaciteit voor de contemporaine geschiedenis zich bij universitaire vakgroepen en buitenuniversitaire onderzoekinstituten bevindt, acht zij een actieve vorm van afstemming van de landelijke onderzoekcapaciteit wenselijk. Ondanks de ruimtelijke verkaveling van het onderzoek over verschillende groepen, kunnen dan toch de schaalvoordelen van een instituut voor contemporaine geschiedenis worden bereikt. Het vormen van een onderzoekschool contemporaine geschiedenis biedt mogelijkheden voor goede afstemming, gezamenlijke onderzoekprojecten en programma's. Voor het RIOD is afstemming van zijn onderzoek een opgave zonder welke een versterking niet doelmatig is; voor de betrokken universiteiten ontstaat door de versterking van het RIOD en met name de vorm ervan – o.a. door wisselplaatsen voor wetenschappelijke onderzoekers – een unieke kans.

De regering verzoekt de directeur van het RIOD het initiatief te nemen en in het voorjaar van 1998 hierover te rapporteren. Zij zal het op prijs stellen als de voorzitter van de commissie hierbij een rol wil spelen. De regering onderstreept het belang, dat de commissie hecht aan een internationale comparatieve benadering en de aansluiting bij de grensverleggende vragen in de internationale historiografie. De voorstellen om meer samenhang in het onderzoekprogramma aan te brengen door de keuze van 3 zwaartepunten:

a) thematiek van continuïteit en verandering in de twintigste eeuw geschiedenis toegespitst op Nederland in samenwerking met één of meer universiteiten in Nederland en in het buitenland

b) een internationaal vergelijkend onderzoek met buitenlandse zusterinstellingen

c) Nederlands-Indië voor, tijdens en na de Japanse bezetting in internationaal verband kunnen tot een coherent onderzoekprogramma leiden.

Archief-, bibliotheek- en documentatiefunctie

De verruiming van het onderzoekterrein brengt geen vernieuwd acquisitiebeleid met zich mee. Er kan een duidelijke scheiding tussen de uitbreiding van het onderzoekterrein en de archiefvorming worden aangebracht. Wel bepleit de commissie de voortzetting van de archieftaak ten aanzien van de periode 1940–1945 en de verdere uitbouw van het acquisitiebeleid voor particuliere collecties en beeldcollecties. Het RIOD moet ook de collectie ego- en orale documenten verder uitbouwen. De commissie Kossmann laat zich niet uit over de relatie tussen het RIOD en het Rijksarchief.

De regering acht het ogenblik aangebroken, dat de verantwoordelijkheid voor de overheidsarchieven uit de periode 1940–1945 die bij het RIOD staan, aan de Algemeen Rijksarchivaris wordt overgedragen. In overleg met het RIOD en het Algemeen Rijksarchief dient afgesproken te worden dat het Algemeen Rijksarchief bedoelde overheidsarchieven voor onbepaalde tijd aan het RIOD ter beschikking stelt. Voor de bibliotheek geldt, dat er slechts een beperkt nieuw acquisitiebeleid nodig is. Duplicering anders dan wat voor direct en dagelijks gebruik nodig is, is ongewenst.

De huidige documentatiefunctie blijft ongewijzigd.

Internationale wetenschappelijke samenwerking

Al bij de omschrijving van het werkterrein van het RIOD heeft de commissie Kossmann een internationale aanpak bepleit: internationale comparatieve analyse van vraagstukken is wenselijk. Deze kan verwezenlijkt worden op twee manieren: internationale samenwerking met zusterinstituten op programmabasis en internationale uitwisseling op individuele basis. De commissie denkt aan een afzonderlijke financiële ruimte voor een beurzenprogramma.

De regering onderschrijft de verdere internationalisering van het onderzoek van het RIOD en ook het nut van de comparatieve aanpak. Het RIOD kan met zijn internationale partners op deze wijze ook buiten Nederland fondsen werven. Zij verwacht van het RIOD een plan om in ieder geval in samenwerking met enkele overeenkomstige instituten in België en de Bondsrepubliek Duitsland invulling te geven aan deze versterking van programmatische en individuele internationale samenwerking. Zij heeft zich ervan vergewist dat de betrokken regeringen deze trend breed onderschrijven. Uiteraard vergt deze internationalisering ook een internationale samenstelling van de wetenschappelijke adviescommissie.

Toerusting

Versterking van de onderzoekafdeling is noodzakelijk om een breder georiënteerd onderzoekprogramma te kunnen uitvoeren. Onderzoekleiders spelen hierbij een belangrijke rol. Het advies van de Commissie om de vaste staf slechts zeer beperkt uit te breiden, bijvoorbeeld met een tweede expert in de Aziatische geschiedenis wordt onderschreven. Voor het overige dienen nieuwe onderzoekers (ook buitenlandse onderzoekers komen in aanmerking) op tijdelijke basis ten behoeve van projecten en programma's te worden aangenomen. Ook de roulatie van de vaste onderzoekstaf binnen en buiten het instituut kan kwaliteitsverhogend werken. Deze strategische beleidsruimte voor wetenschappelijk personeel maakt het derden (NWO, NIAS, universiteiten in binnen- en buitenland) mogelijk programma's en projecten mee te financieren. Verdere ontsluiting, conservering en digitalisering van het archievenbestand en de bibliotheek is wenselijk.

De regering is van mening, dat voor de gewenste internationalisering en de uitbreiding van het wetenschappelijk personeel en de digitalisering van de archieven de begroting van het RIOD structureel verhoogd moet worden met f 1 miljoen. Voor 1998 is f 500 000,– ter beschikking, vanaf 1999 f 1 miljoen. Het RIOD wordt verzocht op grond van de gevraagde plannen een begroting op hoofdlijnen in te dienen.

Inbedding

De regering onderschrijft het oordeel dat het RIOD zijn natuurlijke plaats binnen een grotere wetenschappelijk organisatie moet innemen. Dit heft niet alleen een zeker isolement op, maar bevordert bijvoorbeeld ook een flexibel beheer. Omdat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geen andere onderzoekinstituten meer beheert en evenmin investerings- en vernieuwingsfondsen kan dit niet dezelfde kwaliteit en beheer en bestuur leveren als de onderzoekorganisaties KNAW en NWO. Aanhechting op dit moment bij één van beide organisaties kan het gesprek met NWO en KNAW over een gezamenlijke organisatie voor onderzoekinstituten onnodig compliceren. Omdat de regering echter van mening is, dat onderbrenging bij een dergelijke organisatie noodzakelijk is, stelt zij wel een termijn waarop dit geregeld moet zijn, te weten 1 april 1998. Daarna kan ook de financiële versterking plaatsvinden. De consequenties voor de bestuursvorm van het RIOD kunnen dan worden vastgesteld. Met NWO en de KNAW zullen afspraken worden gemaakt om dit te realiseren tegelijk met het voorstel voor een andere positionering van de nu onder NWO en KNAW ressorterende instituten. Dit voorstel beoogt immers dynamiek en vernieuwing. Bij de aanhechting zal het RIOD net als de andere instituten natuurlijk ook kunnen profiteren van de grotere mogelijkheden tot vernieuwing, maar in competitie, van de nieuwe organisatie. Wel is het wenselijk om gezien de nieuwe taken en de internationalisering nu al een wetenschappelijke adviescommissie, waarvan ook buitenlandse deskundigen deel uit zullen maken, in te stellen.

Educatieve taak

Het RIOD heeft geen eigen educatieve taak naast de documentaire functie. Via het ministerie van VWS ontvangen verschillende nationale instellingen rijkssubsidie voor de voorlichting van de jeugd over de Tweede Wereldoorlog in relatie tot het heden. De regering beaamt dit. Wel kan het RIOD tegen vergoeding educatieve bijdragen leveren.

Evaluatie

Voor het RIOD geldt dezelfde cyclus van externe beoordeling als voor andere wetenschappelijke instituten. In 2001 moet de dan verantwoordelijke organisatie deze evaluatie organiseren. Daarbij dient naast de vraag naar de voortgang van de vernieuwing, de coherentie van het onderzoekprogramma en de realisering van de verbreding ook het kader van het werkterrein getoetst te worden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XNoot
1

De commissie bestond verder uit mw.drs. J.C.E. Belinfante, prof.dr. D.F.J. Bosscher, de heer G.L.J. Huyser, prof. dr. H. Möller en mw.dr. M. Schwegman, Secretaris was drs. P. van Slooten.

Naar boven