Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25608 nr. 18 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25608 nr. 18 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 14 december 1998
In het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van uw Kamer over het wetenschapsbeleid op 3 december jongstleden is een aantal vragen onbeantwoord gebleven. Ik heb toegezegd deze nog voor het kerstreces waar mogelijk van een antwoord te voorzien.
Een aantal door de commissieleden gestelde vragen zullen pas kunnen worden beantwoord in het kader van het Wetenschapsbudget 2000, dat ik voornemens ben uit te brengen in mei 1999. Dit betreft de volgende vragen:
– de vraag van het lid Cherribi inzake de relaties met VSNU, NWO en andere organisaties
– de vraag van de leden Cherribi en Van der Hoeven over de aansturing van wetenschappelijk onderzoek en de daarbij te hanteren criteria
– de vraag van het lid Lambrechts of er, eventueel op een termijn van 4 tot 5 jaar, meer middelen in competitie kunnen worden gebracht
– de vraag van het lid Rabbae meer nadruk te geven aan fundamenteel onderzoek
Dan volgt onderstaand de schriftelijke beantwoording van de resterende vragen.
Zijn er voorstellen ontwikkeld om uit de beschikbare EG-middelen voor samenwerking tussen Benelux-landen te kunnen putten?
Het secretariaat van de Benelux is thans doende met een inventarisatie van samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie. Het rapport daarover is nog niet verschenen. Met Vlaanderen is sprake van intensieve samenwerking (het wetenschapsbeleid is in België in hoge mate de zaak van de landsdelen), niet alleen op onderwerpen betreffende de taalwetenschap, maar ook op sommige gebieden van de natuur-, technische en medische wetenschappen (zie bijvoorbeeld het rapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Techniek 1998, p. 55 e.v.). Voorstellen als bedoeld in de vraag zijn thans niet voorhanden, maar de bestaande samenwerking biedt daartoe wel goede mogelijkheden.
Hoe wil de minister de randvoorwaarde die hij stelt aan TNO, dat winst moet worden gebruikt voor investeringen in kennis en onderzoek, controleren?
De Raad van Toezicht vervult een wezenlijke rol bij de controle op en toetsing van de realisatie van het strategisch plan. Daarnaast zijn er verschillende mogelijkheden om de «vinger aan de pols» te houden. Zo rapporteert TNO zowel in jaarverslagen als in opeenvolgende Middellange Termijn Plannen over de voortgang en over eventuele aanpassingen en bijsturing van de strategie. Daarnaast stelt TNO voor de verschillende doelfinancieringsprogramma's jaarlijks een voortgangsrapportage op, met een invullingsvoorstel voor het komend jaar. Ook voor het basisfinancieringsprogramma komt er jaarlijks een voortgangsrapportage. Bovendien wordt eens in de vier jaar de technologieportfolio van elk van de TNO-instituten onderworpen aan een externe audit, waarover betrokken ministers worden geïnformeerd.
Hoe synergie en doelmatigheid m.b.t. TNO en haar samenwerking met andere instellingen te bevorderen?
TNO besteedt reeds zeer veel aandacht aan samenwerking met andere instellingen en zal dit de komende periode nog verder intensiveren. TNO bereikt dit door het aangaan van strategische allianties met andere onderdelen van de kennisinfrastructuur.
Heeft TNO al meer zicht gegeven in de realisatie van de ambities op het terrein van ICT?
TNO heeft ICT nadrukkelijk als kerngebied bestempeld en zal dit de komende periode derhalve extra prioriteit geven. Binnen TNO is een centrale marketingeenheid («businesscentrum») ingericht, ten behoeve van bundeling en integratie van het brede kennisaanbod op ICT-terrein binnen de TNO-instituten naar de markt. Hierdoor moet het bedrijfsleven TNO gemakkelijker kunnen vinden als het gaat om het toepasbaar maken van ontwikkelingen op ICT-gebied.
Is er inzicht in de versterking van TNO voor het MKB?
Het programma «modern produceren» is zojuist geëvalueerd en succesvol gebleken. Het programma houdt in dat technologievolgende bedrijven (MKB) door TNO worden doorgelicht en vervolgens begeleid bij de invoering van voor hen nieuwe, maar bestaande productietechnologie. Hiermee worden meer dan 400 bedrijven per jaar bereikt. Het «TNO-MKB initiatief» beoogt een doorlichting op meer strategisch niveau. De doelgroep hier is het grotere MKB; enige tientallen bedrijven zijn bereikt. Verder dient te worden bedacht dat van de 10 000 opdrachten door bedrijven een substantieel deel afkomstig is van het MKB, dat TNO dus blijkbaar weet te vinden. Daarnaast heeft TNO de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om de drempels naar het MKB te verlagen (businesscentra, bijeenkomsten met MKB-Nederland, etc.)
Welke gevolgen hebben de uitkomsten van het traject «Markt en Overheid» voor TNO?
In de kabinetsreactie op de strategienota TNO wordt opgemerkt dat de uitkomsten van het traject «Markt en Overheid» implicaties kunnen hebben voor de werkwijze van TNO bij marktactiviteiten. Of deze implicaties zullen optreden, zal afhangen van de aard van de regelgeving die in het kader van het traject «Markt en Overheid» wordt ontwikkeld. Een uitzonderingsgrond voor de kennisinfrastructuur wordt in dit kader onderzocht. Hier kan nu niet op worden vooruitgelopen. TNO en ik onderhouden over dit onderwerp overleg.
Wat is de visie van de minister op het oordeel van AWT dat alfa- en gamma-kennis onderbenut blijft in bèta-sectoren?
Ik deel de visie van het vorige Kabinet dat bredere opleidingen in de natuur- en technische wetenschappen wenselijk zijn. Echter, de Raad doet in haar advies onvoldoende recht aan de ontwikkelingen die op dit punt al bij het wetenschappelijk onderwijs op gang zijn gekomen. In het verlengde van deze ontwikkelingen is op dit punt in de toekomst een verdere verbetering van de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden te verwachten.
Vraag PvdA (mevrouw Hamer) en vraag VVD (de heer Cherribi)
Hoe denkt de minister over het onderscheid dat de AWT in haar advies over de GTI's maakt tussen marktgerichte en taakgerichte organisaties? Hebben de GTI's een overheids- of een marktmissie?
Op deze vragen zal worden teruggekomen in het Kabinetsstandpunt op het AWT-advies dat begin maart a.s. zal worden uitgebracht.
Zal het ministerie van Economische Zaken zijn aandeel in de stimulering van het wetenschapsbudget met 15 mln. voor de technische wetenschappen leveren?
EZ en NWO hebben de intentie de gemaakte afspraken na te komen. Beide partijen zullen de eerder voorziene bedragen voor 1999 beschikbaar stellen. Begin volgend jaar zullen EZ en NWO overleggen over de middelen die in het jaar 2000 beschikbaar zullen zijn.
Wordt het niet tijd om na te gaan denken over de prioriteiten voor het Zesde Kaderprogramma?
Het is inderdaad nu reeds tijd om na te denken over prioriteiten voor het Zesde Kaderprogramma. Deze betreffen met name systeemvariabelen:
– W en T adviesstructuur in Europa t.b.v. het onderzoek
– mogelijkheden voor uitbesteding van taken aan Europese intermediaire organisaties zoals samenwerkingsverbanden van nationale research councils als NWO
– gezien de deelname van ministers uit 10 landen van Midden- en Oost-Europa is aandacht nodig voor de structuur van het Zesde Kaderprogramma en de besluitvormingsmechanismen eromheen.
– de internationale vertaling van nationale prioriteiten.
Vraag CDA (mevrouw Van der Hoeven)
Hoe kunnen interdepartementale budgetten beter worden gericht op fundamenteel onderzoek (t.b.v. versterken van de onderzoeksbasis)?
Door het genereren van een goed aanbod van fundamenteel-strategisch onderzoek dat in hoge mate relevant is voor vraagstukken waarmee departementen nu worden geconfronteerd dan wel verwachten in de toekomst geconfronteerd te worden, is het mogelijk om de onderzoeksbudgetten van de departementen meer te richten op fundamenteel onderzoek. Dit gebeurt thans al door de opzet van onderzoekprogramma's bij met name NWO. Niet alleen brengen sommige departementen (VWS, LNV) nu al op eigen initiatief programma's onder bij NWO, maar ook zijn op basis van afspraken rond het Wetenschapsbudget 1997 op een 20-tal terreinen van maatschappelijk belang onderzoekprogramma's gestart of in voorbereiding, waarin een of meer departementen participeren, niet alleen wat betreft de oriëntatie ervan en de samenstelling van programmacommissies, maar ook in financiële zin.
Vraag CDA (mevrouw Van der Hoeven)
Is niet alsnog aanpassing van de NWO-wet nodig? Kan in de huidige structuur het rapport Rinnooy Kan worden uitgevoerd?
De belangrijkste aanbeveling uit het rapport Rinnooy Kan is: breng het aantal bestuurslagen terug van drie naar twee. NWO heeft deze aanbeveling ter harte genomen en een ingrijpende reorganisatie in gang gezet, die in een gewijzigd NWO-reglement is vastgelegd. Mijn ambtsvoorganger heeft het gewijzigde NWO-reglement op 28 mei jl. goedgekeurd. Deze aanbeveling van de commissie Rinnooy Kan kon binnen het huidig wettelijk kader worden uitgevoerd. Wat betreft de wijziging van de NWO-wet wil ik even pas op de plaats maken. De voorbereidingen voor het komende Wetenschapsbudget zijn gestart. In dat kader worden, vooralsnog informele, gesprekken gevoerd waarbij ook de rol van NWO en de verhouding van de minister tot NWO aan de orde komen. Het resultaat van dit proces van reflectie en dialoog zal ik verwoorden in het Wetenschapsbudget. Dan is ook duidelijk of een wijziging van de NWO-wet gewenst is en zo ja, hoe ver deze wijziging zal reiken.
Vraag CDA (mevrouw Van der Hoeven)
Het werkprogramma van het Rathenau-instituut is goed, maar de minister ziet graag een nadere precisering van de activiteiten en doelstellingen. Wordt de Kamer van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden?
Ik heb het Rathenau Instituut op de hoogte gehouden van mijn opmerking aan de Tweede Kamer dat een precisering van activiteiten en te bereiken doelstellingen in het werkprogramma 1999–2000 van het instituut naar mijn oordeel mogelijk zou zijn. Een eventuele reactie van het Rathenau Instituut zal ik de Kamer meedelen. Het beste moment daarvoor is voorjaar 1999, wanneer ik de Kamer zal informeren over de vijfjaarlijkse evaluatie van het Rathenau Instituut die dan moet zijn afgerond en het Kabinetsstandpunt daarover.
Vraag CDA (mevrouw Van der Hoeven )
Gaat de minister weer verkenningen introduceren en hoe verhoudt zich dat tot het huidige verkenningenproces?
Mijn ambtsvoorganger heeft de AWT verzocht de zorg voor het verkenningenproces op zich te nemen. Deze heeft deze taak ter hand genomen en al enkele verkenningen opgezet. Een eerste rapportage in een advies heeft de AWT in juni 1998 uitgebracht. Inmiddels heeft de AWT mij een concept-agenda voor verkenningen voor de komende periode aangeboden. Ik zal de AWT binnenkort mijn standpunt daarover kenbaar maken.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts)
Kunnen toekenning en uitvoering van de ICES-projecten door een onafhankelijke instantie worden beoordeeld?
Ten behoeve van de toekenning van de ICES-middelen heeft een groep onder leiding van het Centraal Planbureau de projectvoorstellen beoordeeld. Een Commissie van Wijzen onder leiding van de heer Zegveld heeft vervolgens advies uitgebracht. Ten aanzien van de uitvoering zal een monitoring-proces worden opgezet, waarin een nog aan te wijzen extern orgaan iedere twee jaar de output zal beoordelen en daarover via de ICES de voor de projecten eerstverantwoordelijke departementen adviseren.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts)
Kunnen de GTI's evenwicht bieden bij het weglekken van (middelen voor) kennis? Welke rol spelen de GTI's bij de ICES-projecten?
Op hun terrein kunnen de GTI's zorg dragen voor vermindering van het weglekken van kennis, door ervoor zorg te dragen dat hun onderzoek en de daarop gebaseerde geavanceerde advisering van hoge kwaliteit zijn en goed zijn toegesneden op de behoeften van bedrijfsleven, overheden en andere partijen in ons land. Hetzelfde geldt voor TNO, DLO en andere instellingen voor toegepast onderzoek. Het is daarvoor van belang dat de bedoelde instellingen in staat zijn hun expertise te onderhouden en versterken, en uitbreiden naar nieuwe terreinen waarop zich maatschappelijke vraag zal kunnen ontwikkelen. GTI's kunnen een rol spelen in de ICES-projecten, zoals het Delfts cluster en Kenniscentrum Verkeer en Vervoer.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts)
Vallen er als gevolg van de nadruk op maatschappelijke relevantie geen gaten in het onderzoekveld?
De eisen die maatschappelijke relevantie stelt aan het (universitaire) onderzoek behoeven geenszins te leiden tot het vallen van gaten in de totale onderzoekinfrastructuur. Ook betekent het absoluut niet dat snelle resultaten moeten worden behaald. Veel wetenschappelijk onderzoek, geïnitieerd hetzij door onderzoekers zelf, hetzij door beïnvloeding vanuit de maatschappij, is namelijk maatschappelijk relevant. Men spreekt dan van strategisch onderzoek gericht op doorbraken op lange termijn. Wèl bedreigend is een te grote nadruk op korte-termijn opdrachtonderzoek dat niet wezenlijk bijdraagt tot kennisvermeerdering.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts)
Dienen onderzoekprojecten ook niet te worden beoordeeld op hun betekenis voor doorwerking naar het onderwijs?
Verwevenheid van onderzoek en onderwijs is een essentieel kenmerk van het wetenschappelijk onderwijs. In de onderwijsvisitatie van het wetenschappelijk onderwijs is de academische kwalificatie van de afgestudeerde dan ook een belangrijk criterium. Ook in de andere onderwijsvormen heeft uiteraard de actuele kennisproductie zijn doorwerking. Directe spin-off voor het onderwijs hebben die onderzoekprojecten waarin studenten actief participeren; dat geldt a fortiori voor de post-doctorale vorming van promovendi. Toetsing van specifieke onderzoekprojecten op hun doorwerking naar het onderwijs is echter niet wel denkbaar.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts) en vraag GroenLinks (de heer Rabbae)
Welke mogelijkheden zijn er, in een tweede tranche, voor meer ruimte voor alfa- en gamma-onderzoek, zonder de eis van topkwaliteit te laten vallen en met behoud van meerwaarde t.o.v. gewone onderzoekscholen? Was het selectieproces wel voldoende transparant?
Alvorens op deze vraag te kunnen ingaan, dient eerst de door NWO in gang gezette evaluatie van de eerste ronde te worden afgewacht. Verwacht mag worden dat de procesgang, m.i.v. de transparantie ervan, belangrijk onderdeel van deze evaluatie zal uitmaken. Op het evaluatierapport zal een standpunt worden bepaald, waarbij ook het in de vraag gestelde zal worden betrokken. Dat geldt eveneens voor de vraag van de heer Rabbae of het proces van selectie van toponderzoekscholen wel voldoende transparant is geweest.
Vraag D66 (mevrouw Lambrechts)
Trekken onderzoekers inderdaad weg, is het klimaat verslechterd? Zo ja, wat valt daaraan te doen?
Er zijn thans geen gegevens voorhanden die op een bijzondere braindrain wijzen. Dat neemt niet weg, dat er van tijd tot tijd wel onderzoekers wegtrekken naar andere landen. In de regel heeft dat vooral te maken met de armslag (in termen van middelen voor medewerkers en apparatuur) die in sommige landen gegeven kan worden voor onderzoekers en met een stabiele werkomgeving. De aanpak met betrekking tot toponderzoekscholen was er met name op gericht de beste onderzoekers inderdaad extra armslag te geven voor een periode van tenminste 5 jaar.
Meer in zijn algemeenheid betreft de aanwezigheid van voldoende «creatieve ruimte» voor de onderzoekers een thema, dat in het komende Wetenschapsbudget aan de orde zal worden gesteld.
Vraag GroenLinks (de heer Rabbae)
Is de minister nog steeds van mening dat de positie van de aio's en oio's een zaak van de universiteiten is?
Ten principale berust de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid bij de universiteiten, resp. NWO. Dat geldt dus ook de positie van de aio's en oio's.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25608-18.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.