nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 29 april 1998
Op 15 april 1998 ontving ik van het Algemeen Bestuur van NWO het advies
over de in een eerste ronde te honoreren voorstellen voor toponderzoekscholen.
Een exemplaar van dat advies is te uwer informatie bijgevoegd.1
Ik heb dat advies getoetst aan de twee punten die in de toelichting op
het Bekostigingsbesluit WHW 1998 zijn vermeld, tw 1) of het advies in redelijkheid,
conform de gemaakte afspraken, is opgesteld en 2) of de voorstellen door hun
organisatorische opzet voldoende bijdragen aan het streven tot versterking
van de geselecteerde onderzoekscholen (zie ook mijn brief van 29 april 1997
aan u, waarin op deze criteria wordt ingegaan).
Op basis van de informatie die door NWO in het uitgebrachte advies is
verstrekt over deze twee punten acht ik de gemaakte afspraken ten aanzien
van de selectieprocedure in redelijkheid uitgevoerd. Voor wat betreft de organisatorische
opzet sluit ik mij aan bij het oordeel van NWO daarover. Ik heb derhalve besloten
het NWO-advies voor deze eerste ronde van de zgn dieptestrategie voor de onderzoekscholen
te volgen.
Dit houdt in dat de komende vijf jaar in totaal via de Rijksbijdrage aan
de volgende toponderzoekscholen de hieronder vermelde bedragen worden toegekend.
1. Astrofysica: de geschiedenis van het universum : 46 Mf
2. Fotonica in communicatietechnologie : 42 Mf
3. Biomedische genetica : 40 Mf
4. Chemisch ontwerpen van katalysatoren : 43 Mf
5. Materiaalkunde : 38 Mf
6. Geïntegreerde aardwetenschappen : 36 Mf
Bij een positieve beoordeling na 5 jaar zullen deze bijdragen ook de daaropvolgende
vijf jaar worden gecontinueerd.
Ik acht het voorts wenselijk om bij een tweede ronde zeker te stellen
dat een evenwichtige spreiding over wetenschapsgebieden tot stand komt. In
dat licht ben ik voornemens de tweede ronde te vervroegen. Op grond van een
evaluatie van de eerste ronde zal ik over de vormgeving van de aanvullende
selectie, na overleg met NWO en VSNU, een beslissing nemen.
Rekening houdend met het bovenstaande heb ik met de minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij afgesproken dat hij bereid is de binnen zijn begroting
gereserveerde middelen ad 6,6 Mf voor toponderzoekscholen in te zullen zetten
in de aanvullende selectieronde voor honorering van voorstellen voor toponderzoekscholen
op het gebied van de landbouwwetenschappen.
Tot slot wil ik nog opmerken dat met de huidige selectie van een zestal
toponderzoekscholen in de eerste plaats een belangrijke profilering van het
Nederlandse onderzoeklandschap in internationaal kader beoogd is. Het betekent
derhalve niet een diskwalificatie van vele eminente onderzoekers die in Nederland
op vele terreinen actief zijn. Het ondersteunen van dergelijke individuele
onderzoekers op zich is niet het doel van de dieptestrategie, maar geschiedt
al via vele andere steunvormen, bv de PIONIER-subsidies en de SPINOZA-prijzen
van NWO. Ik vertrouw er daarom op dat de Nederlandse wetenschap in velerlei
vorm een vooraanstaande plaats in de wereld zal kunnen blijven innemen. Met
de thans genomen beslissing tot steun aan zes toponderzoekscholen hoop ik
dat aan de versterking van die positie van Nederland een belangrijke bijdrage
is geleverd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen