nr. 77
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 12 mei 1998
Tijdens de begrotingsbehandeling van OCenW werd de regering verzocht binnen
vier maanden te komen met een evaluatie van de fondsenstructuur op het gebied
van de cultuur (Kamerstukken II, 1997/98, 25 600, nr. 36). Bij die gelegenheid
heb ik aangegeven mij daarmee te kunnen verenigen. Ik heb de Raad voor Cultuur
gevraagd versneld te reageren op mijn adviesaanvraag van 23 september 1997
over hetzelfde onderwerp. Bij brief van 16 januari 1998 (SCB/1998/39303) heb
ik de Kamer vervolgens op de hoogte gebracht van het streven van de raad zijn
advies begin april 1998 aan mij toe te zenden. Dit advies bied ik u thans
aan.1
De Raad voor Cultuur komt tot de conclusie dat «de huidige structuur
(...) het meest geschikt (is) om incidentele subsidieaanvragen op artistieke
kwaliteit te beoordelen en om diversiteit te waarborgen». Die conclusie
onderschrijf ik. De raad doet tevens enkele aanbevelingen, die ik nader in
overweging zou willen nemen.
Voorts kondigt de raad een vervolgadvies aan in het najaar van 1998, dat
mede gebaseerd zal zijn op «een verantwoorde inventarisatie van opvattingen
onder gebruikers».
Het oordeel van de raad alsmede het aangekondigde vervolgadvies, brengen
mij tot de conclusie dat het raadzaam is nog even te wachten met de opstelling
van een uitgewerkt regeringsstandpunt. Ook realiseer ik mij dat over het aspect
van de bestuurlijke transparantie en controle nog wat meer te zeggen valt
dan de raad nu doet. Dat laatste vergt uiteraard ook enige interdepartementale
afstemming.
Mocht daar aanleiding toe bestaan, dan zal ik de Kamer tussentijds nog
over nadere ontwikkelingen berichten.
Anders zal, na de ontvangst van het vervolgadvies, het genoemde regeringsstandpunt
in het voorjaar van 1999 worden uitgebracht. De parlementaire
behandeling van dit standpunt vindt dan plaats halverwege de lopende cultuurnotaperiode
en nog vóórdat eventueel opnieuw een uitgangspuntennotitie wordt
uitgebracht.
Ik ga ervan uit dat de beoogde, fundamentele gedachtewisseling over de
fondsenstructuur op deze wijze het beste kan worden voorbereid.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis