Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25600-VI nr. 71 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25600-VI nr. 71 |
Vastgesteld 27 augustus 1998
De vaste commissie voor Justitie1 heeft over de brief van 6 maart 1998 inzake het Besluit van 23 februari 1998, houdende vaststelling van de Penitentiaire maatregel en daarmee verband houdende wijziging van enige andere regelingen (25 600 VI, nr. 65), de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Hoeveel penitentiaire programma's zijn er op dit moment beschikbaar? Welke resultaten worden daarmee bereikt? Hoeveel mensen zijn na het penitentiair programma aan het werk gebleven? Valt er iets te zeggen over vermindering van het recidiverisico?
Formeel gezien zijn er op dit moment geen penitentiaire programma's beschikbaar, omdat deze pas met de inwerkingtreding van de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw) mogelijk worden gemaakt. Materieel gesproken bestaan op dit moment wel enige experimentele executievormen die de beoogde penitentiaire programma's benaderen, zoals de laatste fase van de Jeugdwerkinrichting, het project REtour in Helmond, het project «Binnenste buiten» in het Penitentiair Trainingskamp de Corridor en bepaalde varianten van dagdetentie. Andere voorbeelden zijn plaatsing in Exodus te Den Haag en plaatsing in elektronisch toezicht-gebonden programma's. Deze projecten bieden momenteel circa 375 plaatsen, waarin jaarlijks circa 1100 gedetineerden geplaatst worden. De wettelijke grondslag voor deze experimenten wordt gevormd door artikel 47 Beginselenwet gevangeniswezen.
Gelet op het karakter van de doelgroep worden met deze projecten goede resultaten bereikt. Uit evaluatie door het WODC van het Ministerie van Justitie is gebleken dat van de deelnemers die het project REtour in Helmond hadden verlaten, ongeveer de helft aansluitend een baan had of een opleiding aan het volgen was. In de eerste periode na het project blijkt het aantal deelnemers met een baan zelfs licht te zijn gestegen. Weliswaar raakte in de eerste zes maanden na deelname een aantal personen hun baan kwijt, dit werd ruimschoots gecompenseerd door het aantal dat in die periode alsnog werk vond. Eveneens uit evaluatie door het WODC is gebleken dat van de deelnemers aan het project «Binnenste buiten» in het Penitentiair Trainingskamp de Corridor meer dan de helft een half jaar na vertrek uit de inrichting (nog) een baan had. Hetzelfde geldt voor de resultaten van de Jeugdwerkinrichting.
Iets meer dan de helft van de deelnemers aan bovengenoemde projecten is na het project opnieuw met de politie in aanraking gekomen. Degenen die na het project werk hadden en hielden, recidiveerden minder dan degenen die geen werk (meer) hadden. Thans wordt een zogenaamde recidivemonitor ontwikkeld, die systematisch de recidive zal meten van bijvoorbeeld de hiervoor beschreven reïntegratieprogramma's. Deze monitor is op dit moment nog niet operationeel.
Hoeveel gedetineerden nemen op dit moment deel aan penitentiaire programma's?
Aan de op invoering van de Pbw vooruitlopende executievormen wordt momenteel door gemiddeld 375 personen deelgenomen. Overigens zou een deel van hen niet voor een penitentiair programma in aanmerking zijn gekomen omdat daarvoor onder meer vereist is dat de opgelegde (onvoorwaardelijke) straf ten minste één jaar bedraagt en het zojuist genoemd aantal ook personen bevat die veroordeeld zijn voor straffen tussen acht en twaalf maanden. De omvang van laatstbedoelde groep, die nu in dagdetentie wordt geplaatst, bedraagt circa vijftig personen.
Kan de regering aangeven waarom is gekozen de directeur van de instelling als eerste verantwoordelijke aan te wijzen voor de deelnemers aan het penitentiaire programma, terwijl deze zich tijdens de uitvoering buiten de inrichting zal bevinden? (blz. 21)
Aangezien het penitentiair programma volgens artikel 2, eerste lid, van de Pbw een wijze van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf is, valt een afgestrafte ook tijdens zijn deelname aan het programma onder de verantwoordelijkheid van het gevangeniswezen. In de eerste plaats komt dit tot uitdrukking doordat de selectiefunctionaris de verantwoordelijke persoon is voor de plaatsing in een penitentiair programma. In de tweede plaats is hieraan invulling gegeven door de directeur van de penitentiaire inrichting waaraan het penitentiair programma is verbonden verantwoordelijk te stellen voor de tenuitvoerlegging van het programma. Het praktische feit dat de deelnemer aan een penitentiair programma zijn hoofdverblijfplaats niet meer in een penitentiaire inrichting heeft, doet daaraan niet af. Bij veel van de huidige experimenten bestaat dezelfde constructie, die naar tevredenheid functioneert.
Hoe zal het toezicht op de uitvoering van het penitentiair programma door de directeur in de praktijk plaatsvinden? (blz. 21)
Teneinde snel en tijdig in te kunnen spelen op gewijzigde omstandigheden die een acute bijstelling van het programma eisen en om de toezichthoudende rol adequaat invulling te kunnen geven, draagt de directeur van een penitentiaire inrichting waaraan het penitentiair programma is verbonden de dagelijkse uitvoering voor een penitentiair programma, binnen duidelijke kaders en afspraken, over aan de uitvoeringsverantwoordelijke instantie. In de concept-ministeriële regeling tot erkenning van penitentiaire programma's is aangegeven dat er vooralsnog slechts twee uitvoeringsverantwoordelijke instanties zijn, namelijk de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (DJI) en de Stichting Reclassering Nederland (SRN). Derde-organisaties die onderdelen van een penitentiair programma uitvoeren, zijn – op basis van met hen af te sluiten contracten – altijd verantwoording schuldig aan en staan onder toezicht van óf de DJI óf de SRN. De keuze tussen beide wordt door de selectiefunctionaris gemaakt bij zijn beslissing tot plaatsing van een bepaalde gedetineerde in een penitentiair programma.
De gekozen constructie is een verscherping van hetgeen in de toelichting bij de Penitentiaire maatregel (verder: Pm) is gesteld. Hierin is aangegeven dat in beginsel ook anderen dan het gevangeniswezen of de reclassering uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen dragen voor een penitentiair programma. Voor de constructie van twee uitvoeringsverantwoordelijke instanties is gekozen om in de beginfase van deze nieuwe executievorm optimale sturing op de penitentiaire programma's te kunnen hebben.
Wat is de verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting van waaruit de gedetineerde geselecteerd wordt voor een bepaald penitentiair programma? (blz. 21 en 29)
De verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting van waaruit de gedetineerde geselecteerd wordt voor een bepaald penitentiair programma is weergegeven in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Pm. Deze directeur is verantwoordelijk voor de voordracht van de veroordeelde voor plaatsing in een penitentiair programma aan de selectiefunctionaris. Hij zorgt tevens voor de benodigde adviezen van reclassering en openbaar ministerie. Daarmee houdt de verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting van herkomst, voor zover het de selectie voor een penitentiair programma betreft, op. De selectiefunctionaris neemt vervolgens de beslissing om de gedetineerde al dan niet in een penitentiair programma te plaatsen. Slechts in het geval dat de veroordeelde in een penitentiair programma wordt geplaatst dat is verbonden aan de penitentiaire inrichting van waaruit hij is geselecteerd, zal hij wederom onder de verantwoordelijkheid van dezelfde directeur vallen.
Kan de regering nogmaals de positie van de directeur en de selectiefunctionaris ten opzichte van elkaar toelichten? (blz. 21)
De verantwoordelijkheden van de directeur van een penitentiaire inrichting en de selectiefunctionaris zijn eenvoudig weer te geven. De directeur is verantwoordelijk voor hetgeen zich binnen zijn penitentiaire inrichting afspeelt. Tevens is hij verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van een aan zijn inrichting verbonden penitentiair programma. De selectiefunctionaris neemt beslissingen die zich boven het inrichtingsniveau afspelen. Het gaat dan om beslissingen tot plaatsing, overplaatsing en deelname aan een penitentiair programma (zie artikel 15 Pbw). Ten aanzien van de procedure tot plaatsing in een penitentiair programma is de verantwoordelijkheidsverdeling zoals hiervóór bij vraag 5 aangegeven.
Kunnen de belangrijke zaken zoals de voordracht tot deelname aan het penitentiair programma niet beter in samenspraak met de betrokken (uitvoerings)instanties genomen worden? (blz. 21)
In de bij het antwoord op vraag 4 genoemde Erkenningsregeling penitentiaire programma's is aangegeven dat vooralsnog alleen de DJI of de SRN uitvoeringsverantwoordelijke instantie kan zijn. Doordat in artikel 7, tweede lid, van de Pm is aangegeven dat de directeur het advies van de reclassering inwint, zullen voordrachten voor deelname aan een penitentiair programma altijd in samenspraak door het gevangeniswezen en de reclassering aan de selectiefunctionaris worden aangeboden. Voor zover bij het programma een werkgever of derde-organisatie betrokken is zal vanzelfsprekend ook daarmee contact worden opgenomen voordat een tot plaatsing wordt genomen.
Wat zijn de argumenten van de regering om niet de voorkeur om de feitelijke leiding van het toezicht over de deelnemers aan de reclassering op te dragen ook als de programma's door derden zijn ontwikkeld? (blz. 21)
Zoals ik hiervoor bij de beantwoording van vraag 4 aangaf, is in de Erkenningsregeling penitentiaire programma's aangegeven dat alleen de DJI of de SRN uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen dragen voor een penitentiair programma. Penitentiaire programma's zullen derhalve ook door de DJI feitelijk worden uitgevoerd (vergelijk dagdetentie). Vandaar dat ervan is afgezien om de reclassering uitsluitend verantwoordelijk te laten zijn, onverlet de betrokkenheid ook bij dergelijke penitentiaire programma's.
Zijn er voldoende plaatsen voor vrouwen beschikbaar? Zijn er mogelijkheden voor kinderopvang voor vrouwen die deelnemen aan een penitentiair programma? (blz. 21)
In de penitentiaire programma's wordt niet gedifferentieerd naar geslacht. Voor iedere daarvoor in aanmerking komende gedetineerde wordt een op de persoon gericht programma opgesteld. Voortzetting van de wijze waarop kinderen reeds tijdens het verblijf in de inrichting waren opgenomen ligt daarbij in de rede.
Aan wie denkt de regering bij de opmerking dat «anderen dan de reclassering» in bijzondere gevallen penitentiaire programma's kunnen aanbieden? (blz. 21)
Uit de meergenoemde Erkenningsregeling penitentiaire programma's blijkt dat of de DJI of de SRN uitvoeringsverantwoordelijkheid dragen voor een penitentiair programma. Deze kunnen andere organisaties op het terrein van maatschappelijke hulpverlening of werkgevers inroepen om (delen van) penitentiaire programma's feitelijk uit te voeren. Te denken valt hierbij aan afkickklinieken, dagbehandelcentra of poliklinieken bij inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden, psychiatrische ziekenhuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen en onderwijsinstellingen.
Verwacht de regering dat de reclassering voldoende middelen heeft om effectief op te treden tegen de deelnemer, nu de maatregelen jegens de deelnemer aan een penitentiair programma die de voorwaarden overtreedt zijn opgedragen aan de directeur? (blz. 22)
Artikel 8, tweede lid, van de Pm geeft de bevoegdheden aan van de uitvoeringsverantwoordelijke instantie voor het penitentiair programma. Hierin is aangegeven dat er aanwijzingen aan de deelnemer gegeven kunnen worden, en is de bevoegdheid gegeven om kleine wijzigingen aan te brengen in het penitentiair programma. De uitvoeringsverantwoordelijke instantie houdt toezicht op het verloop van het penitentiair programma en beoordeelt in eerste instantie of de voorwaarden naar behoren worden nageleefd. In dat kader kan de uitvoeringsverantwoordelijke instantie corrigerende maatregelen nemen. Naar de huidige inzichten biedt dit voldoende mogelijkheden om in praktijk effectief naar de deelnemer te kunnen optreden.
Zoals ik in de nota van toelichting bij de Pm reeds aangaf, laat dit onverlet dat de algemene verantwoordelijkheid ligt bij de directeur van de inrichting waaraan het penitentiair programma is verbonden. Bij overtreding van de voorwaarden wordt de essentie van de deelname aan een penitentiair programma aangetast en ligt het voor de hand dat degene die daarvoor de algemene verantwoordelijkheid draagt, namelijk de directeur, de nodige maatregelen neemt.
Zal de executie-indicator openbaar worden gemaakt, waarmee aan de samenleving c.q. de slachtoffers bekend zal worden hoe de executie van de opgelegde straf zal plaatsvinden? (blz. 23)
De executie-indicator is een middel ten behoeve van de besluitvorming ten aanzien van bepaalde beslissingen tijdens de detentie, en betreft de relatie tussen het gevangeniswezen en het openbaar ministerie. Deze heeft derhalve geen externe werking naar samenleving of slachtoffers. De wijze waarop de executie van een straf plaatsvindt is op hoofdlijnen in regelgeving neergelegd. Bij concrete beslissingen worden steeds de belangen van de gedetineerde tegen die van het slachtoffer en de maatschappij afgewogen.
Kan de regering aangeven aan welke kwaliteitseisen een penitentiair programma moet voldoen wil het erkend worden door de minister? (blz. 25)
Alleen programma's aangeboden door penitentiaire inrichtingen en reclasseringsinstellingen alsmede werkgevers en derde-organisaties die daartoe zijn aangewezen, kunnen erkend worden als (onderdeel van een) penitentiair programma. Dit is neergelegd in de concept-Erkenningsregeling penitentiaire programma's. Werkgevers en derde-organisaties moeten aan verschillende vereisten voldoen willen zij in aanmerking komen om een (deel van een) penitentiair programma te kunnen aanbieden. Verschillende stukken dienen overgelegd te worden (jaarverslag, statuten, uittreksel register Kamer van Koophandel, accountantsverklaring). Een beschrijving van een penitentiair programma of onderdeel daarvan moet ten minste ter zake van het navolgende gegevens bevatten:
a) Leerdoelen en programma-activiteiten. Hieronder vallen de leerdoelen van het programma en/of een gedetailleerde beschrijving van de concrete activiteiten, de duur en de opbouw van het programma, de te gebruiken methodiek, inclusief de achtergronden en eventuele theoretisch-wetenschappelijke verantwoording ter zake, de wijze waarop sturing wordt gegeven aan het gedrag van de deelnemer en de aan de inhoud van het programma gekoppelde vrijheidsgraden onder meer uitgedrukt in toezicht en sancties, en de tijdsinvestering van de deelnemer.
b) Doelgroep. Het betreft de kenmerken van personen die op grond van de gepleegde delicten, en psychosociale of sociaal-economische problematiek in aanmerking komen voor het programma.
c) Intake-procedure. Een beschrijving van de intake-procedure, inclusief wie dat doet en op basis van welke criteria, de wijze waarop de beoogde deelnemer bij deze intake wordt betrokken en de documenten die bij de plaatsing van belang zijn.
d) Uitvoering. Een beschrijving van de wijze waarop inhoudelijk en procedureel uitvoering wordt gegeven aan de activiteiten en de wijze waarop de controle en rapportage is geregeld.
e) Kwaliteitszorg. Aangegeven moet worden op welke wijze de procesevaluatie is geregeld, zowel met betrekking tot het verloop van de introductie en implementatie van het penitentiair programma als de uitvoering van dat programma. Tevens moet worden aangegeven hoe de effectevaluatie wordt uitgevoerd met betrekking tot zowel het al dan niet behalen van de leerdoelen, de recidive als de relatie tussen deze twee. Als uitgangspunt voor de borging van kwaliteit geldt het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit. Ook moet worden aangegeven op welke wijze in de licentiëring van de medewerkers van het programma is voorzien.
f) Kosten. Een gedetailleerde begroting van de vaste en de variabele personele en materiële kosten moet gegeven worden.
In de hiervoor genoemde Erkenningsregeling penitentiair programma's wordt bovendien een koppeling gelegd met elektronisch toezicht. Dit is gedaan om het strafkarakter te benadrukken en om het toezicht op de deelnemer te optimaliseren. Indien de deelnemer vanuit een halfopen inrichting wordt geplaatst worden de eerste twaalf weken penitentiair programma gecombineerd met elektronisch toezicht. Komt de deelnemer uit een gesloten inrichting dan is dit de eerste zestien weken het geval. Indien het penitentiair programma alleen uit plaatsing bij een werkgever bestaat, staat betrokkene gedurende het gehele programma onder elektronisch toezicht.
Wat bedoelt de regering met vermelding dat bij een aantal regimesvormen de behoefte bestaat om die op centraal niveau nader aan te kunnen geven? Behoudt de regering zich overigens het recht voor in de regimes in te grijpen indien zij van mening is dat het karakter van een vrijheidsstraf te weinig tot zijn recht komt? (blz. 25)
Om invulling te geven aan het opperbeheer dat de Minister van Justitie voert over de penitentiaire inrichtingen (artikel 3, eerste lid, Pbw) zijn in de Pm – op het niveau van een algemene maatregel van bestuur – enkele hoofdregimesvormen aangegeven (in artikel 3 van de Pm). Zoals in de toelichting is aangegeven zullen in lagere regelgeving – op ministerieel niveau – meer specifieke regimesvormen geregeld worden. Ik verwees daar naar inrichtingen voor bijzondere opvang. Gedacht moet worden aan de inrichtingen of afdelingen voor geestelijk gestoorde gedetineerden of verslaafde gedetineerden. Het belangrijkste argument om regimes op te nemen in een ministeriële regeling is dat de beschreven regimes aan minimale kwaliteitseisen moeten voldoen die centraal worden vastgesteld en bewaakt, zodat de effectiviteit en efficiency kunnen worden verbeterd. Ik merk overigens op dat dergelijke regimes qua minimum boven die voor het standaardregime liggen. Aangezien het derhalve de regering dan wel de Minister van Justitie is die de regels stelt ten aanzien van het regime, is voldoende gewaarborgd dat het karakter van de vrijheidsstraf daarin voldoende tot uitdrukking komt.
Kan de regering garanderen dat de wijziging van de algemene bijstandswet bij de invoering van deze maatregel daadwerkelijk van kracht is? (blz. 26)
De regering kan niet garanderen dat de wijziging van de Algemene bijstandswet bij de invoering van de Pm die is voorzien op 1 januari 1999, gereed is, nu het wetsvoorstel waarin deze wijziging is opgenomen op 8 juni jl. aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden (wetsvoorstel Socialezekerheidsrechten gedetineerden, kamerstukken II 1997/98, 26 063 nrs. 1–3). Dat is evenwel ook niet nodig. Reeds op grond van de in de nota van toelichting bij de Pm vermelde circulaire van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 1997 (nr. BZ/VOL/97/7012), kunnen deelnemers aan een penitentiair programma, vooruitlopend op de wetswijziging, beroep doen op de bijstand.
Komen de kosten van de bijstandsuitkering ten laste van de gemeenten? (blz. 27)
Aangezien de gemeente de uitvoerder is van de Algemene bijstandswet komen de kosten van de bijstandsuitkering ten laste van de gemeente.
Hoe verhoudt het penitentiair programma dat is gericht op degenen die bijzondere zorg behoeven (bijvoorbeeld een speciaal programma voor drugsverslaafden) zich tot de voorstellen over de strafrechtelijke opvang verslaafden? (blz. 26)
Een penitentiair programma kan deel uitmaken van een detentietraject gericht op het bieden van bijzondere zorg aan gedetineerden, zoals voor drugsverslaafden. Volgens de Pbw is het penitentiair programma alleen toegankelijk voor veroordeelden tot een vrijheidsstraf. Door het wetsvoorstel Strafrechtelijke opvang verslaafden zal de nieuwe maatregel van strafrechtelijke opvang van verslaafden in het Wetboek van Strafrecht worden opgenomen. De verwachting bestaat dat een aantal van de tot vrijheidsstraf veroordeelden die in een detentietraject zitten waarin bijzondere aandacht wordt verleend aan de verslaving, in de toekomst de maatregel van strafrechtelijke opvang voor verslaafden opgelegd zal krijgen.
Waarom is niet in de maatregel vastgelegd dat de directeur ook het advies vraagt aan de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd? (blz. 28)
Het is in de penitentiaire praktijk niet gebruikelijk dat actief advies wordt gevraagd aan de rechter die de straf heeft opgelegd over de wijze waarop de vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd. De verantwoordelijkheden ten aanzien van het opleggen van een straf en de wijze van tenuitvoerlegging daarvan zijn gescheiden. De eerste ligt bij de rechter, de tweede bij de administratie. In artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering (zoals dat komt te luiden als de Pbw in werking treedt) is bepaald dat de tenuitvoerlegging geschiedt door het openbaar ministerie, dan wel op diens voordracht door de minister. In artikel 15, vierde lid, van de Pbw is wel aangegeven dat, indien de rechter in het vonnis een aanwijzing heeft gegeven ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging, deze bij de desbetreffende beslissingen in acht wordt genomen. Uit het advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak op de Pm blijkt niet dat de zittende magistratuur behoefte heeft aan het geven van dergelijke individuele adviezen. Het openbaar ministerie kan door plaatsing van een executie-indicator zelf aangeven in welke gevallen het betrokken wil worden bij de wijze van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
Wat zijn de argumenten van de regering om de motivatie van de veroordeelde niet als criterium zal aanmerken om voor een penitentiair programma in aanmerking te komen? (blz. 29)
In plaats van het eisen van gemotiveerdheid van de gedetineerde om aan een penitentiair programma deel te nemen is in artikel 7, vierde lid, van de Pm aangegeven dat hij zich bereid moet verklaren om aan het programma deel te nemen. Gemotiveerdheid is moeilijk vast te stellen en kan bovendien wisselend zijn. Een verklaring bereid te zijn deel te nemen aan het voorgestelde penitentiair programma is eenvoudiger vast te stellen en bovendien een begrip dat in de regelgeving gebruikelijk is (vergelijk de TBS met voorwaarden, 38, derde lid, Sr, en de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging, 38g, tweede lid, Sr).
Zijn er voldoende cellen beschikbaar voor de terugplaatsing van gedetineerden waarvan het penitentiair programma is beëindigd wegens een overtreding van de voorwaarden? Zijn deze cellen gelijkmatig over het land verdeeld? (blz. 31)
Deelnemers die zich niet aan de afspraken rond een penitentiair programma houden zullen worden geplaatst in reguliere capaciteit. Enerzijds om te voorkomen dat ook andere deelnemers aan het penitentiair programma hun verplichtingen minder serieus nemen, waardoor het effect van het penitentiair programma zal worden aangetast, anderzijds om te voorkomen dat het draagvlak voor de programma's afneemt. De prognose is dat op jaarbasis 15 % zal mislukken in een penitentiair programma. Daarvoor zullen voldoende plaatsen in penitentiaire inrichtingen verspreid over het hele land beschikbaar zijn.
Kan de minister een duidelijke schematische toelichting geven wie op welke momenten tijdens de tenuitvoerlegging van het penitentiaire programma verantwoordelijk is en hoe de besluitvorming in geval van problemen zal plaatsvinden? Welke overtreding acht de regering zodanig ernstig dat de veroordeelde het penitentiair programma moet staken en weer in de gevangenis zal terugkeren? (blz. 31)
Tijdens de tenuitvoerlegging van het penitentiair programma is de directeur van de penitentiaire inrichting waaraan het betreffende programma is verbonden algemeen verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging daarvan. Dit zou kunnen worden getypeerd als de «eindverantwoordelijkheid». De verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het programma (de «dagelijkse» verantwoordelijkheid) ligt bij de uitvoeringsverantwoordelijke instantie. Zoals reeds eerder is aangegeven is dat, volgens de Erkenningsregeling penitentiaire programma's, ofwel de DJI ofwel de SRN. Bij het penitentiaire programma betrokken werkgevers of derde-organisaties zijn verantwoording schuldig aan de uitvoeringsverantwoordelijke instantie.
Indien de deelnemer zich niet houdt aan de gemaakte afspraken wordt hij door degene die het bewuste programma-onderdeel aanbiedt daarop aangesproken en gecorrigeerd. De uitvoeringsverantwoordelijke instantie (DJI of SRN) op lokaal niveau en de directeur van de penitentiaire inrichting worden hiervan op de hoogte gesteld. Mocht de betrokken deelnemer bezwaar maken tegen de sanctie, dan verzoekt de uitvoeringsverantwoordelijke instantie de verantwoordelijke inrichtingsdirecteur de correctie te bekrachtigen. Indien de deelnemer zich voor een tweede maal niet aan de afspraken houdt, stelt de uitvoeringsverantwoordelijke instantie de betrokken inrichtingsdirecteur op de hoogte teneinde een van de hem volgens artikel 9, derde lid, van de Pm, beschikbaar staande maatregelen te nemen. De directeur neemt daarop per ommegaande een besluit.
Indien de deelnemer de met hem gemaakte afspraken niet nakomt na daartoe te zijn gewaarschuwd, zal dit aanleiding zijn om betrokkenes deelname te beëindigen. De ernst van de niet nakoming zal daarbij vanzelfsprekend betrokken worden.
Hoeveel ruimte dient de reclassering en een eventuele andere uitvoerder van het penitentiair programma te hebben bij de uitoefening van hun begeleiding en toezicht? (blz. 32–33)
De ruimte, zoals gegeven in artikel 8, tweede lid, van de Pm biedt de uitvoeringsverantwoordelijke instantie (DJI of SRN) voldoende mogelijkheden om in praktijk effectief naar de deelnemer te kunnen optreden. Dit is ook de ruimte die op basis van de huidige inzichten in de praktijk nodig zal zijn. De uitvoeringsverantwoordelijke instantie houdt toezicht op het verloop van het penitentiair programma en beoordeelt in eerste instantie of de voorwaarden naar behoren worden nageleefd. Tevens kunnen zij (een) kleine aanpassing(en) aanbrengen in het overeengekomen penitentiaire programma.
Kan de gedetineerde die onderworpen wordt aan een gedwongen medische behandeling beroep tegen deze behandeling aantekenen, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 28 e.v. van de maatregel? Of kan de gedetineerde slechts een kort geding aanspannen? (blz. 34)
De gedetineerde die wordt verplicht te gedogen dat ten aanzien van hem een geneeskundige handeling wordt verricht, kan op grond van artikel 60 Pbw een klacht indienen bij de beklagcommissie ten aanzien van de beslissing door de directeur. Ten aanzien van het medisch handelen van de arts die de geneeskundige handeling toepast kan de gedetineerde op grond van artikel 28 e.v. Pm een beroepschrift indienen bij de beroepscommissie, nadat hij een verzoek aan de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie heeft gedaan terzake te bemiddelen en dit niet tot een voor de betrokkene bevredigend resultaat heeft geleid.
Heeft de gedetineerde het recht een second opinion te vragen aan een arts van zijn eigen keuze? (blz. 35)
Op grond van artikel 42, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van zijn keuze. Ik merk hierbij op dat het niet in alle gevallen waarin het noodzakelijk is een geneeskundige handeling onder dwang toe te passen, mogelijk zal zijn te wachten op deze second opinion. Ernstig gevaar voor de gezondheid van de gedetineerde of anderen zal vaak een acute noodsituatie zijn. In die gevallen kan raadpleging van de eigen arts vanzelfsprekend wel achteraf plaatsvinden.
Waarom is er in artikel 23, derde lid, voor gekozen om elke twee weken de situatie te bekijken en de directeur te adviseren over de voortzetting van de gedwongen geneeskundige handeling? Ligt een kortere termijn van bijvoorbeeld één week niet meer voor de hand? (blz. 39)
In artikel 23, derde lid, van de Pm is, analoog aan de regeling van dit onderwerp in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, gekozen voor een termijn van twee weken, omdat de gemiddelde werking van depotmedicijnen over het algemeen ten minste twee weken is. In die gevallen is het niet zinvol om reeds gedurende de werking van het medicijn een commissie in te stellen. Natuurlijk zal op grond van artikel 22, derde lid, van de Pm de gedetineerde tijdens de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling en de werking daarvan nauwgezet gevolgd en begeleid worden. Ook indien de duur korter is dan twee weken.
Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor een verplichte aanstelling van een islamitische geestelijke bij inrichtingen? Gezien het grote aantal islamitische gedetineerden lijkt het argument dat de islam geen zendende instanties heeft daarvoor niet zwaarwegend genoeg. In overleg met gedetineerden of met de islamitische gedetineerden de meest aangewezen persoon is. (blz. 39–42)
De omvang van de groep islamitische gedetineerden doet niet af aan het feit dat er voor deze geloofsovertuiging vooralsnog geen zendende instantie is. Dit laatste is een formeel aspect dat door de omvang van de groep niet opzij gezet kan worden. Het bestaan van een representatief samenwerkingsverband is immers een voorwaarde om formatieplaatsen te kunnen bemensen. Gelukkig kan ook op andere wijze in geestelijke zorg voor islamitische gedetineerden worden voorzien. Juist daarom is artikel 27 van de Pm gegeven. In Zuid-Holland zijn de ontwikkelingen inmiddels zover dat vanaf 1 juli 1998 vaste islamitische geestelijke verzorgers beschikbaar zullen zijn voor moslimgedetineerden. Hiertoe is een (tweejarig) contract gesloten tussen de DJI, de Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR) en het Opleidingsinstituut DJI. De islamitische geestelijk verzorgers zullen in dienstverband staan bij de SPIOR.
Samenstelling: Leden: Vacature (VVD), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), fungerend voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (PvdA), Rabbae (GL), Vacature (VVD), Kamp (VVD), Dittrich (D66), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Wagenaar (PvdA), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA).
Plv. leden: Voûte-Droste (VVD), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Zuijlen (PvdA), Bakker (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Karimi (GL), B. M. de Vries (VVD), Rijpstra (VVD), Vacature (D66), Schutte (GPV), Rehwinkel (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Zijlstra (PvdA), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Duivesteijn (PvdA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Passtoors (VVD), Barth (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Hoekema (D66), Van der Hoeven (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25600-VI-71.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.