25 600 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1998

nr. 833
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 1998

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Economische Zaken2 hebben op 14 april 1998 overleg gevoerd met minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Van Dok-van Weele van Economische Zaken over de problematiek van exportbevordering en investeringen in ontwikkelingslanden (25 600-V, nr. 14), de Nederlandse bedrijfslevenfaciliteit voor de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina (22 181, nr. 14) en de evaluatie FMO (25 600-V, nr. 53).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Hessing (VVD) maakte het kabinet een compliment voor de voortvarendheid waarmee de problematiek van het instrumentarium ten behoeve van het bevorderen van investeringen in ontwikkelingslanden is aangepakt. De werkgroep die in het leven is geroepen, heeft vrij snel de eerste resultaten geboekt.

Het is goed dat de regering de regeling herverzekering investeringen een kans geeft, wat uitbouwt en daarna evalueert en dat pas na de evaluatie wordt bezien of het nog nodig is, met garantiestellingsregelingen komen. Als dergelijke regelingen er komen, is een MIGA-achtige constructie sterk te overwegen.

Ook het niet-conforme Nederlandse investeringsmatchingfonds (NIMF), dat bij de FMO is ondergebracht, is op zichzelf een goede opzet. De heer Hessing begreep niet zo goed waarom het woord «matching» is toege- voegd. Hij kon zich voorstellen dat men matcht met andere landen. In de brief is echter sprake van het matchen van particuliere investeringen met een fonds. Het zijn twee complementaire geldstromen. In wezen is van matching geen sprake.

De VVD-fractie waardeerde het zeer dat het kabinet voorstelt de wirwar van programma's, budgetten, fondsen en dergelijke verder te stroomlijnen. In het verlengde daarvan dient de regering een knoop door te hakken in de lokettendiscussie. De FMO heeft veel kennis in huis over investeren in ontwikkelingslanden. De regering moet op dit punt niet al te lang dralen.

De heer Hessing was van mening dat regering en Kamer in het belang van de ontwikkelingslanden eens creatief na moeten denken over een meer op de huidige tijd afgestemde definitie van ODA. ODA moet alle zaken omvatten die zinvol zijn voor ontwikkelingslanden. Als het zinvol is om bijvoorbeeld leningen of investeringsgaranties te verstrekken in ontwikkelingslanden, dan is dat ODA. Dan moet niet gezegd worden dat er nog een oude definitie van de OESO ligt. Hij begreep niets van de opmerking van het kabinet dat een en ander uiteraard afhankelijk is van de goedkeuring door de Europese Commissie. Het treffen van de voorgestelde regeling is voor Nederland een volstrekt soevereine aangelegenheid. Waarom is de Europese Commissie daar nog bij nodig?

Omdat de heer Hessing had begrepen dat er een positieve kwalificatie is voor de activiteiten in het kader van de hulp aan Bosnië en omdat de verhouding prijs-kwaliteit voor de Nederlandse leveranties als «goed» mag worden aangemerkt, moet er zo snel mogelijk verder worden gegaan met de hulp aan Bosnië.

Overigens was de heer Hessing blij dat de relatie tussen de staat en de FMO goed verloopt. Hij had de indruk dat de FMO zich ontwikkelt tot een heel verstandige investeringsorganisatie en dat zij zich op de ingeslagen weg verder kan ontplooien. Hij betuigde dan ook bijval met de desbetreffende brief van de regering.

Mevrouw Roethof (D66) zei dat de brief over Bosnië de indruk bevestigt dat de herijking tijdens de besprekingen in Sarajevo nog niet helemaal in de genen van het Nederlandse beleid was doorgedrongen. Nederland was toen aanwezig met twee verschillende bureaus. Wat was de precieze reden om gescheiden te opereren? Was de reden een versterking van het multilaterale kanaal, door de bijdrage van 24 mln. via dat kanaal te laten lopen, of wilde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking per se een strikte scheiding houden tussen ODA en niet-ODA?

In de brief van 8 december 1997 maakt de minister terecht een duidelijk onderscheid tussen investeringen en exportbevordering. Exportbevordering mag in geen geval uit ontwikkelingssamenwerkingsgelden komen. Waar plaatst de minister bij dit onderscheid de joint venture? De fractie van D66 zag er veel voordelen in, het bedrijfsleven te betrekken bij de internationale samenwerking, maar zij was beslist geen voorstander van gebonden hulp, van gedwongen winkelnering. Er zijn allerlei vormen van economische samenwerking waar beide zijden profijt van hebben. Mevrouw Roethof had de indruk dat VNO-NCW en de minister steeds meer terugvallen op de discussie over binding en ontbinding. Die discussie miskent echter de nieuwe wereldverhoudingen in de particuliere sector. Het is op dit moment niet meer mogelijk, waar dan ook nieuwe ontwikkelingen buiten de particuliere sector tot stand te brengen. Handelscontacten en investeringen zijn dan ook van levensbelang voor de arme landen. Wat vindt het kabinet ervan om het overbrengen naar ontwikkelingslanden van digitaal werk, zoals boekhouden of vertalen, te stimuleren? Mevrouw Roethof vond het interessant, tijdens de bijeenkomst van de WTO die op 18 en 19 mei 1998 wordt gehouden, het monopolie van Microsoft ter discussie te stellen. Is de regering bereid hierover juridisch advies in te winnen? Op het snijvlak van Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken zag zij veel nieuwe vragen die ontwikkelingsrelevant zijn, maar die niet aan bod komen als niet wordt uitgegaan van het gezamenlijk optrekken van de overheid, het bedrijfsleven en de civil society.

Omdat de fractie van D66 een paar jaar geleden heeft gepleit voor het opnemen van het PSO-programma in de ontwikkelingssamenwerking, was mevrouw Roethof heel blij met de PSOM-faciliteit. Zij zag die faciliteit als de kern van de herijking. Voorziet de faciliteit ook in een exportkredietfinanciering voor landen waar de NCM actief is?

De fractie van D66 sprak haar grote waardering uit voor de handelsmissies van de staatssecretaris naar Bosnië, naar West-Afrika en naar Zimbabwe en Mozambique. Bij deze missies ging het niet alleen om de winst voor de Nederlandse ondernemers, maar ook om het engagement. Op dit punt loopt Nederland opnieuw voorop in de internationale samenwerking.

Mevrouw Dijksma (PvdA) constateerde dat de voorstellen die in de brief van 8 december 1997 zijn gedaan, een breed draagvlak hebben. Zij wilde daar niet aan afdoen, maar zij stelde er wel enkele kritische vragen over.

De brief erkent naast de aansluiting van investeringen bij de sterke aanbodkanten van Nederland ook de behoefte van het bedrijfsleven van het betreffende land. In de aanvullende overeenkomst tussen de regering en de FMO wordt de behoefte van het bedrijfsleven van het betreffende land echter niet expliciet naar voren gebracht. In de bijlage bij de overeenkomst staat dat een lokale partner wenselijk, maar niet noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor een doelbijdrage. Waarom is de behoefte van het ontvangende land niet expliciet in de overeenkomst tussen de staat en de FMO opgenomen?

De maatregelen die in de brief van 8 december 1997 worden voorgesteld, bieden gunstige condities voor het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl het multilateraal akkoord inzake investeringen (MAI) in principe geen bevoordeling van het eigen bedrijfsleven meer zal toestaan. Kunnen bilaterale afspraken in het kader van het NIMF niet in strijd raken met het MAI?

In de brief wordt gesteld dat een en ander uiteraard afhankelijk is van goedkeuring door de Europese Commissie. Is het zinvol, in dit geval ook navraag te doen bij de OESO, waar men het MAI voorbereidt?

Mevrouw Dijksma constateerde dat de minister niet is ingegaan op een belangrijk en ogenschijnlijk financieel goedkoop verzoek van VNO-NCW. De werkgeversorganisatie vraagt, alle DGIS-contacten die met investeringen te maken hebben, voor het bedrijfsleven door één loket te laten behandelen. Wat is de reactie van de minister op dit schappelijke verzoek van VNO-NCW?

Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de Kamer een motie aangenomen om op korte termijn een evaluatie uit te voeren van de effecten van het bedrijfslevenprogramma. Vooral de katalyserende effecten van instrumenten op duurzame werkgelegenheid en armoedebestrijding verdienen onderzoek. De minister vond zelf in ieder geval evaluatie van het ORET-programma heel zinvol. Wanneer kan de Kamer de evaluaties van het ORET-programma en de andere instrumenten tegemoet zien?

Wat de brief over Bosnië betreft kon de PvdA-fractie instemmen met de evaluatie. Zij was wel benieuwd naar het resultaat van het bezoek dat begin februari door een missie van EZ en Buitenlandse Zaken aan Bosnië is gebracht. Heeft dat consequenties voor gemaakte of toekomstige afspraken?

Mevrouw Dijksma constateerde dat de minister in grote lijnen de conclusies van de evaluatie van de overeenkomst tussen de staat en de FMO onderschrijft, maar dat hij er wel enkele kanttekeningen bij maakte. Zij kon zich vinden in de kanttekeningen bij de evaluatie. In een gesprek tussen de PvdA en de FMO is al eens aan de orde gesteld dat het aandeel van Afrika in de portefeuille van de FMO wel wat omhoog mag. De onafhankelijkheid van de FMO in dezen staat buiten kijf, maar via overleg en overeenkomst valt soms een wereld te winnen. Op welke manier wil de minister de resultaten van de evaluaties verwerken in de officiële overeenkomst tussen de staat en de FMO? Er valt immers niet voor te schrijven dat een bepaald percentage van de financiering moet worden besteed aan Afrika of een ander thema.

De heer De Haan (CDA) dankte de minister voor het goede verslag over de gebonden hulp aan Bosnië.

Hij constateerde dat er kennelijk twee Pronken zijn. De ene heeft tijdens de begrotingsbehandeling iedere poging van het CDA afgewezen om de positie van het bedrijfsleven in het ontwikkelingsproces te stimuleren. De andere is, blijkens de brief van 8 december 1997, enthousiast over het bedrijfslevenprogramma. De CDA-fractie heeft zich buitengewoon geërgerd aan de opmerking die de minister in het blad De Helling heeft gemaakt, namelijk dat het CDA niet te vertrouwen is in het ontwikkelingsbeleid. Dit zijn vreemde woorden van de minister, mede gelet op het feit dat de minister zelf heeft gesproken over zondegeld, toen het ging om het stimuleren van de bijdrage van het bedrijfsleven aan het ontwikkelingsproces. De CDA-fractie zei dat zij de minister zeer waardeert om diens vakkennis, maar dat hij er keer op keer in slaagt om het draagvlak in de samenleving voor de ontwikkelingssamenwerking te schaden. De heer De Haan was van mening dat niet alleen de CDA-fractie, maar ook de fracties van de PvdA en D66 zich er altijd voluit voor hebben ingezet om het budget voor ontwikkelingssamenwerking goed te verdedigen. Dat kan niet van de VVD gezegd worden. Het is daarom betreurenswaardig dat de minister in het blad De Helling ook opmerkte dat hij beter met de VVD door de bocht kan dan met het CDA. De fractie van het CDA betreurde het zeer dat er nu geen sprake kan zijn van een harmonieuze verhouding tussen de minister en de CDA-fractie.

De heer De Haan vroeg in hoeverre in de overigens goede plannen werkelijk sprake is van de toetsing van de ontwikkelingsrelevantie.

Hij vroeg ook wat precies de matching is van het NIMF. In de brief van 8 december 1997 wordt ingegaan op het voorstel van VNO-NCW om de bestaande schulden in de Club van Parijs onder een schuldconversieprogramma te brengen. De minister wil dat nader onderzoeken. Dat is vreemd, omdat er al jaren over een schuldconversie wordt gesproken. Wordt er serieus over gedacht om de schuld te converteren in bijvoorbeeld een debt to equity of een debt to nature? De techniek van de verschillende mogelijkheden is al lang bekend. Nader onderzoek is niet meer nodig. Is men bereid, de schuld wel of niet te converteren?

De heer De Haan was blij met het positieve rapport als onderdeel van de evaluatie van de werking van de FMO. Hij was op zichzelf voorstander van het inbrengen van de milieuaspecten en de sociale aspecten in het werk van de FMO. Het is belangrijk dat er een milieueffectrapportage is van projecten en dat projecten voldoen aan bepaalde sociale standaarden. Dat kan men echter alleen bij de aanvang van een project doen. Een voortgaande controle van de milieueffecten en de sociale aspecten is buitengewoon lastig.

In de brief merkt de minister op dat de FMO eigenlijk meer risico moet gaan lopen. Dat leek de CDA-fractie een vrij linke zaak, omdat het eigen vermogen van de FMO niet zo verschrikkelijk groot is. Als er meer risico aan de kredieten verbonden is, wordt de status anders en moet er meer rente betaald worden. Kan de minister ingaan op de plussen en minnen van het vergroten van het risico?

Antwoord van de regering

De minister wees erop dat hij het woord «zondegeld» alleen heeft gebruikt voor een subsidie die in de plaats komt van een subsidie die door een ander wordt gegeven. Zo is het zonde van het geld om Vietnam geld uit Den Haag ter beschikking te stellen als Vietnam zeker weet dat het hetzelfde geld uit Parijs kan krijgen. Het is dus zondegeld om elkaar te beconcurreren met subsidies. Om deze reden is het wenselijk, over te gaan tot subsidiëring van marktactiviteiten die een innoverend en katalyserend effect hebben, vooral gezien in het licht van het bevorderen van investeringen. Hierbij doet zich de vraag voor wat precies het verschil is tussen een investering en exportbevordering. Soms is exportbevordering nodig om een bedrijf een eerste kans te geven op een markt om daarna te investeren. Ook dat werkt katalyserend. Als een subsidie er al is uit elders beschikbare externe financiering, is het een overbodige subsidiëring. Vanuit de exportbevordering is het een valabel argument om toch te subsidiëren, als het Nederlandse bedrijfsleven anders op achterstand komt te staan in vergelijking met anderen. Het argument is dan dus niet het belang van het ontvangende land. In 1980 is gekomen tot een gemeenschappelijk instrument. Als het geld toch beschikbaar is uit andere bronnen, kan er uit overwegingen van ontwikkelingsrelevantie extra gestuurd en getoetst wordt. Dan kan men ervoor zorgen dat de desbetreffende exporten echt voldoen aan ontwikkelings- en milieuoverwegingen. De criteria daarvoor liggen vast in de stukken. Nederland heeft in het internationale overleg het instrument ook in andere landen meer ontwikkelingsrelevant kunnen maken. De minister zei dat hij positief is over het beleid dat is vastgelegd en dat tot bepaalde financiële grenzen is gegroeid, maar hij wilde toch geleidelijk meer de investeringskant op. In het voorgelegde pakket is daarom een uitbreiding voor het komende jaar opgenomen. Voor een nog verdergaande uitbreiding zijn de middelen niet beschikbaar. De voorstellen die de CDA-fractie tijdens de begrotingsbehandeling heeft gedaan, zijn op grond van beleidsoverwegingen afgewezen, omdat zij haaks stonden op de beleidsprioriteiten die in de begrotingsbehandeling een rol speelden.

De minister zei dat het investeringsinstrument moet worden beoordeeld door de Europese Commissie. Daarbij is de vraag in hoeverre het matchingfonds een geoorloofd subsidie-instrument is. Kamer en kabinet moeten het oordeel van de Europese Commissie afwachten. Bij de beoordeling van de steunverlening aan Midden- en Oost-Europa heeft de Commissie indertijd een beperking aangebracht tot het midden- en kleinbedrijf. Het is verstandig, een oordeel van de Commissie te krijgen, omdat het leidt tot het tegengaan van concurrentievervalsing.

Nederland kan in het kader van de ontwikkelingssamenwerking internationaal alleen datgene aanmelden wat voldoet aan de ODA-definitie. Leningen vallen ook onder ODA, maar daar is wel een bepaalde zachtheidsgraad voor nodig. In het verleden werden sommige bedragen drie keer geteld: de lening, de rentesubsidie en de kwijtschelding van niet gedane aflossingen. Daarom hebben Kamer en kabinet op een gegeven moment besloten, het totale niveau van de hulpverlening omlaag te brengen tot 0,8%, waarbij de dubbeltellingen werden geschrapt. Aangezien de Kamer heeft gezegd dat alle instrumenten moeten worden gericht op de armere landen, komen leningen daarvoor minder in aanmerking. Er wordt alleen nog uitgegaan van bedragen voor armere landen, in de vorm van giften.

De minister was van mening dat mevrouw Roethof ten aanzien van de gebonden hulp twee dingen door elkaar haalde. Duidelijk is dat er in allerlei economische sectoren veel moet lopen via de particuliere sector. Het kabinet wil dat stimuleren op de manieren die het heeft voorgesteld, met veel indirecte en enkele directe activiteiten. Het is wat anders of men steunverlening aan een land, via de particuliere sector of via de sociale sector, wel of niet bindt. De keuze tussen gebonden en niet-gebonden hulp heeft niets te maken met de vraag of men wel of niet via de particuliere sector werkt. Die keuze heeft alleen te maken met de vraag of men werkt met een Nederlandse leverancier. Het ORET-programma is particulier gebonden. Mevrouw Roethof kan dan ook niet zeggen dat zij tegen gebonden hulp is, maar tegelijkertijd vóór het ORET-programma. ORET is immers een bewuste keuze voor 325 mln. gebonden hulpverlening.

Wat de FMO betreft zijn er drie evaluaties: over de indirecte financiering, over de directe financiering en over de werking van de overeenkomst. De Kamer heeft de resultaten daarvan. Op basis van de twee programma-evaluaties stelt het kabinet dat moet worden doorgegaan met de FMO. De overeenkomst is een kwestie van uitvoering. Er zijn nog twee discussiepunten, namelijk Afrika en het nemen van risico. Degenen die de geschiedenis van de FMO kennen, weten dat de FMO in de jaren zeventig en tachtig veel risico's nam. Dat heeft geleid tot gigantische verliezen, die door de overheid in 1989 zijn bijgespijkerd. Toen heeft de overheid besloten, door te gaan met de FMO, omdat het een zinvol instrument was. De FMO, die erg geschrokken was van de evaluaties en de kritiek, is toen een ontwikkelingsbank geworden die activiteiten financierde die wellicht ook wel door gewone banken konden worden gefinancierd. Een ontwikkelingsinstelling moet echter kredieten verstrekken die men niet beschikbaar krijgt uit de particuliere sector. De angst van de FMO is dat zij weer terechtkomt in verliessituaties die niet worden afgedekt door de regeringen. De minister wilde de discussie over de risico's met de FMO voortzetten. De evaluatie die van de directe financiering is gemaakt, vormt een goede basis voor het verdere beleid. De FMO zegt dat het grotere risico's betekent als zij meer in Afrika wil doen en dat er daarom extra geld moet komen. Gegeven de grote hoeveelheid middelen die de FMO krijgt, staat het kabinet op het standpunt dat de FMO de mix van verstrekkingen kan aanpassen, waardoor zij de risico's wat beter spreidt.

De minister wees erop dat de missie van EZ en Ontwikkelingssamenwerking naar Bosnië ertoe leidt dat er een derde ronde over de bedrijfsfaciliteit wordt gestart.

De minister zei, aan de vaste commissie voor Financiën al eens duidelijk gemaakt te hebben dat de schuldconversie een goed instrument is voor de swap, bijvoorbeeld voor het milieubeleid of het sociaal beleid, maar dat het niet zo noodzakelijk is voor de schuldaflossing, omdat daar veel eenvoudiger instrumenten voor beschikbaar zijn.

Op grond van ontwikkelingsoverwegingen was de minister voorstander van het bevorderen van digitaal werk. Het is echter mogelijk dat er andere overwegingen zijn die dit niet zo sterk stimuleren. Omdat hij niet voldoende was ingevoerd in deze materie, durfde hij geen opmerkingen te maken over het bestrijden van het monopolie van Microsoft.

De evaluatie van het bedrijfslevenprogramma als geheel kan niet naders worden gemaakt dan deel voor deel, omdat er zoveel verschil is tussen de diverse instrumenten, waarvan sommige bovendien gloednieuw. De FMO is nu net geëvalueerd. Vorig jaar zijn IBTA en PU geëvalueerd. Met de evaluatie van ORET zal een begin worden gemaakt, maar niet voor eind 1998, zodra de inspectie ruimte heeft.

De staatssecretaris ging in op de uitwerking van het pakket van de G-23 en met name van de loketten. Enkele onderdelen zijn al uitgewerkt, maar er is nog enige tijd nodig om op onderdelen tot voorstellen te komen. De ministeries van EZ, van Financiën en voor Ontwikkelingssamenwerking zetten de zaken zodanig op een rij dat alle opties van toekomstige samenwerking en taakverdeling aangaande de FMO en Senter rond komen. Op grond daarvan kan, waarschijnlijk in de zomer, een kabinetsvoorstel worden voorbereid.

De Brusselse normen ten aanzien investeringsinstrumenten zijn veranderd, sinds de periode dat de instrumenten werden ontwikkeld. De Brusselse norm is dat de instrumenten vooral gericht moeten zijn op het midden- en kleinbedrijf (tot maximaal 250 werknemers). De staatssecretaris had er alle vertrouwen in dat het overleg met Brussel spoedig groen licht oplevert.

Wat Bosnië betreft hebben de verschillende instituties op een goede wijze gezamenlijk geopereerd door met de beschikbare instrumenten het optimum te bereiken. De humanitaire hulp en de reconstructie en de zaken die nodig zijn na het sluiten van de vrede aldaar, grepen goed in elkaar. Overigens zijn de beschikbare instrumenten ook in Egypte goed gebruikt. Bijvoorbeeld met het PSOM kan op een aantal terreinen assistentie worden verleend, terwijl tegelijkertijd de voorwaarden worden geschapen voor het zaken doen. In mei zal zij naar Bosnië gaan om een MOU te tekenen over een PSO-programma. In dat programma zijn landbouw, voedselverwerking, energie, milieu en een agentschap voor handel en investeringen de prioriteiten. Zij had er ook een investeringsbeschermingsovereenkomst tekenen.

De staatssecretaris wees erop dat het Nederlandse aanbod niet centraal staat in de praktijk van het bevorderen van investeringen. In het algemeen wordt juist gekeken naar de vraag uit het betrokken land. Vaak komt het neer op een groot maatschappelijk vraagstuk. Natuurlijk wordt wel getracht, datgene wat het Nederlandse bedrijfsleven kan leveren, af te stemmen op de prioriteiten die er in het betrokken land leven. Mocht er in een kabinetstekst een opmerking over het aanbod staan, zoals door mevrouw Dijksma genoemd, dan spoort die tekst in ieder geval niet met de praktijk. De staatssecretaris beloofde op het MAI in te gaan bij de bespreking van de brief die EZ hierover aan de Kamer heeft gestuurd.

Zij wees erop dat de rol van de FMO in Afrika heel wezenlijk is. Niet alleen in Zuid-Afrika, maar ook in Zimbabwe, Ghana en Mozambique heeft zij gezien hoe belangrijk het ook voor het investeringsklimaat is om lokale investeringen en netwerken te ondersteunen en om te proberen, de informele handel te formaliseren.

Vanuit EZ wordt positief aangekeken tegen het substantiële instrumentarium dat gevormd is voor het herijkte handels- en investeringsbeleid. Het gaat daarbij om honderden miljoenen. Minstens zo belangrijk is echter dat men moet onderkennen dat een van de voorwaarden om te komen tot investeringen wordt gevormd door het aanwezig zijn van voldoende basisonderwijs, capacitybuilding enz. Dit soort prioriteiten in een hulpverleningsprogramma zijn essentieel voor het bevorderen van handel en investeringen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Woltjer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meyer (groep-Nijpels), De Haan (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Koenders (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lilipaly (PvdA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks, Bukman (CDA), Gabor (CDA) en Dijksma (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD) en Wagenaar (PvdA).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Passtoors (VVD), Feenstra (PvdA) en Poppe (SP).

XNoot
3

Eerder abusievelijk gedrukt als 22 181 nr. 200.

Naar boven