25 534
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Verkeer en Waterstaat (Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 augustus 1997 en het nader rapport d.d. 9 september 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 5 juli 1997, no. 97.003184, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de ontwerp-Kaderwet subsidies verkeer en waterstaat, met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 5 juli 1997, nr. 97.003184, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 augustus 1997, no. W09.97.0379, bied ik u hierbij aan.

De Raad van State maakt een tweetal inhoudelijke opmerkingen over het voorstel. Op deze opmerkingen wordt in het hierna volgende ingegaan.

1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het voorstel van wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur de bevoegdheid van de minister om terzake van een subsidie besluiten te nemen en diens bevoegdheid toezichthouders aan te wijzen, worden gedelegeerd.

Deze bepaling laat de mogelijkheid van delegatie aan ondergeschikten open. De Raad van State meent dat afwijking in een bijzondere wet van het in artikel 10:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verbod van delegatie aan ondergeschikten slechts mogelijk is onder de navolgende voorwaarden:

– er moet sprake zijn van een dringende noodzaak om van artikel 10:14 Awb af te wijken en er kan niet worden volstaan met de mandaatsfiguur;

– in de bijzondere wet moet uitdrukkelijk worden gesignaleerd dat wordt afgeweken en wel de formulering «In afwijking van artikel 10:14 van de Algemene wet bestuursrecht ...»;

– in de memorie van toelichting moet de noodzaak van afwijking worden aangetoond, en

– zo nodig moeten aanvullende regels worden gegeven voor de delegatiefiguur.

Aan geen van deze voorwaarden wordt met het wetsvoorstel voldaan.

Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor de veronderstelling dat de mogelijkheid van delegatie hier noodzakelijk is, adviseert de Raad om artikel 3, tweede lid, te laten vervallen. In ieder geval dient deze bepaling en de bijbehorende toelichting zodanig te worden aangepast dat aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan.

1. De raad wijst erop dat artikel 3, tweede lid, van het aan de raad voorgelegde wetsvoorstel een delegatiebepaling bevat die het mogelijk maakt om af te wijken van het in artikel 10:14 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verbod van overdracht van bestuursbevoegdheden aan ondergeschikten zonder dat is gebleken dat aan de voor een dergelijke afwijking geldende voorwaarden is voldaan.

De raad voegt daaraan toe dat er overigens niet gebleken is van aanwijzingen voor de veronderstelling dat de voorgestelde delegatiemogelijkheid noodzakelijk is. In verband hiermee adviseert de raad om artikel 3, tweede lid, te laten vervallen.

Hieromtrent merk ik het volgende op.

De desbetreffende bepaling is in het voorstel opgenomen teneinde de mogelijkheid te bezitten om in voorkomende gevallen bevoegdheden tot het nemen van subsidiebesluiten te kunnen delegeren aan andere bestuursorganen. Daarbij is niet gedacht aan een eventuele overdracht van bevoegdheden aan ondergeschikten. De opmerkingen van de raad hebben mij er overigens toe gebracht het betrokken onderdeel nader te overwegen. Daarbij ben ik tot de slotsom gekomen dat, waar thans geen concrete aanwijzingen bestaan die dwingen tot het opnemen van de bepaling, deze beter uit het voorstel geschrapt kan worden.

De in het derde lid van artikel 3 opgenomen opsomming van onderwerpen ten aanzien waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling nadere regels gesteld kunnen worden is vervolgens gesplitst en verdeeld over het tweede en derde lid. Eveneens is in de memorie van toelichting het oorspronkelijk aan het derde lid van artikel 3 gewijde gedeelte opnieuw geredigeerd en uitgebreid.

Een en ander ter verduidelijking van de inhoud en reikwijdte van de diverse onderwerpen ten aanzien waarvan nadere regelgeving mogelijk wordt gemaakt en ter verbetering van de overzichtelijkheid ter zake.

2. In artikel 3, derde lid, worden de onderwerpen opgesomd waarover de lagere regelgevers regels kunnen stellen. Het valt daarbij op dat in tegenstelling tot het voorstel Kaderwet LNV-subsidies (artikel 4, tweede lid, onder h (kamerstukken II 1996/97, 25 265, nrs.1–2)) en het voorstel aanvullende regels BiZa-subsidies (artikel 7, derde lid, onder h (kamerstukken II 1996/97, 25 299, nrs.1–2)) de regels inzake verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 Awb, hierin ontbreken. In de memorie van toelichting wordt dit niet verklaard.

Aangezien dergelijke regels in de sfeer van de Verkeer en Waterstaatsubsidies evenzeer nodig lijken, beveelt het college aan dit onderdeel ook in artikel 3, derde lid, op te nemen.

2. De raad beveelt aan om in het voorstel ook de mogelijkheid op te nemen om bij lagere regelgeving nadere voorschriften te kunnen geven omtrent de in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte verslagplicht. Ook deze suggestie van de raad heb ik opgevolgd. Wel heb ik daarbij een tweetal nuanceringen aangebracht.

In de eerste plaats kan nadrukkelijk een kortere termijn worden vastgelegd voor het voldoen aan de verslagplicht dan de in genoemd artikel 4:24 opgenomen periode van maximaal vijf jaar. Ook kan, zo nodig, een langere termijn worden gekozen.

In de tweede plaats kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop het verslag dient te worden ingericht.

Aan de redactionele kanttekeningen van de raad is gevolg gegeven. Met name wijs ik erop dat de toelichting bij artikel 6, als uitvloeisel van de kanttekening van de raad om het tweede lid van dat artikel van een toelichting te voorzien, in zijn geheel is herzien.

Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om op enkele plaatsen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting nog enkele aanpassingen van meer technische aard aan te brengen.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 augustus 1997, no. W09.97.0379, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In het opschrift, gelet op aanwijzing 108 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar), de citeertitel tussen haakjes vermelden.

– In artikel 2 «op een wet» vervangen door: op een andere wet.

– In artikel 3, derde lid, onderdeel g, gelet op aanwijzing 82 Ar, «als bedoeld in» vervangen door: bedoeld in.

Tevens artikel 4:36 vervangen door: artikel 4:41.

– In artikel 5, vierde lid, «artikelen 4:44, derde lid, en 4:52» vervangen door: artikelen 4:49, derde lid, en 4:57.

– Artikel 6, tweede lid, voorzien van een toelichting.

– In de memorie van toelichting, paragraaf 1, (Awb) vervangen door: (Awb, Stb.1996, 333). Tevens bij de verwijzing, gelet op aanwijzing 219 Ar, de vindplaats van de memorie van toelichting hierbij vermelden.

– In de memorie van toelichting telkens «artikel 4:18» vervangen door: artikel 4:23.

– In de memorie van toelichting telkens, gelet op aanwijzing 86 Ar, bij de aanhaling van regelingen met een citeertitel de vermelding van de staatscourant achterwege laten, bijvoorbeeld in de toelichting op artikel 2 bij de Regeling extra investeringsimpuls stads- en streekvervoer 1996–2000.

– In paragraaf 2 van de memorie van toelichting, derde alinea, een zin toevoegen waarin wordt duidelijk gemaakt dat het niet toepasselijk zijn op specifieke uitkeringen ligt besloten in artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

– In de toelichting op artikel 3, derde lid, telkens «artikel 4:34» vervangen door: artikel 4:38.

Tevens «artikel 4:33» vervangen door: artikel 4:38.

Voorts «artikel 4:42» vervangen door: artikel 4:47.

Tenslotte «artikelen 4:47 tot en met 4:50» vervangen door: artikelen 4:52 tot en met 4:57.

– In de toelichting op artikel 5, vierde lid, «artikelen 4:44, derde lid, en 4:52» vervangen door: artikelen 4:49, derde lid, en 4:57.

– In de toelichting op artikel 6 «afdeling 5.1 van de Awb» vervangen door: afdeling 5.2 van de Awb.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorge- legd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven