25 533
Regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

nr. 83
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 april 1998

Op 31 maart 1998 heeft de algemene beraadslaging over het bovengenoemde wetsvoorstel plaatsgevonden. Tijdens die beraadslaging heb ik mijn oordeel gegeven over alle op dat ogenblik ingediende amendementen op het wetsvoorstel. Er zijn evenwel na genoemde datum nog een aantal amendementen ingediend of gewijzigd. Langs deze weg geef ik een reactie op een drietal van deze amendementen, ingediend onder de nummers 75, 76 en 77.

Amendement 75 (ingediend door de leden Roethof en Van Zuijlen)

Dit amendement strekt er toe bij de toepassing van de wet rekening te houden met de bescherming van de privacy en het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.

Ik heb daarbij de volgende opmerkingen:

a. Tegen de verankering van de bescherming van de rechten die artikel 13 van de Grondwet garandeert in de Telecommunicatiewet heeft de regering geen enkel bezwaar. Zoals ik al tijdens de beraadslaging over het wetsvoorstel heb aangegeven, acht ik het door de leden Roethof, Van Zuijlen en Kamp ingediende amendement onder nummer 16 een waardevolle toevoeging aan het wetsvoorstel, nu de herziening van artikel 13 van de Grondwet in de komende kabinetsperiode niet in tweede lezing behandeld zal kunnen worden.

Het in amendement 75 voorgestelde artikel 18.11, eerste lid, poogt, gelet op de gekozen bewoordingen, blijkbaar aan te sluiten bij het wetsvoorstel tot herziening van artikel 13 van de Grondwet, zoals de Kamer dit onlangs heeft aanvaard. Zou de Kamer het amendement aanvaarden, dan ontstaat daarmee een situatie dat de inhoud van het wetsvoorstel tot herziening van artikel 13 van de Grondwet tevens in de Telecommunicatiewet is opgenomen. Ik acht dit bezwaarlijk. Waar zelfs de eerste lezing van het voorstel tot wijziging van artikel 13 van de Grondwet nog niet voltooid is verdient het naar mijn oordeel de voorkeur om op dat voorstel niet bij gewone wet alvast vooruit te lopen.

b. Amendement nr.16 is zodanig geredigeerd dat door een eenvoudige verwijzing naar artikel 13 Grondwet, wordt bereikt dat de rechten die dat artikel garandeert – hoe ook geformuleerd – automatisch in het kader van de Telecommunicatiewet hun werking krijgen. Met andere woorden: zodra de voorgestelde wijzing van artikel 13 van de Grondwet in werking treedt, dan heeft de nieuwe formulering van dat artikel automatisch gelding voor de telecommunicatieregelgeving. In dit opzicht acht ik amendement 75 overbodig.

c. Daarnaast heb ik nog grote bewaren van juridische en wetstechnische aard tegen het amendement. Het voorgestelde artikel 18.11, eerste lid, richt zich tot de lagere wetgever, met andere woorden, de overheid. Voor de overheid geldt artikel 13 Grondwet (in welke redactie dan ook) rechtstreeks. Het is overbodig dit in een wet te herhalen. Daar komt nog bij dat het stellen van regels krachtens de Telecommunicatiewet lang niet altijd gebeurt, of redelijkerwijs behoeft te gebeuren, in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of de bescherming van andere grondrechten. Bij menige delegatienorm spelen die belangen geen rol, of mogen zij soms geen rol spelen. Dat laatste kan aan de orde zijn bij algemene maatregelen van bestuur of ministeriële regelingen die strikt zien op de implementatie van EU-richtlijnen. De uitwerking van EU-richtlijnen kan niet zonder meer worden beperkt met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of andere grondrechten, wanneer dit niet uitdrukkelijk in de desbetreffende richtlijn wordt aangegeven. Daarbij moet worden bedacht dat de EU in de vorm van de algemene en bijzondere privacyrichtlijn een hoog beschermingsniveau van deze rechten garandeert. In amendement 16, daarentegen, wordt naar mijn oordeel een juiste invulling gegeven aan hetgeen de indieners van het amendement kennelijk beogen.

Het voorgestelde artikel 18.11, tweede lid, acht ik in zijn voorgestelde redactie onuitvoerbaar. Het tweede lid is gericht tot aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten. Echter, er wordt in het tweede lid verwezen naar het eerste lid. In het eerste lid worden criteria gegeven die de lagere wetgever bij het stellen van algemeen verbindende voorschriften in acht moet nemen. Degenen tot wie het tweede lid zich richt, zijn echter niet belast met het geven van algemeen verbindende voorschriften. Als het de bedoeling van de indieners is te bewerkstelligen dat de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatidiensten bij hun bedrijfsvoering de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de in artikel 13 van de Grondwet gegarandeerde rechten moeten respecteren, dan volstaat – ook in dit opzicht – amendement nummer 16.

Samenvattend moet ik dit amendement met klem ontraden.

Amendement 76 (ingediend door de leden Roethof, Van Zuijlen en Leers)

Het amendement, dat een wijziging van amendement nr. 54 is, bevat twee verschillende voorhangprocedures voor enkele algemene maatregelen van bestuur.

Het overwegende bezwaar tegen het oorspronkelijke amendement, ernstige vertraging van de inwerkingtreding van de Telecommunicatiewet, is met dit amendement niet meer aan de orde. Hoewel ik geen voorstander ben van voorhangprocedures, heb ik tegen het amendement geen bezwaar meer.

Amendement 77 (ingediend door het lid Kamp)

Hiertegen heb ik geen bezwaar.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven