nr. 73
AMENDEMENT VAN HET LID ROETHOF TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT
ONDER NR. 621
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Aan artikel 20.2 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Totdat hoofdstuk 13 van deze wet in werking treedt, wordt in het tweede
lid «13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt
«waaronder technische aftapbaarheid»» vervangen door: 13g.
II
Artikel 20.12 komt als volgt te luiden:
Artikel 20.12
Voor aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten
die reeds op grond van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in hun hoedanigheid
van houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet
op de telecommunicatievoorzieningen, van houder van een infrastructuurvergunning,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel t, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
van houder van een vergunning als bedoeld in artikel 13a van de Wet op telecommunicatievoorzieningen,
van houder van een registratie als bedoeld in de artikelen 22a en 23a van
de Wet op de telecommunciatievoorzieningen verplichtingen met betrekking tot
het aftappen van hun netwerken of diensten hebben, blijven de regels, bij
of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen met betrekking tot
de aftapbaarheid van hun telecommunicatie-infrastructuur onderscheidenlijk
hun draadomroepinrichting onderscheidenlijk hun telecommunicatie-inrichting,
en de regels met betrekking tot het verlenen van medewerking aan de uitvoering
van een bevoegd gegeven bijzondere last tot het afluisteren of opnemen van
de telecommunicatie, bedoeld in artikel 64 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
alsmede artikel 64a van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van kracht
totdat hoofdstuk 13 van deze wet in werking treedt.
III
Aan artikel 20.18 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste
lid, een lid toegevoegd, luidende:
2. Het ontwerp van een koninklijk besluit krachtens welke een of meer
artikelen van hoofdstuk 13 in werking treden wordt aan de beide kamers der
Staten-Generaal overgelegd. Het besluit kan worden genomen nadat vier weken
na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens
een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal
leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp
van het koninklijk besluit bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een
daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Toelichting
Dit amendement strekt tot het uitstellen van de inwerkingtreding van hoofdstuk
13 (Bevoegd aftappen) van het wetsvoorstel.
Het is gewenst de uitkomst van de behandeling van het wetsvoorstel bijzondere
opsporingsbevoegdheden (kamerstukken II 1996/97, nr. 25 403), van het
wetsvoorstel inlichtingen- en veiligheidsdiensten (kamerstukken II 1997/98,
25 877), maar eveneens van de nota wetgeving voor de elektronische snelweg
(kamerstukken II 1997/98, 25 880) af te wachten.
Ook de vraag of de elektronische snelweg volledig aftapbaar moet zijn
verdient, vanwege de impuls die hiervan uitgaat op het gebruik van verfijnde
versleutelingstechnieken, nadere bestudering.
Door de kamers bij de inwerkingtreding van hoofdstuk 13 te betrekken,
kan de opportuniteit van de inwerkingtreding worden beoordeeld.
Roethof