25 533
Regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 december 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel d wordt «overdrachtapparatuur» vervangen door: overdrachtsapparatuur.

b. In onderdeel v wordt «gebruiknemen» vervangen door: gebruik nemen.

2

Aan artikel 3.1, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

3

In artikel 3.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het derde lid, onderdeel a, wordt «40» vervangen door «40 en 40f», wordt «één» vervangen door «een» en wordt na «mogelijk is» ingevoegd: en rekening wordt gehouden met artikel 16 van de Mediawet.

b. In het derde lid, onderdeel c, wordt «onderscheidende» vervangen door: onderscheidene.

c. Aan het achtste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn.

4

In artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, wordt «een ieder» vervangen door: eenieder.

5

In artikel 3.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van frequentieruimte, alsmede in het belang van een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte onder beperkingen worden verleend. In die belangen kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden.

b. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onverminderd het eerste lid kan bij een vergunning worden voorgeschreven dat de frequentieruimte waarop de vergunning ziet moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van bij de vergunning aan te wijzen diensten. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens zien op het belang van een goede dienstverlening.

c. In het derde lid wordt na «voorschriften die» ingevoegd «op grond van het eerste of tweede lid» en vervalt de tweede volzin.

6

In artikel 3.6, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel c wordt na «aanvraag» ingevoegd: of de aanvrager.

b. In onderdeel d wordt de punt aan het slot vervangen door: , of.

c. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de vrees is gewettigd dat door het verlenen van een vergunning ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

7

In artikel 3.8, derde lid, vervalt «als bedoeld in het eerste lid».

8

In artikel 3.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt «hen» vervangen door: aan hen.

b. In het vierde lid wordt «12» vervangen door: twaalf.

9

In artikel 4.2, vijfde lid, wordt «nummmerplan» vervangen door «nummerplan».

10

In artikel 4.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «of» ingevoegd: een.

b. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «lid» een komma ingevoegd en wordt «de gedragscode als» vervangen door: de gedragscode,.

c. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «een jaar» ingevoegd: , of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn,.

d. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.

11

In artikel 4.4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «een periode van» ingevoegd: ten hoogste.

b. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot derde, vierde en vijfde lid.

c. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid tot reservering bestaat niet ten aanzien van de op grond van artikel 4.3, tweede lid, onderdeel a, bij ministeriële regeling aangewezen nummers.

d. In het vierde lid wordt na «binnen drie jaar» ingevoegd: , dan wel, indien de reservering voor een kortere periode dan drie jaar wordt aangevraagd, binnen de door de aanvrager gevraagde periode,.

12

In artikel 4.5, tweede lid, aanhef, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Na «een deel van de» wordt ingevoegd: voor de aanvrager.

b. De zinsnede «alle voor het gereserveerde nummers» wordt vervangen door: alle voor de aanvrager gereserveerde nummers.

13

In artikel 4.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «indien hij er» ingevoegd: bij beëindiging van de overeenkomst.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid, drie nieuwe leden ingevoegd, luidende:

2. Een aanbieder van krachtens het eerste lid aangewezen telecommunicatiediensten op wie een verplichting als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is, onverminderd artikel 6.9, tevens verplicht aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende telecommunicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken.

3. Bij een verplichting opgelegd, krachtens het eerste lid, onderdeel a, gaat:

a. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en voor de betreffende openbare telecommunicatiedienst voortaan het openbare telecommunicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het betreffende nummer over op die andere gebruiker van dat netwerk;

b. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de betreffende openbare telecommunicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de betreffende telecommunicatiedienst voortaan wordt afgenomen.

4. De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen het college binnen een maand na afloop van ieder kwartaal schriftelijk op de hoogte van de toekenningen van nummers die in dat afgelopen kwartaal op grond van het derde lid van hen op een andere aanbieder zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan.

d. In het vijfde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°. Na «Een aanbieder van een» wordt ingevoegd: openbaar.

2°. Na «zorgt ervoor» wordt ingevoegd: , voorzover een dergelijke verplichting niet reeds voortvloeit uit artikel 6.1 of artikel 6.9,.

14

In artikel 4.10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid worden na de eerste volzin twee nieuwe volzinnen ingevoegd, luidende: Een erkenning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden.

b. In het vierde lid wordt «wordt voldaan aan de regels, bedoeld in het tweede lid» vervangen door: wordt voldaan aan de voorschriften of de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid.

15

In artikel 5.1 wordt «Een ieder» vervangen door: Eenieder.

16

In artikel 5.2, derde lid, onderdeel b, wordt na «tijdstip» ingevoegd: , plaats.

17

In artikel 5.5, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In de aanhef, wordt «een ieder» vervangen door: eenieder.

b. In onderdeel b wordt «één» vervangen door: een.

18

In artikel 5.9, tweede lid, wordt telkens «één» vervangen door: een.

19

In artikel 6.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het derde lid wordt «betreffende» telkens vervangen door: desbetreffende.

b. In het vierde en zesde lid, eerste en tweede volzin, vervalt telkens «het bepaalde in».

c. In het zesde lid, derde volzin, wordt «één» vervangen door: een.

20

In artikel 6.2, eerste lid, wordt «uiterlijk op het moment dat zij in werking treden» vervangen door: zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week nadat bedoelde overeenkomsten zijn gesloten, onderscheidenlijk bedoelde wijzigingen zijn overeengekomen,.

21

In artikel 6.3, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In de eerste volzin wordt «één» vervangen door: een.

b. In de tweede volzin, wordt «als bedoeld 6.1» vervangen door: als bedoeld in artikel 6.1.

22

In artikel 6.4, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. De zinsnede «openbare mobiele telefoonnetwerken en openbare mobiele telefoondiensten» wordt vervangen door: mobiele openbare telefoonnetwerken en mobiele openbare telefoondiensten.

b. De zinsnede «openbare vaste en mobiele telefoondienst» wordt vervangen door: vaste en mobiele openbare telefoondienst.

23

In artikel 6.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel b wordt «hen zelf» vervangen door: henzelf.

b. In onderdeel d wordt «de hen» vervangen door: de aan hen.

24

In artikel 6.6, eerste lid, wordt «openbare mobiele telefoonnetwerken en openbare mobiele diensten» vervangen door «mobiele openbare telefoondiensten» en wordt «zorgen» vervangen door: zorg.

25

In artikel 6.8, eerste lid, wordt «openbare vaste telefoonnetwerken, van openbare vaste telefoondiensten» vervangen door: vaste openbare telefoonnetwerken, van vaste openbare telefoondiensten.

26

In artikel 6.9, vierde lid, wordt «geven» vervangen door: verlenen.

27

In artikel 7.1, eerste lid, eerste volzin wordt «Open Network Provision (ONP)» vervangen door: Open Network Provision (ONP).

28

Artikel 7.4, tweede lid, onderdeel d, wordt vervangen door:

d. de toegang tot een vast openbaar telefoonnetwerk en een vaste openbare telefoondienst.

29

De artikelen 7.5 en 7.6 worden vervangen door:

Artikel 7.5

De in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels hebben voorts betrekking op het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 7.6

Een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk, van een vaste openbare telefoondienst, van een mobiel openbaar telefoonnetwerk en van een mobiele openbare telefoondienst stelt het gebruik van oproepnummers voor hulpdiensten kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van zijn dienst.

30

De titel van § 7.4 komt te luiden: Geschillenbeslechting.

31

In artikel 7.7 wordt «vaste openbaar telefoonnetwerk» vervangen door: vast openbaar telefoonnetwerk.

32

In artikel 9.1, tweede lid, wordt «het eerste» vervangen door: het eerste lid.

33

In artikel 9.2, achtste lid, wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

34

In artikel 9.4, vierde lid, tweede volzin, wordt «in de bijdrageverschuldigde aanbieders van» vervangen door: van de bijdrageverschuldigde aanbieders in.

35

In artikel 10.3, eerste lid, vervalt «om» en wordt na «artikel 10.2» een komma ingevoegd.

36

In artikel 10.4, onderdeel a, vervalt «dat».

37

In artikel 10.8, tweede lid, onderdelen b en c, vervalt telkens «te».

38

In artikel 10.9, aanhef, wordt «bij en krachtens» vervangen door: bij of krachtens.

39

In artikel 10.13, onderdeel a, wordt «de afgifte» vervangen door: afgeven.

40

In artikel 10.15, onderdeel b, wordt «te zamen» vervangen door: tezamen.

41

In artikel 10.16, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel b wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

b. In onderdeel c wordt de punt aan het slot vervangen door: , of.

c. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

42

Aan artikel 10.17, eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

43

In artikel 11.1, onderdeel a, wordt «contract» vervangen door «overeenkomst» en wordt «van een» vervangen door: van.

44

In artikel 11.4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel b wordt «te verhinderen» vervangen door: ongedaan te maken.

b. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde telecommunicatiediensten. Daarbij kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van die diensten.

45

In artikel 11.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt «van verwerkte gegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers betreffende het feitelijke gebruik van de desbetreffende netwerken en diensten» vervangen door: van verwerkte verkeersgegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers.

b. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «dit noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een nota voor een abonnee» ingevoegd: of degene die zich tegenover de aanbieder rechtens heeft verbonden die nota te voldoen.

c. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «, of,» vervangen door een puntkomma en worden onder verlettering van onderdeel d in onderdeel g drie nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

d. dit noodzakelijk is ten behoeve van het verkeersbeheer;

e. dit noodzakelijk is ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen aan klanten, voorzover die inlichtingen betrekking hebben op de verkeersgegevens die de klanten zelf betreffen;

f. dit noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude;.

d. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden: Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens door de in het eerste lid bedoelde aanbieders worden verwerkt, de toegestane verwerkingsduur en de personen die met de verwerking van de gegevens zijn belast.

46

In artikel 11.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. In de aanhef van het eerste lid wordt «Een ieder» vervangen door: Eenieder.

c. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «uitdrukkelijk» vervangen door: ondubbelzinnig.

d. In het eerste lid, onderdeel b, onder 3° en 4°, vervalt telkens «kosteloos».

e. In het eerste lid, onderdeel b, onder 4°, wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt, en vervalt onderdeel 5°.

f. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De uitgever van een algemeen beschikbare telefoongids, onderscheidenlijk de verzorger van een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst, is bevoegd in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 3° en 4°, een redelijke vergoeding van de abonnee te verlangen.

47

In artikel 11.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het tweede lid, eerste volzin, vervalt «schriftelijk».

b. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Degene die ongevraagd oproepen voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden doet, neemt passende maatregelen om ten minste eenmaal per jaar de betrokkenen bekend te maken met de mogelijkheden tot het doen van een kennisgeving, bedoeld in het tweede lid. De bekendmaking kan via een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze plaatsvinden.

48

In artikel 11.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, vervalt «kosteloos» en wordt «op te heffen» vervangen door: te verhinderen.

b. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bedoelde aanbieder aan de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten kan doen verhinderen;.

49

In artikel 11.10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt «Een ieder» vervangen door «Eenieder» en wordt «publieke diensten» vervangen door: hulpdiensten.

b. In het eerste lid, onder b, wordt «de naam, het adres, de postcode en de woonplaats» vervangen door: de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens.

c. In het derde lid wordt «publieke diensten» vervangen door: hulpdiensten.

d. In het vierde lid wordt na «gevallen» een komma ingevoegd en wordt «publieke diensten» vervangen door: hulpdiensten.

e. In het zesde lid, onderdeel b, en in het achtste lid wordt «publieke diensten» telkens vervangen door: hulpdiensten.

f. Na het achtste lid wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

9. De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor hulpdiensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste een maand te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.

50

In artikel 13.6, tweede lid, wordt «last» vervangen door: bijzondere last.

51

In artikel 13.7 wordt «niet openbaar» vervangen door «niet-openbaar» en wordt «niet openbare» vervangen door: niet-openbare.

52

In artikel 13.8 wordt de tweede volzin vervangen door: Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

53

In artikel 14.3 wordt «In geval» vervangen door: Ingeval.

54

In artikel 15.1, eerste lid, onderdeel g, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. De zinsnede «18.8,» vervalt.

b. De zinsnede «en 20.13» wordt vervangen door: , 20.2, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, en 20.13.

55

In artikel 15.8, tweede lid, onderdeel b, vervalt «in».

56

In artikel 16.1, vierde lid, wordt «ter zake» vervangen door: terzake.

57

In artikel 17.1 vervallen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede lid.

58

In artikel 18.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt «de Nederlandse mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid,» vervangen door: de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2.

b. In het tweede lid wordt voor «de Nederlandse mededingingsautoriteit ingevoegd: de directeur-generaal van.

c. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Voorzover bij de uitoefening van bevoegdheden van het college begrippen worden uitgelegd die worden gehanteerd bij de toepassing van artikel 24 van de Mededingingswet, geschiedt de uitoefening van die bevoegdheden in overeenstemming met de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit.

59

In artikel 18.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «Staat» vervangen door: staat.

b. In het vierde lid wordt «telecommunicatienetwerken» vervangen door: telecommunicatienetwerk.

c. In het vijfde lid wordt «hen» vervangen door: aan hen.

60

In artikel 19.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel C worden in artikel 1 de volgende wijzigingen aangebracht.

1°. In onderdeel o wordt «onderdeel z» vervangen door: onderdeel ij.

2°. In onderdeel q wordt «onderdeel p» vervangen door: onderdeel o.

3°. In onderdeel bb wordt «artikel 40a» vervangen door: artikel 40a, eerste lid.

4°. In onderdeel cc wordt «artikel 40a» vervangen door: artikel 40c.

b. In onderdeel E wordt «onderdeel hh» vervangen door: onderdeel kk.

c. In onderdeel F wordt «onderdeel aa» vervangen door: onderdeel dd.

d. Onderdeel V wordt vervangen door een tweetal onderdelen, luidende:

V

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's.

Va

In artikel 64a, derde lid, wordt «draadomroepinrichtingen» vervangen door «omroepnetwerken» en wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

e. Onderdeel FF wordt vervangen door een onderdeel, luidende:

FF

In artikel 71g, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. De eerste volzin wordt vervangen door een volzin, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor commerciële omroepinstellingen regels worden gesteld ter uitvoering van de Europese richtlijn.

b. De derde volzin wordt vervangen door een volzin, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen overeenkomstige regels worden gesteld ten aanzien van radioprogramma's.

f. Onderdeel HH vervalt.

g. In onderdeel RR wordt «Tenminste» vervangen door: Ten minste.

h. Onderdeel WW wordt vervangen door een onderdeel, luidende:

WW

In artikel 82i worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. De aanhef wordt vervangen door: De aanbieder van een omroepnetwerk zendt onverkort en gelijktijdig met de oorspronkelijke uitzending naar alle aangeslotenen op het omroepnetwerk ten minste vijftien televisieprogramma's voor algemene omroep en ten minste vijfentwintig radioprogramma's voor algemene omroep uit, waaronder in ieder geval:.

3. In de onderdelen b en c wordt «de draadomroepinrichting» telkens vervangen door: het omroepnetwerk.

4. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:

2. Indien op eenzelfde kanaal van een omroepnetwerk niet gelijktijdig verschillende programma's voor algemene omroep worden uitgezonden, worden deze programma's voor de toepassing van het eerste lid als één programma aangemerkt.

3. Het is de aanbieder van een omroepnetwerk toegestaan naar een aangeslotene op het omroepnetwerk, op diens verzoek, minder dan vijftien televisieprogramma's voor algemene omroep en minder dan vijfentwintig radioprogramma's voor algemene omroep uit te zenden, mits ten minste de programma's genoemd in het eerste lid, onder a tot en met e, worden uitgezonden, en mits aan de desbetreffende aangeslotene een tarief in rekening wordt gebracht dat evenredig lager is dan het tarief dat in rekening wordt gebracht voor de ontvangst van het met inachtneming van het eerste lid uitgezonden aantal programma's. Het tweede lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

4. Het Commissariaat voor de Media kan de aanbieder van een omroepnetwerk, desgevraagd, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor zover het betreft de programma's genoemd in het eerste lid, onder d en e, indien het voldoen aan deze verplichtingen onevenredig hoge kosten voor de aanbieder zou meebrengen.

i. In onderdeel AAA wordt «Na artikel 82m» vervangen door: Na artikel 82l.

61

Artikel 19.12 wordt vervangen door:

Artikel 19.12

In het Wetboek van Strafvordering worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de artikelen 125f, eerste lid, 125g, 552, eerste lid, onderdeel d, en 552o, eerste lid, onderdeel a, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of via een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten.

2. Artikel 125f, tweede lid, wordt vervangen door een lid, luidende:

2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot ieder die werkzaam is bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten.

62

Na artikel 19.16 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 19.17

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf N.V. (kamerstukken 25 312) tot wet wordt verheven en op een eerder tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd.

A

In artikel 8.3 wordt «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

B

In artikel 19.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel C vervalt artikel 1, onderdeel gg, en worden de onderdelen hh tot en met xx geletterd gg tot en met ww.

2. In onderdeel E wordt «artikel 1, onderdeel kk» vervangen door: artikel 1, onderdeel jj.

3. In onderdeel Q wordt «artikel 1, onderdeel ll» vervangen door: artikel 1, onderdeel kk.

C

In artikel 20.13 wordt in het eerste lid «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

Artikel 19.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf N.V. (kamerstukken 25 312) tot wet wordt verheven en op het hetzelfde tijdstip als of op een later tijdstip dan artikel 19.7, onderdeel C, van deze wet in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd.

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A, zoals gewijzigd krachtens de andere artikelen van de wet, wordt vervangen door:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel gg en worden de onderdelen hh tot en met xx geletterd gg tot en met ww.

2. Na onderdeel A wordt een nieuw onderdeel Aa ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 3 wordt «artikel 1, onderdeel kk» vervangen door: artikel 1, onderdeel jj.

3. Na onderdeel E wordt een nieuw onderdeel Ea ingevoegd, luidende:

Ea

In artikel 52b, tweede lid, wordt in de laatste volzin «artikel 1, onderdeel ll» vervangen door: artikel 1, onderdeel kk.

B

Na artikel I wordt een nieuw artikel Ia ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8.3 wordt «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

B

In artikel 20.13 wordt in het eerste lid «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

Artikel 19.19

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juni 1997 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen tot wet wordt verheven, wordt het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 126m, tweede lid, 126n, eerste lid, 126t, tweede lid en 126u, eerste lid, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of via een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten.

B

In de artikelen 126n en 126u wordt het tweede lid telkens vervangen door:

2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot ieder die werkzaam is bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten.

63

In artikel 20.1, eerste lid, wordt «artikel 6.4, eerste lid» vervangen door: in artikel 6.4, eerste lid.

64

In artikel 20.2, tweede lid, wordt «13d, 13e, 13g, 13j, 13k,» vervangen door: 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid,.

65

In artikel 20.5, eerste lid, wordt «Ten aanzien» vervangen door: Ten aanzien van.

66

In artikel 20.6, tweede lid, wordt «wordt» vervangen door: worden.

67

In artikel 20.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Na het eerste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Tot het tijdstip waarop het frequentieplan voor de eerste maal is vastgesteld, worden vergunningen voor frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, verleend door middel van de procedure op volgorde van binnenkomst.

3. In afwijking van het tweede lid geldt dat indien een aanvraag voor een vergunning betrekking heeft op frequentieruimte die naar het oordeel van Onze Minister behoort tot een categorie van gebruik waarvoor vergunningen zullen worden verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets, kan Onze Minister besluiten een van genoemde procedures toe te passen.

68

In artikel 20.13, vierde lid, wordt «publiek omroep» vervangen door: publieke omroep.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat voor een groot deel wijzigingen die al zijn aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarnaast zijn er de nodige wijzigingen van (wetgevings)technische aard. Het gaat dan bijvoorbeeld om misstellingen, verkeerde verwijzingen en redactionele verbeteringen.

3, onderdeel a

Met de verwijzing naar artikel 16 van de Mediawet wordt beoogd de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) bij het verlenen van frequentieruimte voor de landelijke publieke omroep centraal te stellen. De NOS heeft op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel g, van de Mediawet een coördinerende rol terzake van het behartigen van aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep. Het gebruik van frequentieruimte door de zendgemachtigden is zo'n aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Aangezien er regelmatig wisselingen optreden ten aanzien van omroeporganisaties die gebruik maken van een bepaald programmanet is het ook uit praktische overwegingen gewenst dat de vergunning voor frequentieruimte voor de landelijke publieke omroep wordt verleend aan de NOS als coördinatieorgaan van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep.

5

De wijzigingen in artikel 3.5 strekken ertoe zeker te stellen dat bij een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte kan worden bepaald dat de houder van een vergunning verplicht is bepaalde diensten te verzorgen, en dat aan de verzorging van die diensten, bij wijze van vergunningvoorschrift of een aan de vergunning verbonden beperking bepaalde eisen kunnen worden gesteld.

Oorspronkelijk bestond het voornemen om in het frequentieplan aan te geven of frequentieruimte al dan niet bestemd was voor het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten. Tegen deze achtergrond was in het wetsvoorstel bepaald dat, in het geval was aangegeven dat frequentieruimte was bestemd voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, aan de vergunning voorschriften en beperkingen konden worden verbonden in het belang van een goede dienstverlening. Op praktische gronden is echter besloten af te zien van het (uitputtend) op het niveau van het frequentieplan opnemen van gegevens betreffende het al dan niet bestemd zijn van een bepaalde frequentieruimte voor het verzorgen van bedoelde diensten. Zo zou bijvoorbeeld het op het niveau van het frequentieplan maken van een onderscheid tussen frequentieruimte voor straalverbindingen bestemd voor openbare telecommunicatiediensten en frequentieruimte voor straalverbindingen bestemd voor andere toepassingen, leiden tot een ongewenste verstarring van het frequentiebeheer. Immers, de voor andere toepassingen bestemde frequentieruimte zou dan, zonder wijziging van het frequentieplan, niet kunnen worden toegewezen voor straalverbindingen ten behoeve van het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten.

Door nu te bepalen dat bij een vergunning kan worden voorgeschreven dat de frequentieruimte waarop de vergunning ziet moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van bij de vergunning aan te wijzen diensten wordt bewerkstelligd dat toch de opdracht tot de verzorging van bepaalde diensten kan worden gegeven zonder dat het nodig is dit reeds op het niveau van het frequentieplan aan te geven. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om, daar waar dit kan, in het frequentieplan aan te geven dat het de bedoeling is de daar genoemde frequentieruimte (uitsluitend) te bestemmen voor de verzorging van diensten voor het publiek. Opgemerkt wordt verder dat in het voorgestelde nieuwe tweede lid met opzet niet wordt gesproken van telecommunicatiediensten, maar van diensten. Dit is gedaan om te bereiken dat bij de vergunning niet alleen openbare telecommunicatiediensten, waarbij, zoals uit artikel 1.1, onder f, blijkt, altijd sprake moet zijn van overdracht of routering van signalen, maar ook het bieden van «kale» transportcapaciteit, zoals bijvoorbeeld het bieden van huurlijnen, kan worden voorgeschreven.

6, onderdeel c

De toevoeging van een nieuwe weigeringsgrond in artikel 3.6, tweede lid, strekt ertoe te verzekeren dat de omgeving van radiozendapparaten die worden gebruikt in het kader van de te verlenen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte gevrijwaard blijft van elektromagnetische storingen, welke in andere elektrische of elektronische apparatuur dan de betreffende radiozendapparaten worden opgewekt. Dergelijke storingen worden veroorzaakt doordat de gewenste signalen en de ongewenste signalen van de uitstralende radiozendapparaten in hun omgeving een zodanig elektromagnetisch veld opwekken, dat de goede werking van elektrische apparaten die zich in dit veld bevinden nadelig kan worden beïnvloed. Naarmate de apparatuur die wordt beïnvloed verder van de stoorbron verwijderd is, zal het opgewekte veld in kracht afnemen.

Aanleiding voor het opnemen van deze bepaling is de problematiek die zich heeft voorgedaan bij de vergunningaanvragen van bepaalde zenders.

Normaal gesproken valt deze problematiek onder het begrip van de elektromagnetische compatibiliteit.

Op het voorkomen van deze problemen is van toepassing de EG-richtlijn inzake de elektromagnetische compatibiliteit (richtlijn 89/336/EEG), welke in hoofdstuk 10 van het wetsvoorstel is geïmplementeerd. Voor een nadere toelichting moge derhalve naar deze plaats worden verwezen.

Daarbij heeft zich echter de volgende complicatie voorgedaan. Nadat de richtlijn reeds enige tijd in werking was getreden is door de Europese Commissie in overleg met de lidstaten een discussie ontstaan over de interpretatie van de afzonderlijke bepalingen van de richtlijn. Daarbij is uiteindelijk de conclusie getrokken dat het gewenste signaal van een radiozendapparaten niet kon worden aangemerkt als een verschijnsel van elektromagnetische compatibiliteit.

Deze conclusie is neergelegd in de officiële «guidelines», uitgegeven door de Europese Commissie over de toepassing van de EMC-richtlijn. Gevolg van een en ander is geweest dat de richtlijn, evenals de daarop gebaseerde nationale wetgeving op deze gewenste signalen niet langer van toepassing kan zijn. De onderhavige bepaling voorziet nu in deze lacune.

Een soortgelijke bepaling als de onderhavige was reeds, voorafgaande aan de wettelijke implementatie van de EMC-richtlijn opgenomen in de algemene maatregel van bestuur die specifiek gold voor de radiozendapparaten. Die bepaling schreef in algemene zin voor dat het verboden was om te storen, tenzij de apparatuur die de storing ondervond niet voldeed aan de nationale of internationale normen voor het bestand zijn tegen elektromagnetische velden in de omgeving. Met de implementatie van de Europese richtlijn is deze specifieke bepaling geschrapt in de, aanvankelijk redelijke, veronderstelling dat dit verschijnsel mede door het certificeringsregime van de «nieuwe aanpak»-richtlijn voor EMC was gedekt. Wel bevatte de bestaande regelgeving nog een algemeen, voor andere dan emc-storingen bedoeld verbod om het gebruik van zenders en ontvangers van derden te belemmeren.

Voor de goede orde wordt er nog op gewezen dat het bovenstaande niet betekent dat het EMC-regime, opgenomen in hoofdstuk 10, in het geheel niet meer op radiozendapparaten – die een species vormen van het genus elektrische apparatuur – van toepassing zou zijn. Naast het gewenste signaal worden door radiozendapparaten zogenaamde ongewenste signalen uitgezonden, die als nevenproduct, in afgezwakte vorm, op de naastliggende of de harmonische frequenties worden uitgezonden. Deze verschijnselen blijven vallen onder het begrip elektromagnetische signalen, zodat de regels in het kader van de elektromagnetische compatibiliteit daarop volledig van toepassing zijn.

Voorts wordt nog opgemerkt dat de woorden «ontoelaatbare belemmering» worden gehanteerd omdat niet iedere vorm van storing zou moeten leiden tot het weigeren van een vergunning. In de eerste plaats zijn de internationale normen (opgesteld door CENELEC en ETSI) voor de immuniteit van apparaten die de storing ondervinden, ook in de gevallen waarin het elektromagnetisch veld wordt opgewekt door gewenste signalen, van toepassing. Hoofdstuk 10 bevat terzake van het toepassen van deze normen de noodzakelijke regelgeving. Daarnaast bestaat in veel gevallen de mogelijkheid om de veroorzaakte storing via het opgewekte elektromagnetisch veld te ondervangen door het aanbrengen van extra voorzieningen hetzij aan de stoorbron, hetzij aan de storing ondervindende apparatuur. In dit laatste geval kan dit bijvoorbeeld plaatsvinden door het aanbrengen van eenvoudige filtertjes. Het ligt uiteraard voor de hand om de verantwoordelijkheid voor de kosten voor het aanbrengen van deze voorzieningen te leggen bij de potentiële stoorbron, te weten het radiozendapparaat dat de betreffende frequentieruimte in gebruik zal nemen, voorzover de storing ondervindende apparaten aan de normen voldoen. In die gevallen waarin de bedoelde voorzieningen door de potentiële stoorder kunnen worden getroffen, is er geen aanleiding om te spreken van een belemmering die het verlenen van een vergunning zou moeten blokkeren. De gekozen bewoordingen geven de mogelijkheid om van geval tot geval te beoordelen of tot verlening van een vergunning kan worden overgegaan. Zo nodig kunnen daarbij op de voet van artikel 3.5, tweede lid, van het wetsvoorstel aan de gebruiker van de frequentieruimte de nodige verplichtingen worden meegegeven.

10, onderdeel c

Deze wijziging heeft, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet, tot doel de toekenning van nummers te flexibiliseren door de mogelijkheid te openen om in sommige gevallen makkelijker een aanvraag om toekenning van nummers te kunnen weigeren. Dat wil zeggen dat bij ministeriële regeling categorieën van nummers kunnen worden aangewezen waarbij, om voor toekenning van die nummers in aanmerking te komen, een bij die ministeriële regeling te bepalen kortere termijn voor de verwachte ingebruikname van die nummers kan worden verlangd dan de thans voor alle gevallen geldende termijn van een jaar.

11

In de hier voorgestelde aanpassing van het wetsvoorstel wordt gevolg gegeven aan het door de leden van diverse fracties geuite verlangen de reserveringstermijn te flexibiliseren. Bedoelde flexibilisering leidt ertoe dat een aanvraag tot reservering ook kan inhouden dat de aanvrager de reservering voor een kortere periode dan drie jaar vraagt. Bovendien geeft de voorgestelde wijziging het college de mogelijkheid om, indien daarvoor gronden zijn, een reserveringsaanvraag gedeeltelijk te weigeren in die zin dat de aanvrager de reserveringsaanvraag krijgt toegekend voor een kortere periode dan door hem was gevraagd.

13, onderdeel a

Door het tussenvoegen van de woorden «bij beëindiging van de overeenkomst» in artikel 4.9, eerste lid, onderdeel a, wordt duidelijker aangegeven dat een klant die wenst te verwisselen van aanbieder bij het opzeggen van zijn abonnement duidelijk zal moeten maken dat hij overstapt naar een andere aanbieder en dat hij daarbij het gebruik van zijn nummer wenst te behouden. Hiermee wordt voorkomen dat de door zijn klant (te) verlaten aanbieder (te lang) in onzekerheid verkeert omtrent het al dan niet op hem rusten van een verplichting tot nummerportabiliteit.

onderdelen b en c

Ook de voorgestelde wijziging met betrekking tot de van rechtswege overgang van nummers in geval van nummerportabiliteit strekt tot verduidelijking. Zo worden, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag reeds is aangegeven, de gevallen waarin, en de personen op wie, (de toekenning van) een nummer van rechtswege overgaat duidelijker aangegeven. Uitgangspunt bij deze verduidelijking is dat de van rechtswege overgang geen verandering brengt in het niveau waarop het nummer is toegekend. Dat wil zeggen dat, indien een nummer is toegekend aan de aanbieder van een netwerk (en dus niet aan de aanbieder van de betreffende telecommunicatiedienst of aan de eindgebruiker) en een klant van telecommunicatiedienstaanbieder wisselt, de toekenning van het nummer overgaat op de aanbieder van het telecommunicatienetwerk dat voortaan wordt gebruikt voor het leveren van de telecommunicatiedienst, tenminste als de nieuwe dienstaanbieder gebruik maakt van een ander netwerk. Als het nummer is toegekend op aanbiedersniveau gaat de toekenning van het nummer over van de «oude» op de «nieuwe» aanbieder.

Een uitbreiding van de verplichting tot nummerportabiliteit is te vinden in het voorgestelde (nieuwe) tweede lid. Hierin wordt, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag reeds wordt aangekondigd, de «actieve» kant van nummerportabiliteit geregeld. Dat wil zeggen dat wordt voorgesteld in artikel 4.9 een nieuw lid in te voegen waarin een aanbieder van een telecommunicatiedienst, ten aanzien waarvan een nummerportabiliteitsverplichting geldt, wordt verplicht in die gevallen waarin hij zonder nummerportabiliteit een nieuwe klant zou accepteren, hij die klant ook met nummerportabiliteit dient te accepteren. Wellicht ten overvloede zij hierbij nog vermeld dat hier met de voorgestelde wijziging niet wordt beoogd een algemene (gewone) toegangsplicht in het leven te roepen.

onderdeel d

Met de voorgestelde toevoeging van de woorden «voorzover een dergelijke verplichting niet reeds voortvloeit uit artikel 6.1 of artikel 6.9» in het vijfde lid van artikel 4.9 wordt aangegeven dat, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, in sommige gevallen er sprake is van samenloop tussen de in dit lid geregelde verplichting en de verplichtingen voortvloeiende uit de in het wetsontwerp opgenomen plicht tot interconnectie en bijzondere toegang.

16

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag al is aangegeven maakt de aanvulling van artikel 5.2, derde lid, het mogelijk dat burgemeester en wethouders niet enkel dienen in te stemmen met tijdstip en werkwijze van de uitvoering van voorgenomen graafwerkzaamheden, maar tevens met de plaats waar die werkzaamheden dienen plaats te vinden. Met deze aanvulling wordt de kwaliteit van de besluitvorming over het beheer van de openbare ruimte verder verbeterd.

20

Door in artikel 6.2, eerste lid, te bepalen dat van interconnectie-overeenkomsten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week, een afschrift moet worden gedeponeerd bij het college, wordt een regeling getroffen die meer aansluit bij de praktijk dan de oorspronkelijk voorgestelde regeling. Die hield in dat het bedoelde afschrift uiterlijk op het moment van de inwerkingtreding van de overeenkomst moest worden gedeponeerd.

41, onderdeel c

In het nieuwe artikel 10.16, tweede lid, onderdeel d, wordt voorzien in een vrijstelling van vergunning voor frequentieruimte voor de gevallen waarin internationale afspraken daartoe aanleiding geven. Te denken valt bijvoorbeeld aan afspraken in het kader van de voor Nederland bindende verdragen op het gebied van de telecommunicatie zoals het Internationaal Telecommunicatieverdrag, alsmede in het kader van de Europese Unie.

44

Met de wijziging in onderdeel a wordt beoogd aan te geven dat de aanbieders van netwerkdiensten niet gehouden zijn de abonnee op zijn verzoek de mogelijkheid te geven doorschakeling van alle oproepen naar zijn aansluiting categorisch onmogelijk te maken. Er moet slechts een mogelijkheid zijn om in bijzondere gevallen van overlast de abonnee tegemoet te komen. Daaraan kan op verschillende manieren tegemoet worden gekomen. Het lijkt wenselijk de wijze waarop dit moet gebeuren aan de aanbieders over te laten.

45, onderdeel b

Vooral in zakelijke verhoudingen blijkt het betrekkelijk veel voor te komen dat niet de abonnee, maar een derde de rekening betaalt. Het is niet doelmatig dat in dergelijke gevallen geen verkeers- en rekeninggegevens behouden kunnen blijven. Dit dient in de tekst van artikel 11.5 te worden opgenomen.

onderdelen c en d

Het behouden van verkeers- en rekeninggegevens ten behoeve van verkeersbeheer, behandelen van verzoeken van klanten en de opsporing van fraude, wordt in de bijzondere privacyrichtlijn enigszins anders benaderd dan het behouden van die gegevens ten behoeve van het schrijven nota's, en de uit nota's voortvloeiende geschillen. Om die reden werd voorgesteld de regeling van de eerstgenoemde groep gevallen bij algemene maatregel van bestuur te doen plaatsvinden. Bij nadere afweging verdient het aanbeveling ook deze gevallen in het wetsvoorstel te noemen. Bij algemene maatregel van bestuur zal wel een nadere uitwerking van die gevallen plaatsvinden, met name waar het de bewaartermijnen betreft. Wel is bij de inlichtingen van «klanten» de verduidelijking toegevoegd dat het bewaren van verkeersgegevens uitsluitend mag gebeuren ten behoeve van verkeersgegevens die betrekking hebben op de klant zelf. Hieruit volgt dat een verzoek van een klant om inlichtingen uitsluitend mag worden ingewilligd, indien de gegevens betrekking hebben op de klant zelf. Dit is in overeenstemming met het doel van de richtlijn.

46, onderdelen a, d, e en f

De vaststelling van de tekst van de bijzondere privacyrichtlijn geeft aanleiding artikel 11.6, onderdeel b, nader te bezien. Onderdeel 5° kan komen te vervallen, en de regeling met betrekking tot de kostenvergoeding voor afwijkende gidsvermeldingen is herzien. Voorgesteld wordt een kostenvergoeding te verlangen voor nieuw geïntroduceerde mogelijkheden voor gidsvermeldingen. Voor een nadere motivering zij verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag.

onderdeel c

Deze wijziging strekt ertoe de tekst van het wetsvoorstel beter te doen aansluiten op het voorstel van wet voor een Wet bescherming persoonsgegevens.

47

Deze wijziging strekt ertoe de tekst van artikel 11.7 beter te doen aansluiten op de tekst van het voorstel van wet voor een Wet bescherming persoonsgegevens.

48

De voorgestelde redactie van artikel 11.9, derde lid, onderdeel b, brengt beter dan de oorspronkelijke redactie tot uitdrukking dat iedere abonnee moet kunnen voorkomen dat nummers van oproepende netwerkaansluitpunten op zijn netwerkaansluitpunt zichtbaar worden. Het woord «kosteloos» moet worden geschrapt omdat het niet volledig recht doet aan de corresponderende tekst van de richtlijn die voor deze gevallen voorschrijft dat deze voorziening «bij redelijk gebruik» kosteloos moet zijn. Het is beter deze zinsnede in een ministeriële regeling nader uit te werken.

49, onderdeel b

Voor de gevallen waarin meer locaties bereikbaar zijn onder één nummer kan de aanbieder van nummeridentificatie wellicht niet steeds aangeven van welke locatie de oproep aan de 112-centrale heeft plaatsgevonden. Om te voorkomen dat de aanbieder hier ten onrechte een verwijt van wordt gemaakt, wordt voorgesteld om die aanbieder te verplichten de beschikbare gegevens te verstrekken. Het is daarna een zaak van de 112-centrale en de daarmee verbonden hulpdiensten om op basis van deze gegevens te beslissen welke actie zij ondernemen.

onderdeel f

Met het nieuw voorgestelde negende lid van artikel 11.10 wordt een bestaande praktijk van een duidelijke wettelijke grondslag voorzien. In de 112-centrales worden bandopnames gemaakt van de ingekomen oproepen. Deze opnames worden gedurende een maand bewaard, met als enige doel de effectiviteit van de hulpverlening in concrete gevallen zo goed mogelijk te kunnen reconstrueren en controleren. Een voortdurende kwaliteitsbewaking van de hulpverlening kan een belangrijke bijdrage leveren aan het effectief optreden van de met de 112-centrale verbonden hulpdiensten. Daarmee kunnen in de toekomst mensenlevens worden gespaard. Een voorbeeld van het gebruik van de gespreksgegevens vormt het onderzoek naar de ramp met het Hercules-vliegtuig waarbij de gespreksopnamen een onmisbare rol hebben vervuld bij de reconstructie van de gebeurtenissen. Met de in de nota van wijziging voorgestelde omschrijving wordt voorkomen dat bandopnames worden gebruikt voor andere doeleinden dan de controle op de effectiviteit van de hulpverlening. Het is dus niet de bedoeling dat de opnames worden benut voor de misbruikbestrijding. Bovendien wordt een korte bewaartermijn van een maand gehanteerd. Deze termijn correspondeert met de reeds in artikel 11.10, zesde lid, onder a, van het wetsvoorstel opgenomen termijn gedurende welke ontvangen nummers en aansluitgegevens mogen worden bewaard ten behoeve van de hulpverlening. Na afloop van de termijn moeten de bandopnames worden gewist of vernietigd.

Het voorstel is in overeenstemming met de bijzondere privacy-richtlijn. Weliswaar verbiedt artikel 5 van de richtlijn het opnemen van gesprekken, maar in artikel 14, eerste lid, van de richtlijn wordt een uitzondering op dit beginsel toegestaan, wanneer het belang van de openbare veiligheid in het geding is. Het is evident dat dit belang in dit geval kan worden ingeroepen. Het voorstel moet evenzeer in overeenstemming worden geacht met artikel 8 van het op 4 november 1950 te Rome totstandgekomen Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154). De inbreuk op het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer die in het vastleggen van de oproepen is gelegen wordt gerechtvaardigd door het zwaarder wegende belang van het goed functioneren van de noodhulpverlening. Het goed functioneren van die hulpverlening is noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid en de openbare gezondheid.

54

In de nota naar aanleiding van het verslag is al aangegeven dat het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 18.8 ten onrechte valt binnen het domein van de minister. De OPTA is het in dit verband bevoegde bestuursorgaan. Dit aspect vindt regeling in onderdeel a. Ten aanzien van artikel 20.2 bleek juist dat aan de minister een bevoegdheid diende te worden toebedeeld. Daarin voorziet onderdeel b.

57

Artikel 17.1, tweede lid, kan wegens overbodigheid vervallen. Uit artikel 8:4, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht vloeit al voort dat tegen besluiten die worden genomen in het kader van buitengewone omstandigheden (zoals besluiten krachtens artikel 14.4) geen beroep bij de rechtbank openstaat. Dit behoeft dus in artikel 17.1 niet meer uitdrukkelijk te worden uitgesloten.

58

Met het nu voorgestelde derde lid van artikel 18.3 wordt uitvoering gegeven aan het kabinetsstandpunt zoals dat is geformuleerd naar aanleiding van het rapport «Zicht op toezicht», dat is opgesteld in het kader van het MDW-project Toezicht bij geprivatiseerde nutsvoorzieningen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (blz. 64) was dit reeds aangekondigd. Dit standpunt komt neer op het navolgende:

Het kabinet acht het noodzakelijk dat de sectorale toezichthouder overeenstemming bereikt met de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMA) over de invulling van algemene mededingingsbegrippen bij de toepassing van sector-specifieke regels. Deze noodzaak laat onverlet dat het de sectorale toezichthouder is die de besluiten op basis van de sectorale wet neemt. Het kabinet heeft hierbij de volgende formule voor ogen, die recht doet aan de noodzaak van een doelmatige besluitvorming enerzijds en van een uniforme toepassing van mededingingsbegrippen, ook gelet op Europese regels en jurisprudentie anderzijds.

Op algemeen niveau krijgt de overeenstemming over de invulling van algemene mededingingsbegrippen op grond van sectorale regels gestalte in afspraken tussen de sectorale toezichthouder en de NMA. Op deze wijze wordt bevorderd dat over de invulling van mededingingsbegrippen overeenstemming met de NMA bestaat.

In een groot deel van de gevallen zal de sectorale toezichthouder op basis van de algemene afspraken een besluit kunnen nemen.

In een aantal gevallen zal de sectorale toezichthouder wellicht tot de conclusie komen dat de algemene afspraken niet toereikend zijn, zodat een besluit niet direct kan worden genomen. Dan zal de sectorale toezichthouder alsnog overeenstemming moeten bereiken met de NMA over de invulling van mededingingsbegrippen bij individuele besluiten als het onderhavige.

Het is de stellige verwachting van het kabinet dat de sectorale toezichthouder en de NMA vervolgens overeenstemming bereiken, waarna de sectorale toezichthouder zijn besluitvormingsproces kan afronden.

Indien onverhoopt geen overeenstemming kan worden bereikt over de invulling van mededingingsbegrippen bij individuele besluiten, dienen de beide toezichthouders (of één van hen) zich te wenden tot de betrokken ministers. De voor hen geldende regels blijken dan immers niet zodanig te zijn dat tot besluitvorming kan worden gekomen. De ministers geven gezamenlijk een algemene regel voor de toepassing van het betreffende mededingingsbegrip in de betrokken sector, die als bindende interpretatie van de begrippen geldt. Op basis van deze algemene regel worden individuele gevallen beoordeeld, waaronder het geval dat de aanleiding vormde voor de regel.

60, onderdelen e en f

Bij nader inzien is het beter om de systematiek van het bestaande artikel 71g van de Mediawet in vereenvoudigde vorm te handhaven. Naast de mogelijkheid om bepalingen van de Europese richtlijn voor commerciële omroepinstellingen door middel van een algemene maatregel van bestuur te implementeren, blijft zo de mogelijkheid open om indien gewenst implementatie op wetsniveau te regelen.

onderdeel h

Bij het opstellen van het wetsvoorstel is abusievelijk geen rekening gehouden met de tekst van de artikelen 22e, 22f en 22g van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, zoals deze zijn komen te luiden sinds de inwerkingtreding van de Wet van 5 juli 1997 tot wijziging van de bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving (Stb. 336). Het betreft hier een beperking op de doorgifteplicht van het standaardpakket, een bepaling inzake kanaaldeling en een verdere nuancering van de ontheffingsbevoegdheid. Deze bepalingen dienen ingevolge de systematiek die aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt in artikel 82i van de Mediawet te worden ingebracht. De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen strekken daartoe.

62, artikelen 19.17 en 19.18

In het voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf N.V. (kamerstukken 25 312) komt de Beheerstichting die de aandelen van het NOB beheert van rechtswege te vervallen. De daarop betrekking hebbende begripsbepaling in artikel 1 van de Mediawet vervalt. In verband daarmee dienen ook in het onderhavige wetsvoorstel enkele technische wijzigingen te worden aangebracht. Een en ander is aldus geregeld dat het nieuwe artikel 19.17 uitgaat van het geval dat het NOB-wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven, eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel. Het nieuwe artikel 19.18 gaat uit van het geval dat het NOB-wetsvoorstel, nadat het tot wet is verweven, op hetzelfde tijdstip als of op een later tijdstip dan artikel 19.7, onderdeel C, van het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt.

artikel 19.19

Het nieuw voorgestelde artikel 19.19 bevat een samenloopbepaling waarin het onderhavige wetsvoorstel wordt afgestemd op het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nrs. 1–3). Artikel 19.12 van het wetsvoorstel bevat een wijziging van het Wetboek van Strafvordering (WSv) die bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden niet meer relevant is omdat dan artikel 125f WSv vervalt. Zorgt artikel 19.12 van het wetsvoorstel voor wijziging van het huidige WSv, de samenloopbepaling zorgt voor wijziging van het WSv, zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven