25 533
Regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

nr. 19
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 maart 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 4.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het derde lid, onderdeel a, wordt «andere gebruiker» vervangen door: andere aanbieder.

b. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen het college binnen een door het college te bepalen termijn en op een door het college te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door het college te bepalen periode op grond van het derde lid van hem op een andere aanbieder zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. Het college maakt de door hem bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

2

In artikel 6.9, vierde lid, wordt na «Onze Minister kan» ingevoegd: , onverminderd eventuele verplichtingen uit hoofde van Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties,.

3

In artikel 7.7 wordt «van een vast openbaar telefoonnetwerk of van een vaste openbare telefoondienst, aangewezen door het college overeenkomstig artikel 7.2» vervangen door: aangewezen door het college krachtens artikel 7.2, dan wel door een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk of van een vaste openbare telefoondienst.

4

In artikel 9.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid vervalt «categorieën van».

b. Aan het tweede lid wordt de volgende volzin toegevoegd, luidende: Bij de in de eerste volzin bedoelde regels over de hoogte van de prijs kan onderscheid worden gemaakt tussen groepen gebruikers.

5

In artikel 10.16, eerste lid, en tweede lid, aanhef, vervalt:

, de aanwezigheid.

6

In artikel 10.17, eerste lid, vervalt: en aanwezigheid

7

Artikel 16.1, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Voorzover de regels, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de kosten van door het college te verrichten werkzaamheden of diensten, betrekt Onze Minister het college bij die vaststelling. De betreffende vergoeding wordt opgelegd door het college en voldaan aan het college.

8

Aan artikel 16.1 wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.

9

In artikel 19.13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In onderdeel b vervalt «3.5, tweede lid, tweede volzin, en derde lid,» en wordt «4.2, vierde en vijfde lid, 4.4, vierde lid, 10.8, 10.13, 10.17, 10.18, tweede lid» vervangen door: 4.2, vijfde en zesde lid, 4.4, vijfde lid, 10.8, 10.13, 10.17, 10.18.

b. In onderdeel c wordt «13.4» vervangen door: 13.4, eerste, tweede en derde lid.

10

Artikel 20.5 komt als volgt te luiden:

Artikel 20.5

1. Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van deze wet.

2. Ten aanzien van kabels en kabelwerken, bedoeld in het eerste lid, die deel uitmaken van een telecommunicatienetwerk dat tot gebruik strekt van het Ministerie van Defensie geldt dat:

a. gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op de aanleg van kabels en kabelwerken ten behoeve van uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing is, en

b. dat tijdens de periode, genoemd onder a, alsmede na afloop van die periode op de kabels en kabelwerken die zijn aangelegd voor uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van toepassing blijven.

Toelichting

1

Onderdeel a bevat een redactionele aanpassing.

Onderdeel b houdt verband met het volgende. In artikel 4.9, vierde lid, van het wetsvoorstel wordt bepaald op welke wijze het college op de hoogte wordt gesteld van de overgang van nummers. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd een meer flexibele regeling te treffen omtrent de wijze waarop deze informatie aan het college moet worden doorgegeven. Zo is het niet meer noodzakelijk om dit schriftelijk aan het college bekend te maken, zodat het college bijvoorbeeld ook zou kunnen bepalen dat de informatie elektronisch wordt doorgegeven aan het college.

2

Bij de tweede nota van wijziging is in artikel 6.1, vierde lid, van het wetsvoorstel een wijziging aangebracht. Nagelaten is om ook in artikel 6.9, vierde lid, een gelijke wijziging aan te brengen. Daartoe strekt het onderhavige onderdeel.

3

De ONP-richtlijn huurlijnen en de ONP-richtlijn spraak voorzien in een gemakkelijk toegankelijke procedure voor de beslechting van geschillen tussen bepaalde aanbieders van huurlijnen en aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken en van vaste openbare telefoondiensten en afnemers van huurlijnen onderscheidenlijk afnemers van vaste openbare telefoonnetwerken en van vaste openbare telefoondiensten. In het wetsvoorstel is echter de kring van aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken en van vaste openbare telefoondiensten te beperkt. De regeling zou slechts gelden voor aanbieders met een aanmerkelijke macht op de relevante markt, terwijl de regeling zou moeten gelden voor elke aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk en van een vaste openbare telefoondienst. De onderhavige wijziging strekt ertoe om artikel 7.7 van het wetsvoorstel in overeenstemming met de betreffende richtlijn te brengen.

4

De wijziging in onderdeel a is van redactionele aard.

De wijziging in onderdeel b houdt verband met het volgende. In artikel 9.2, tweede lid, van het wetsvoorstel is onder meer bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de hoogte van prijs van, kortweg, de universele dienstverlening. Om buiten twijfel te stellen dat deze regels voor verschillende groepen gebruikers kunnen verschillen is bij onderdeel b een nieuwe volzin toegevoegd aan artikel 9.2, tweede lid.

5 en 6

Met de voorgestelde wijzigingen wordt hoofdstuk 10 van het wetsvoorstel in overeenstemming gebracht met de ontwerp EU-richtlijn betreffende radio- en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (RTE-richtlijn) over welke richtlijn door de Raad van Ministers op 26 februari 1998 een politiek akkoord is bereikt. Voor de aanwezigheid van radiozendapparaten mag niet langer het vereiste van een vergunning gelden omdat dit tot een belemmering van het vrije verkeer van goederen kan leiden. Voor de aanleg en het gebruik van radiozendapparaten blijft het vergunningvereiste gelden. Onder aanleg wordt in dit verband verstaan het door middel van installatie van de radiozendapparaten, zoals het aansluiten op de antenne en het verzorgen van de elektrische voeding, het voor gebruik gereed maken van het radiozendapparaat. In dergelijke gevallen kan niet meer gesproken worden van het «blote» aanwezig hebben van deze apparaten.

7

Het gaat hier om een wetstechnische aanpassing.

8

De strekking van het nieuwe artikel 16.3, vierde lid, is om de kosten te financieren van preventieve en correctieve maatregelen, welke betrekking hebben op de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot randapparatuur. Hiermee wordt het huidige artikel 41, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (WTV) gecontinueerd. Deze bepaling is opgenomen in de WTV bij de wet tot wijziging van de WTV en het Wetboek van Strafvordering in verband met de volledige wederzijdse erkenning van goedkeuringen van randapparatuur en van apparatuur voor satellietgrondstations (Stb. 1997, 124). In dit verband zij verder verwezen naar het desbetreffend deel van de memorie van toelichting (kamerstukken II 1995/96, 24 662, nr. 3, blz. 22). Een kostendekkende financiering kan zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht alleen worden bereikt, indien degene die van de door de overheid te verrichten inspanningen profiteren, bij die financiering worden betrokken. Deze jaarlijkse bijdrage is dan ook gebaseerd op het profijtbeginsel. In dit geval betekent dit dat de relevante kosten worden toegerekend aan de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, omdat zij baat hebben bij de handhaving van de onderhavige regelgeving.

9

Het gaat hier om wetstechnische aanpassingen.

10

Artikel 20.5, eerste lid, van het wetsvoorstel is redactioneel aangepast.

In artikel 20.5, tweede lid, wordt een voorziening getroffen voor het telecommunicatienetwerk NAFIN (Netherlands Armed Forces Integrated Network) dat bij het Ministerie van Defensie in gebruik is. Dit netwerk bestaat onder meer uit kabels in openbare grond. Teneinde buiten twijfel te stellen dat ook in het kader van de voltooiing van dat netwerk aan te leggen kabels zoals in het kader van het huidige regime onder de gedoogplicht blijven vallen is hoofdstuk 5 gedurende een periode van vijf jaar van toepassing verklaard.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven