25 503
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage; Washington, 28 oktober 1996

nr. 333
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 augustus 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 augustus 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door tenminste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 september 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 28 oktober 1996 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage (Trb. 1996, 331 en 1997, 109)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Toelichtende nota

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Sinds medio 1994 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Nederlandse en de Amerikaanse douane-autoriteiten om te komen tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. In 1995 zijn de onderhandelingen op hoofdlijnen afgerond. Sedertdien zijn nog enkele opmerkingen verwerkt van het Amerikaanse State Department.

Beide landen hebben er, mede gezien de omvang en intensivering van hun economische betrekkingen, belang bij dat het toezicht op de naleving van de douanewetgeving op de meest effectieve wijze geschiedt. Dit geldt evenzeer voor de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op hun douanewetgeving. Het thans voorliggende verdrag beoogt de basis te zijn voor een nauwe administratieve samenwerking die de territoriale beperktheid doorbreekt die in het algemeen het kenmerk is van nationale douanewetgevingen.

Het verdrag komt wat betreft de inhoud goeddeels overeen met eerder door ons land gesloten bilaterale verdragen terzake, te weten:

– de op 20 december 1983 te Oslo tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 1984, 8);

– de op 4 april 1984 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Finland inzake wederzijdse bijstand in douanezaken (Trb. 1984, 39);

– de op 20 maart 1985 te Stockholm tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden inzake wederzijdse bijstand in douanezaken (Trb. 1985, 64);

– het op 11 oktober 1995 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving (Trb. 1995, 262); en

– het op 21 mei 1996 te Oegstgeest tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de staat Israël inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 1996, 155).

Het onderhavige verdrag gaat voort op de met het verdrag met Estland ingezette lijn; qua opzet en bewoordingen is het gebaseerd op een in de Wereld Douane Organisatie (WDO) – de voormalige Internationale Douaneraad (IDR) – recentelijk ontwikkeld modelverdrag. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen tot voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo moet dit nieuwe WDO/lDR modelverdrag een soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken gaan spelen.

Het onderhavige verdrag strekt tot het wederzijds verlenen van administratieve (bestuurlijke) bijstand:

a. ter verzekering van de juiste naleving van de wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen;

b. ter voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de onder a bedoelde bepalingen en voorschriften.

Het verdrag regelt nauwkeurig hoever de samenwerking strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De term «douane-administratie» in het verdrag heeft, althans wat Nederland betreft, een gekwalificeerde betekenis. Voor ons land wordt daaronder verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in dit verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. Dit zal in een aantal gevallen de nationale douanedienst zijn, doch niet van alle hier bedoelde regelingen is de uitvoering in ons land uitsluitend aan de douanedienst opgedragen. Door artikel 1, onder 1, wordt bereikt dat het toepassingsgebied van het verdrag in beide landen gelijk is. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag zijn: de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Financiën, de Algemene Inspectie Dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Economische Controledienst van het Ministerie van Economische Zaken.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douane-administratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van economische (landbouw-economische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en phytosanitaire belangen en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde en de volksgezondheid.

In de definities is voorts een omschrijving van «persoonsgegevens» opgenomen, die is ontleend aan het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb, 1988, 7).

De overige definities betreffen termen die in het verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het verdrag te voorkomen.

Artikel 2

Conform hetgeen in het algemene deel van de toelichting al is gememoreerd, strekt de in dit verdrag voorziene bijstand tot het verzekeren van de juiste toepassing van de douanewetten alsmede tot het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op deze douanewetten. De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden conform de wetgeving van de verdragsluitende partij die de bijstand verleent. De in dit artikel opgenomen beperking betreft zowel de juridische als de feitelijke mogelijkheid voor een douane-administratie om bijstand te verlenen (waaronder de beschikbare menskracht). Verder wordt vastgelegd dat het verdrag slechts het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand betreft en dat het geen rechten aan particulieren verleent, behoudens voorzover de grondwet van één der partijen anders bepaalt.

Artikel 3

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand terzake van de toepassing van de douanewetten voor zover het betreft het verstrekken van informatie. Op verzoek worden gegevens medegedeeld welke in het bijzonder de vaststelling van de oorsprong, de waarde en de aard van goederen en de toepassing van maatregelen inzake in- en uitvoerverboden en – beperkingen vergemakkelijken. Het gaat hierbij niet alleen om gegevens welke de aangezochte administratie voorhanden heeft. Indien deze autoriteit niet over de gevraagde informatie beschikt, is zij op grond van artikel 12 verplicht ter verkrijging van die gegevens een onderzoek in te stellen.

Artikel 4

Dit artikel regelt dat de douane-administraties elkaar op verzoek alle mogelijke informatie zullen verstrekken over de douanewetgeving en de douaneprocedures die van toepassing zijn in hun douanegebied.

Artikel 5

Dit artikel maakt het voor de douane-administraties van beide staten mogelijk om over en weer douane-ambtenaren te stationeren op elkaars grondgebied. Voorwaarde hiervoor is dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken van beide staten via diplomatieke kanalen de voorwaarden vastleggen waaronder deze ambtenaren activiteiten mogen ontplooien op het grondgebied van het gastland.

Artikel 6

Dit artikel voorziet onder a en b in het verstrekken van inlichtingen omtrent het rechtmatig uitvoeren van in het andere land ingevoerde goederen dan wel het rechtmatig invoeren van goederen die uit het andere land zijn uitgevoerd.

Bij uitvoer wordt in een aantal gevallen een gunstige behandeling toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie, dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast, al dan niet afhankelijk van een bepaalde bestemming. Twijfel of goederen werkelijk naar een andere staat zijn uitgevoerd kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van die staat verklaart dat de goederen op regelmatige wijze het grondgebied van die staat zijn binnengebracht.

Artikel 7

De douane-autoriteiten houden op verzoek binnen hun dienstgebied een bijzonder toezicht op de in dit artikel genoemde vervoermiddelen en bewegingen van personen en goederen, waaruit fraude ten nadele van de andere verdragsluitende staat zou kunnen voortvloeien. Voor de toepassing van deze bepaling is artikel 2, tweede lid, van belang, omdat het uitoefenen van een dergelijk toezicht erg arbeidsintensief is.

Artikel 8

Deze bepaling strekt ertoe de voorkoming dan wel opsporing van inbreuken op douanewetten te vergemakkelijken. De douane-autoriteiten delen elkaar concrete gegevens ten aanzien van verdachte handelingen mede.

Het tweede lid bepaalt dat in gevallen die tot ernstige schade voor bijvoorbeeld de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of enig ander vitaal belang van de andere partij zouden kunnen leiden, informatie zo snel mogelijk op eigen initiatief wordt verstrekt.

Artikel 9

Kopieën van originele documenten, verklaringen en dergelijke zullen op verzoek worden voorzien van een officiële verklaring dat het afschriften van een origineel betreft. Originelen zelf zullen slechts worden gevraagd in gevallen waarin kopieën onvoldoende zijn. De originelen mogen slechts worden gebruikt voorzover daardoor aan de rechten van de verstrekkende administratie en van eventuele derden geen afbreuk wordt gedaan. Zij dienen zo spoedig mogelijk aan de verstrekkende douane-administratie te worden teruggegeven.

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid dat informatie die op grond van dit verdrag wordt verstrekt wordt aangeleverd in elektronische vorm; alle voor het begrijpen en gebruiken van die informatie noodzakelijke informatie dient tegelijkertijd te worden verstrekt.

Artikel 10

Op verzoek zullen ambtenaren worden gemachtigd om op te treden als deskundigen of als getuigen bij de behandeling voor de rechter van een inbreuk op de douanewetten waarbij hun verklaring of getuigenis wordt verlangd. Aangezien de oproeping om als getuige of deskundige voor een strafrechtelijke instantie te verschijnen wordt geregeld in het bilaterale Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, getekend op 12 juni 1981 te 's-Gravenhage, wordt hier uitsluitend bedoeld het verschijnen voor een burgerlijk of administratief gerecht. In het geval waarin een douane-ambtenaar een beroep zou kunnen doen op bepaalde diplomatieke immuniteiten, zal van geval tot geval worden beoordeeld in hoeverre een beroep hierop achterwege kan worden gelaten.

Artikel 11

Dit artikel bepaalt dat alle bijstand die op grond van dit verdrag wordt verleend rechtstreeks verleend wordt aan de douane-administratie van de andere partij. De overige leden van dit artikel geven de voorwaarden aan waaraan een verzoek moet voldoen en regelen aan welke ambtenaren bepaalde informatie mag worden verstrekt.

Artikel 12

Dit artikel bevat een regeling voor het voldoen aan verzoeken om informatie op grond van artikel 3. Indien de aangezochte douane-administratie niet over de gevraagde informatie beschikt zal zij ambtelijke onderzoeken instellen om de informatie te verkrijgen dan wel het desbetreffende verzoek aan een andere bevoegde autoriteit in haar land overdragen. De aangezochte douane-administratie gaat daarbij te werk alsof zij het onderzoek instelt te eigen behoeve dan wel op verzoek van een andere autoriteit van die verdragspartij.

Aangezien het verdrag zich alleen uitstrekt tot administratieve samenwerking, kunnen onderzoeken, welke de toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen met zich brengen, niet krachtens dit verdrag, doch slechts op de grondslag van nationale en internationale regelingen op het gebied van rechtshulp in strafzaken plaatsvinden.

Artikel 13

Dit artikel bepaalt in welke gevallen ambtenaren van de douane-administratie van de verzoekende staat aanwezig mogen zijn op het grondgebied van de aangezochte staat. Voor al deze gevallen geldt dat een voorafgaand schriftelijk verzoek moet worden ingewilligd, eventueel onder daartoe nader te stellen voorwaarden.

Dankzij hun bijzondere kennis van zaken kunnen de opsporingsambtenaren van de verzoekende autoriteit er dikwijls toe bijdragen dat een onderzoek in een bepaalde zaak snel en grondig geschiedt. Het artikel bepaalt daarom dat zij met goedvinden van de douaneadministratie van de andere staat aanwezig kunnen zijn bij onderzoeken, te verrichten door ambtenaren van deze administratie. Zij hebben in dergelijke gevallen slechts een passieve, raadgevende taak. Het onderzoek wordt verricht door en onder verantwoordelijkheid van de ambtenaren van de aangezochte administratie.

De ingevolge het eerste lid op het grondgebied van de andere staat aanwezige ambtenaren moeten op grond van het tweede lid hun ambtelijke staat te allen tijde kunnen aantonen. Binnen de grenzen van de nationale wetgeving in die andere staat, zullen deze ambtenaren worden gelijkgesteld met de nationale ambtenaren voor wat betreft hun rechtsbescherming.

Artikel 14

Indien één van beide administraties verzoekt om toepassing van een bepaalde procedure zal daaraan, voorzover althans de nationale wetgeving van het aangezochte land dat toelaat, gehoor worden gegeven. De verzoekende administratie zal desgevraagd op de hoogte worden gesteld van de plaats en het tijdstip van een actie die wordt ondernomen als gevolg van een verzoek van de verzoekende administratie; dit maakt het mogelijk eventuele actie in het verzoekende land te coördineren met de actie in het aangezochte land.

Artikel 15

Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit artikel schrijft voor dat de op grond van het verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

Het eerste lid bepaalt daarom dat de verkregen informatie slechts voor de doeleinden van dit verdrag mag worden gebruikt en dan nog slechts door de douane-administratie. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is slechts toegestaan indien de douane-administratie die de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Het tweede lid bepaalt dat indien de wetgeving van het informatieverstrekkende land dat voorschrijft, niets van die informatie gebruikt zal worden als bewijs in strafrechtelijke vervolgingen in het ontvangende land zonder de voorafgaande toestemming van het Openbaar Ministerie dan wel de rechterlijke autoriteit in de verstrekkende staat.

Het derde lid nuanceert het eerste lid door voor te schrijven dat, waar de wetgeving van de verzoekende staat daartoe verplicht, gegevens gebruikt kunnen worden in het kader van een strafrechtelijke vervolging. Van een dergelijk beoogd gebruik zal de douane-administratie die de informatie heeft verstrekt vooraf op de hoogte moeten worden gesteld.

Het vierde lid geeft aan dat de geheimhoudingsbepalingen in de staat die de informatie ontvangt van toepassing zijn op deze informatie alsof het soortgelijke informatie van de eigen administratie betreft, ongeacht nationaliteit, staatsburgerschap of woon- of verblijfplaats van de betrokken personen op wie deze informatie betrekking heeft. Aangezien de gegevensbescherming in de Verenigde Staten alleen geldt voor personen met de Amerikaanse nationaliteit of ingezetenen van de Verenigde Staten, is de laatste volzin toegevoegd om te voorkomen dat gegevens uit Nederland niet hetzelfde niveau van bescherming zouden genieten als vergelijkbare gegevens van burgers of ingezetenen van de Verenigde Staten.

Ten aanzien van persoonsgegevens bepaalt het vijfde lid dat deze niet worden uitgewisseld voorzover de overdracht van die gegevens of het verwachte gebruik ervan strijdig is met de fundamentele rechtsbeginselen van één van beide partijen of dat daaraan in dergelijke gevallen bepaalde voorwaarden of eisen kunnen worden verbonden. Op verzoek van de gegevensverstrekkende administratie zal de ontvangende administratie mededelen hoe de verstrekte informatie is gebruikt en welke resultaten daarmee zijn bereikt. Deze bepaling moet worden begrepen in samenhang met artikel 16 van dit verdrag.

Het zesde lid van artikel 15 regelt de verhouding van het verdrag tot de Europese regelgeving, thans met name verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van de Europese Unie van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82). Ingevolge deze verordening zijn de lid-staten verplicht om onder bepaalde omstandigheden (ook van derde landen verkregen) informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lid-staten.

Artikel 16

In dit artikel en de bijlage bij het verdrag is een regeling opgenomen inzake de gegevensbescherming die voor de op grond van dit verdrag uit te wisselen persoonsgegevens een niveau van bescherming garandeert dat overeenstemt met de basisbeginselen van het eerder genoemde verdrag van 28 januari 1981. Zowel de Nederlandse nationale wetgeving terzake (onder andere de Wet persoonsregistraties, Stb. 1988, 665) als de Amerikaanse nationale wetgeving voldoen thans reeds aan het in het verdrag vereiste niveau van gegevensbescherming. Het tweede lid verplicht de douane-administraties elkaar van wijzigingen in hun nationale wetgeving met betrekking tot persoonsgegevens op de hoogte te stellen; daarbij dient met name gewezen te worden op wijzigingen die ertoe zouden kunnen leiden dat de betrokken wetgeving niet langer voldoet aan de beginselen die in de bijlage bij het verdrag zijn neergelegd.

Artikel 17

Het eerste lid betreft bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd, of waarin aan het verlenen van de bijstand bepaalde voorwaarden kunnen worden verbonden. Krachtens deze bepaling zal Nederland bijvoorbeeld bijstand weigeren als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande reeds onderwerp van een strafvervolging heeft gevormd. Dit zou namelijk in strijd komen met het «ne bis in idem» beginsel. Ook maakt de bepaling het mogelijk dat, indien in de aangezochte staat gegevens door de douane-autoriteiten zijn verkregen in het kader van een nog lopende strafrechtelijke procedure, deze gegevens niet worden verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de betrokken rechterlijke autoriteit. Deze autoriteit, die aldus in staat is te beoordelen of de gevraagde gegevens ook ingevolge een verzoek om strafrechtelijke rechtshulp hadden kunnen worden verstrekt, kan de nodige waarborgen verlangen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de gegevens in de verzoekende staat worden gebruikt om een strafvervolging van hetzelfde feit en tegen dezelfde verdachte te beginnen.

De bij de toepassing van het tweede lid mogelijk rijzende problemen inzake wederkerigheid zullen met beleid moeten worden opgelost, waarbij het evenwicht tussen de belangen van beide verdragsluitende partijen richtsnoer zal zijn. Bij het bepalen van dit evenwicht kunnen zowel juridische als feitelijke omstandigheden voor de uitleg van de overeengekomen wederkerigheid meespelen.

Het derde lid voorziet erin dat in gevallen waarin een reeds gestart onderzoek kan worden doorkruist dan wel een onevenredig beslag op de aangezochte autoriteit wordt gelegd, de bijstand kan worden opgeschort. Eventueel kunnen bepaalde voorwaarden aan het verlenen van de gevraagde bijstand worden gesteld.

Gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van bijstand dient op grond van het vierde lid aan de verzoekende staat te worden medegedeeld onder opgaaf van redenen. Een gedachtewisseling over de weigering wordt hierdoor mogelijk gemaakt.

Artikel 18

Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de douane-administraties af van claims voor door hen gemaakte kosten, met uitzondering van aan niet in overheidsdienst zijnde deskundigen en getuigen uitgekeerde vergoedingen – welke hoog op kunnen lopen – die zullen worden vergoed door de verzoekende staat.

Voorzien is dat bij hoge en buitengewone kosten overleg tussen de verdragspartijen over de uitvoering van het verzoek en over de vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten plaatsvindt.

Artikel 19

Voor de toepassing van het verdrag wordt het wenselijk geacht dat de ambtenaren in beide landen die belast zijn met het opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving persoonlijke en rechtstreekse contacten met elkaar onderhouden. De beide douane-administraties zullen daarnaast voor een soepele toepassing van het verdrag toepassingsbepalingen vaststellen. Deze zullen van praktische aard zijn en het toepassingsbereik van het verdrag niet wijzigen, zodat deze bepalingen niet zijn te beschouwen als een uitvoeringsovereenkomst die aan goedkeuring van de Staten-Generaal is onderworpen.

Eventueel optredende problemen of twijfels betreffende de interpretatie of toepassing van het verdrag zullen worden opgelost door overleg tussen de beide douane-administraties.

Artikel 20

Dit artikel regelt het territoriale toepassingsgebied van het verdrag. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om het verdrag mede te laten gelden voor het grondgebied van de Nederlandse Antillen, respectievelijk Aruba.

3. Koninkrijkspositie

Krachtens het tweede lid van artikel 20 zal het verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Uitbreiding van de gelding tot de Nederlandse Antillen of Aruba is mogelijk. Indien de uitbreiding wijziging in de verdragsrelatie met zich brengt, zal de in het tweede lid van artikel 20 genoemde notawisseling een verdrag in de zin van de Grondwet vormen. Overigens hebben de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba onlangs te kennen gegeven de vraag van medegelding van de door het Koninkrijk gesloten douaneverdragen meer in het algemeen te zullen bestuderen. Juist het verdrag met de Verenigde Staten, met welk land de beide andere landen van het Koninkrijk reeds een zekere mate van douanesamenwerking kennen, maakt een dergelijke nadere studie waardevol.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven