25 493
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 1996 (slotwet)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 oktober 1997

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De vragen en de daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt. Met de vaststelling van dit verslag acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels

1

Waarom is aan alle steunmaatregelen voor het midden- en kleinbedrijf minder uitgegeven dan gepland? Was de hiervoor aangedragen gunstige economische ontwikkeling (25 493 nr. 2 blz. 14) niet te voorzien bij de tweede suppletore begroting? (blz. 13)

Uiteraard was vóór ultimo 1996 reeds duidelijk dat het gunstige economische klimaat zou bijdragen tot een relatief gering beroep op de kasruimte die EZ begroot had voor de afdekking van verliesdeclaraties uit het midden- en kleinbedrijf. Om die reden was deze raming reeds substantieel verlaagd (van f 68,3 mln tot f 52,9 mln bij tweede suppletore begroting). De feitelijke budgetbelasting is echter afhankelijk van de verliesdeclaraties die de banken indienen bij EZ. De mate waarin deze banken deze declaraties daadwerkelijk indienen ten laste van het lopende jaar, is moeilijk exact te prognosticeren op het moment dat de tweede suppletore begroting wordt voorbereid (medio oktober). Overigens is door middel van de per 12 december 1996 ingediende Nota van Wijziging op de tweede suppletore begroting de uitgavenraming van het artikel 05.03 Borgstellingsregelingen aanvullend met f 7 mln verlaagd tot f 45,9 mln op basis van meer recente inzichten in de omvang van de nog bij EZ in te dienen verliesdeclaraties. Deze bijgestelde raming wijkt relatief weinig af van de uiteindelijke realisatie ad f 43,5 mln.

2

Waarom neemt de afhandeling van waterschadeclaims meer tijd in beslag dan oorspronkelijk was ingeschat? Kan een indruk worden gegeven van de omvang van de ontstane vertraging? (blz. 14)

De afhandeling van de waterschadeclaims op grond van de Subsidieregeling waterschade 1995 en het Bedrijvenfonds Hoogwater 1995 door de Stichting Watersnood Bedrijven Nederland 1995 is vrijwel afgerond. Er zijn nog 3 gecompliceerde dossiers in behandeling. Daarnaast zijn op dit moment nog 3 bezwaarschriften in behandeling en 6 beroepszaken aanhangig bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Ten aanzien van 4 dossiers loopt er een terugvorderingsprocedure. Tenslotte zijn 14 dossiers heropend als gevolg van de bevindingen van de Accountantsdienst. Naar verwachting zal de schadeafwikkeling eerst in 1998 volledig kunnen worden afgerond.

3

Waarom is op het artikelonderdeel «branchestructuurversterking MKB» in 1996 minder betaald dan op in het verleden aangegane verplichtingen? (blz. 15)

Er is in 1996 circa f 0,8 mln minder betaald dan oorspronkelijk geraamd was, omdat voor een deel van de in de begrotingsadministratie nog openstaande verplichtingen geen uitgaven meer verricht hoeven te worden. Het betreft hier in hoofdzaak verplichtingen die in het verleden (tot en met 1994) zijn aangegaan met betrekking tot de onderdelen Branchestructuurverbetering MKB en de Subsidieregeling Branchegewijze Informaticastimuleringsregeling (SBI).

4

Kan inzicht worden gegeven in de oorzaken van het substantieel minder aanspreken van het Indonesië-pakket. Waarom kan de verplichting ten gunste van het Beurzenprogramma Indonesië niet worden vastgelegd? (blz. 16/17)

Het Exportfinancieringsarrangement Indonesië (EFI), in budgettaire zin de drager van het Indonesië-pakket, is pas in de loop van 1996 in werking getreden; het niet-Inpres-8 deel in april, het Inpres-8 deel in oktober. Mede hierdoor konden per ultimo 1996 minder verplichtingen dan verwacht worden vastgelegd. Dit gold in versterkte mate voor de garanties herverzekering Inpres-8 projecten, omdat deze garanties in aanvulling op het Inpres-8 deel van de EFI-regeling worden verstrekt. Gemeten aan het aantal ingediende subsidieaanvragen voldeed de EFI-regeling overigens ruimschoots aan de verwachtingen. Dit heeft tot een inhaalslag in de verplichtingensfeer 1997 geleid.

De verplichting ten gunste van het Beurzenprogramma Indonesië kon nog niet worden vastgelegd omdat de oprichting van de Stichting die het programma zou gaan uitvoeren meer tijd vergde dan verwacht. Inmiddels is ten gunste van de per 24 april 1997 opgerichte Stichting een verplichting ter grootte van 800 000,– aangegaan.

5

Waarom is minder uitgegeven aan stimulering van de export (blz. 17)

De uitgavenraming op het artikel 0703 Stimulering exportactiviteiten is grotendeels gebaseerd op het betalingsverloop met betrekking tot in eerdere begrotingsjaren daadwerkelijk aangegane verplichtingen. Deze verplichtingen leiden al dan niet tot kasuitgaven, afhankelijk van het verwerven van orders in internationale competitie, het tijdstip van uitlevering van daadwerkelijk verworven orders, alsmede rentestandontwikkelingen. Door een combinatie van genoemde factoren is op de verplichtingenportefeuille minder uitgegeven dan geraamd.

6

Waarom is op het onderdeel Besluit Subsidies Exportfinanciering minder gerealiseerd? (blz. 17)

Aan het Besluit Subsidies Exportfinanciering (BSE) is met ingang van 1996 de Rente-overbruggingsfaciliteit (ROF) toegevoegd. Het geringe beroep op de ROF, die in 1996 openstond voor transacties naar China en Indonesië, verklaart de onderuitputting onder het BSE.

Slechts één bedrijf diende een aanvraag in. De verklaring hiervoor is dat de refinancieringsrente voor guldens globaal gelijk was aan de door de OESO vastgestelde commerciële referentierente, waardoor het instrument in de ogen van de exporteurs weinig aantrekkelijk was. Het voor de ROF uitgetrokken budget ad f 43 mln is niet aangesproken.

7

Wat zijn de redenen van de achterblijvende declaraties van het Programma Samenwerking Oost-Europa? (blz. 18) Is dit structureel?

Gemiddeld genomen blijken projecten een langere looptijd te kennen dan aanvankelijk werd verwacht. Verder blijkt dat projecten bij afsluiting niet volledig tot uitbetaling komen. Dit alles tezamen heeft ertoe geleid dat de uitgaven achterbleven bij de verwachtingen. De ramingsveronderstellingen ten aanzien van dit instrument zijn inmiddels aangepast naar aanleiding van deze ervaringen.

Daarnaast is in het kader van het in 1996 door Senter gestarte verbeteringstraject PSO de aandacht voor het projectbeheer geïntensiveerd. Op basis van de meest recente prognoses voor dit jaar kan worden geconstateerd dat de kloof tussen ramingen en gerealiseerde uitgaven sterk aan het verminderen is. Het achterblijven van de realisaties lijkt daarom een tijdelijk verschijnsel te zijn.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA), Hofstra (VVD).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Feenstra (PvdA), Passtoors (VVD).

Naar boven