25 478
Vaststelling van nieuwe regels met betrekking tot de (re)integratie van arbeidsgehandicapten (Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)

nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 13 november 1998

Bij de behandeling van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) heeft de Kamer een motie aangenomen waarin mijn ambtsvoorganger werd verzocht onderzoek te doen naar knelpunten die kunnen ontstaan bij het in dienst nemen of houden van personen met een chronische ziekte en/of een progressief ziektebeeld. Dit onderzoek zou geconcentreerd dienen te worden op de knelpunten bij de beëindiging van de toepassing van artikel 29b Ziektewet. Gevraagd werd oplossingen daartoe aan te geven en over resultaten hiervan binnen een half jaar met uw Kamer in overleg te treden (25 478, nr.17, bijlage 1).1

Bij de voorbereiding van het Arbeidsgehandicaptenbesluit is – in samenwerking met vertegenwoordigers van de betrokken uitvoeringsinstellingen – een uitvoerige inventarisatie gemaakt van de diverse groepen personen die op grond van een medisch-arbeidskundig oordeel als arbeidsgehandicapt moesten worden aangemerkt. Daarbij is ook de positie van personen met een aanzienlijk verhoogd risico op arbeidsongeschiktheid aan de orde geweest. Hieronder moeten personen worden verstaan die lijden aan aandoeningen waarvan een ernstige progressie, een sterk invaliderend verloop binnen enkele jaren, vaststaat: bepaalde genetische aandoeningen, stofwisselingsziekten, spierziekten, infectieziekten, sommige progressieve neurologische aandoeningen en vormen van kanker. Gebleken is dat voor deze groep personen de beschermende maatregelen zoals die in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) getroffen zijn inderdaad niet in alle gevallen voldoende zijn. Het belangrijkste knelpunt bij de reïntegratie van betrokkenen is dat voor hen geldt dat zij, in tegenstelling tot de meeste arbeidsgehandicapten, blijvend een sterk verhoogd risico op ziekte en arbeidsongeschiktheid blijven vormen. Zonder een afdoende afdekking van dat risico moeten de arbeidsmarktkansen van de betrokken groep personen dan ook zeer gering worden geacht.

Ten einde zeker te stellen dat werkgevers bij het in dienst nemen van personen die tot deze groep behoren geen enkel (financieel) risico lopen is bij het opstellen van het Arbeidsgehandicaptenbesluit (Stb. 1998, 488, bijlage 2) gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Ziektewet biedt om voor bepaalde groepen van verzekerden bijzonder regelingen te treffen. In het Arbeidsgehandicaptenbesluit is bepaald (artikel 5, eerste lid, onder b., toelichting pagina 10) dat voor personen met een aanzienlijk verhoogd risico de periode van bescherming van artikel 29b Ziektewet met vijf jaar (en zonodig nog langer) verlengd kan worden. Gezien het feit dat personen die het hier betreft ook een risico vormen voor de WAO is ook verlenging van de termijn van de zogenoemde «no-risk»-polis uit de WAO (artikelen 75c en 76f WAO) voor deze personen mogelijk gemaakt. Een werkgever die een werknemer in dienst neemt wiens aandoening als een sterk verhoogd risico moet worden beschouwd, krijgt dus geen premieopslag WAO opgelegd als betrokkene arbeidsongeschikt wordt.

Deze regeling garandeert derhalve dat voor personen met een aanzienlijk verhoogd risico de facto een permanente bescherming gaat gelden. In het kader van de evaluatie van de Wet REA zullen de ontwikkelingen terzake verder worden gevolgd. Ik vertrouw met deze aanpassing van de regelgeving op afdoende wijze aan de motie van de Kamer te zijn tegemoetgekomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven