25 464
Aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb II)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

Hoofdstuk 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken

De onderdelen A, B en C luidden als volgt:

A

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

1. Specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet.

2. Tijdelijke specifieke uitkeringen kunnen worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Krachtens de maatregel kan de verdeling van de uitkering nader worden bepaald.

3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid vervalt vier jaren nadat hij in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de specifieke uitkering wordt geregeld.

4. Eenmalige specifieke uitkeringen kunnen worden geregeld bij ministeriële regeling.

5. Het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen, bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat in de gevallen, bedoeld in artikel 4:32, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht de specifieke uitkering wordt geregeld bij ministeriële regeling.

B

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Artikel 119, eerste lid, van de Gemeentewet is niet van toepassing op de regeling van de informatievoorziening ten aanzien van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17, tweede en vierde lid.

C

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

De artikelen 16 en 18 tot en met 20 zijn van overeenkomstige toepassing op uitkeringen uit 's Rijks kas aan derden, ter bekostiging van activiteiten van die derden, waarbij de verstrekking afhankelijk is van de verstrekking van een uitkering door gemeenten aan die derden.

Hoofdstuk 2 Ministerie van Financiën

Hoofdstuk 2 ontbrak.

Hoofdstuk 3 Ministerie van Justitie

– Hoofdstuk 3 was genummerd hoofdstuk 2.

– Artikel 6 luidde als volgt:

ARTIKEL 6

De Vreemdelingenwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

3. Zij zijn tevens belast met de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking.

2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. De in de voorgaande leden bedoelde ambtenaren, verder ook te noemen: de ambtenaren, belast met de grensbewaking, nemen de door Onze Minister in het belang van de grensbewaking gegeven bijzondere aanwijzingen in acht.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:

a. de korpschef;

b. de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren;

c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid onder b en c bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht onder leiding van de korpschef uit.

3. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen de door Onze Minister in het belang van het toezicht gegeven bijzondere aanwijzingen in acht. De door Onze Minister vastgestelde beleidsregels omtrent het door de korpschef uitgeoefende toezicht worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.

4. Met het algemene toezicht op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van de door Onze Minister gegeven beleidsregels en bijzondere aanwijzingen, zijn belast de procureurs-generaals, fungerende directeuren van politie.

5. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, geven aan de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie, alle door hen gevraagde inlichtingen betrekking hebbende op het toezicht op de uitvoering.

C

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

1. De in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, bedoelde ambtenaren nemen de door Onze Minister met betrekking tot uitzetting en bewaring van vreemdelingen gegeven bijzondere aanwijzingen in acht.

2. Beleidsregels met betrekking tot uitzetting en bewaring van vreemdelingen, gericht tot de korpschef, worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.

D

Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister is bevoegd tot het verlenen en intrekken van vergunningen tot verblijf, daaronder begrepen voorwaardelijke vergunningen tot verblijf, alsmede tot het verlengen van de geldigheidsduur daarvan. Onze Minister kan deze bevoegdheid delegeren aan de korpschef.

E

Artikel 15b, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel d wordt «aanwijzingen» vervangen door: bevelen.

2. In onderdeel f wordt «een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen,» vervangen door: een ambtenaar, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid,.

F

Artikel 15c, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. Onze Minister wijst bij beleidsregel de veilige landen van herkomst aan, waar, gelet op de algehele situatie aldaar, geen vervolging is te duchten in de zin van artikel 15, eerste lid.

G

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De toezichthouders zijn bevoegd, hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De toezichthouders zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken.

H

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven regelen kunnen de toezichthouders de reis- en identiteitspapieren van vreemdelingen tijdelijk inbewaring nemen en daarin aantekening stellen.

I

Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt achter «Onze Minister» een punt geplaatst en wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Onze Minister kan deze bevoegdheid delegeren aan een ambtenaar, bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, of 4, eerste lid.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In andere gevallen dan die welke zijn voorzien in de voorgaande leden van dit artikel, zijn de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, bevoegd tot de uitzetting over te gaan, voorzover Onze Minister niet anders heeft bepaald.

J

Het derde lid van artikel 44 komt te luiden:

3. Met de opsporing van de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij of krachtens artikelen 3 en 4 door Onze Minister aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

– De aanhef van artikel 12 luidde als volgt:

ARTIKEL 12

De Wet wapens en munitie (Stb. 1995, 579) wordt gewijzigd als volgt

Hoofdstuk 4 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

– Hoofdstuk 4 was genummerd hoofdstuk 3.

– Artikel 2, onderdeel B, luidde als volgt:

B

Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:

1. Hetgeen krachtens artikel 5, vijfde lid, verschuldigd is, kan, verhoogd met de kosten vallende op de invordering, door de Staat worden ingevorderd bij dwangbevel medebrengende het recht van parate executie.

Hoofdstuk 5 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

– Hoofdstuk 5 was genummerd hoofdstuk 4.

– In artikel 2 luidden de onderdelen U, AA en JJ als volgt:

U

Artikel 123, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, aanhef, en onderdeel a, komen te luiden:

Naast de taken die het Fonds heeft op grond van andere wettelijke bepalingen, heeft het Fonds tot taak:

a. het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde met betrekking tot de pers;

2. Toegevoegd worden een derde lid, luidende:

3. Met het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde toezicht op de naleving zijn belast de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds en de bij besluit van het bestuur daartoe aangewezen medewerkers van het Bedrijfsfonds.

AA

Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «met het toezicht op de naleving» vervangen door: met de bestuursrechtelijke handhaving.

2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. Met het toezicht op de naleving van de in het eerste lid genoemde onderdelen van deze wet zijn belast de leden van het Commissariaat en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat.

JJ

In artikel 140, eerste lid, wordt «de medewerkers van de Dienst omroepbijdragen die daartoe door de directeur van de Dienst omroepbijdragen zijn aangewezen» vervangen door: de bij besluit van de directeur van de Dienst omroepbijdragen aangewezen medewerkers van de Dienst omroepbijdragen.

– Artikel 5 was genummerd artikel 6. Artikel 5 luidde oorspronkelijk:

ARTIKEL 5

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervalt in de begripsomschrijving van «de inspectie»: of artikel 114.

B

In artikel 11a, zesde lid, wordt «bezwaar» vervangen door: bedenkingen.

C

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. In het zesde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

D

In artikel 25 wordt «goedkeuren» vervangen door: toestaan.

E

In artikel 29, tweede lid, vervalt «onder goedkeuring van Onze minister» en wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In dat geval behoeft de regeling de toestemming van Onze minister.

F

In artikel 32a, tweede lid, wordt «onder verantwoordelijkheid van» vervangen door: in naam van.

G

In artikel 32b wordt «onder verantwoordelijkheid van» vervangen door: in naam van.

H

Artikel 32c, tweede lid, komt te luiden:

2. Het directiestatuut bevat in ieder geval de aanduiding van de aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende bevoegdheden die in naam van het bevoegd gezag worden uitgeoefend door de rector, de directeur, de adjunct-directeur of de centrale directie van de openbare school. Het directiestatuut bevat voorts instructies voor de uitoefening van deze bevoegdheden.

I

Artikel 33, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. De tweede volzin komt te luiden:

Tegen de weigering van de toestemming kan het bevoegd gezag administratief beroep instellen bij Onze minister.

J

In artikel 46, vierde lid, wordt «kan een vergoeding worden toegekend» vervangen door: kan een subsidie worden verstrekt.

K

In artikel 47, vierde lid, wordt «kan een vergoeding worden toegekend» vervangen door: kan een subsidie worden verstrekt.

L

In artikel 52, eerste en tweede lid, wordt «besluit» telkens vervangen door: beslissing.

M

Artikel 52a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «besluit» vervangen door: beslissing.

2. In het tweede lid wordt «besluiten» vervangen door: beslissingen.

N

In artikel 53b, eerste lid, onderdeel d, wordt «bekostigd» vervangen door: gefinancierd.

O

In artikel 58, derde lid, wordt «goedkeuren» vervangen door: toestaan.

P

Artikel 64 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidende:

6. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging van scholen.

Q

In artikel 65a, vierde lid, vervalt: met vermelding van de motivering.

R

Artikel 75 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «goedkeuren» vervangen door «toestaan» en wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. In het derde lid wordt «het verzoek zou goedkeuren» vervangen door: in het verzoek zou toestemmen.

S

Artikel 75b wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «voorwaarden» vervangen door: verplichtingen.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

T

Artikel 75c komt te luiden:

Artikel 75c Studiekeuzevoorlichting

1. Onze Minister kan activiteiten op het gebied van studiekeuzevoorlichting aan leerlingen en potentiële leerlingen van scholen voor bekostiging in aanmerking brengen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels omtrent de bekostiging worden gesteld.

2. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

U

Artikel 75d komt te luiden:

Artikel 75d Aanvullende middelen

1. Onze minister kan aanvullende bekostiging verstrekken voor activiteiten, niet zijnde onderwijs als bedoeld in deze wet of de onderwijsverzorging ten behoeve daarvan, die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels omtrent de bekostiging worden gesteld.

2. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

V

Artikel 76d wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het bedrag vast tot welke de voorzieningen in de huisvesting voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht» vervangen door: een bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van voorzieningen in de huisvesting.

2. In het tweede lid wordt «bedrag» vervangen door: bekostigingsplafond.

W

In artikel 76e, tweede lid, wordt «toekennen» vervangen door: verstrekken.

X

In het vierde lid van artikel 76f wordt «bedrag» telkens vervangen door: bekostigingsplafond.

Y

In artikel 76k, eerste lid, vervalt onderdeel e en wordt onderdeel f verletterd tot onderdeel e.

Z

Artikel 76o wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt «Goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. In het eerste lid wordt «dient het de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders» vervangen door: behoeven de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen de toestemming van burgemeester en wethouders.

AA

In artikel 76v wordt «verschaft» vervangen door: beschikbaar stelt.

BB

Artikel 76y wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt «Goedkeuring» vervangen door: toestemming.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. De voorzieningen in de huisvesting en de inventaris komen slechts voor vergoeding in aanmerking, voor zover Onze minister met de voorzieningen heeft ingestemd.

3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde vergoeding een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

CC

In artikel 77, tweede lid wordt «toegekend» vervangen door: verstrekt.

DD

Artikel 83 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt «toekennen» telkens vervangen door: verstrekken.

2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

EE

In artikel 84b, eerste lid, wordt «toegekend» vervangen door: verstrekt.

FF

Artikel 85a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «toekenning» vervangen door: het verstrekken.

3. In het tweede lid wordt «toekennen» vervangen door: verstrekken.

4. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde vergoeding een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

GG

In artikel 85b wordt «toegekende» vervangen door: verstrekte.

HH

Artikel 89 wordt gewijzigd als volgt:

2. In het eerste lid wordt «toekenning» vervangen door: het verstrekken.

3. In het tweede lid wordt «toekennen» vervangen door: verstrekken.

4. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde vergoeding een bekostigingsplafond instellen. In dat geval stelt hij beleidsregels omtrent de verdeling vast.

II

Artikel 96d.2 komt te luiden:

Artikel 96d.2 Vergoeding uitgaven nascholing

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 85a stelt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag van openbare en bijzondere scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs een bedrag beschikbaar ten behoeve van nascholing van het personeel.

JJ

In artikel 96o, derde lid, wordt «de vergoeding» vervangen door: het in het eerste lid bedoelde bedrag.

KK

Artikel 101, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdelen a, c, d en e, van de Algemene wet bestuursrecht is het bevoegd gezag aan het Rijk een bedrag verschuldigd als vergoeding voor vermogensvorming.

LL

Aan artikel 102b wordt een elfde lid toegevoegd, luidende:

11. Onze minister kan voor de in het eerste lid bedoelde vergoeding een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij algemene maatregel van bestuur regels omtrent de verdeling vastgesteld.

MM

In artikel 107, tiende lid, eerste volzin wordt «het besluit» vervangen door: de beslissing.

NN

In artikel 110a, eerste lid, onderdeel c, wordt «besluit» vervangen door: beslissing.

OO

Artikel 113 komt te luiden:

Artikel 113

1. Het toezicht op het voortgezet onderwijs, met uitzondering van het landbouwonderwijs, en de deugdelijkheid ervan is opgedragen aan Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. Het toezicht op het landbouwonderwijs en de deugdelijkheid ervan is opgedragen aan Onze minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

3. Er is een inspectie voor het onderwijs, die onder leiding staat van de inspecteur-generaal, en een inspectie voor het landbouwonderwijs. Tot de taak van de inspecties behoort:

a. het toezien op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;

b. het bekend blijven met de toestand van het voortgezet onderwijs onder meer door bezoek aan de scholen;

c. de bevordering van de ontwikkeling van het voortgezet onderwijs door overleg met het bevoegd gezag, het personeel van de scholen en de besturen van gemeente en provincie;

d. het verrichten van andere bij deze wet aan de inspectie opgedragen taken;

e. het doen van voorstellen aan Onze minister onderscheidenlijk Onze minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij die zij in het belang van het voortgezet onderwijs nodig achten.

4. Met de in het derde lid bedoelde taken zijn belast de inspecteur-generaal van het onderwijs, de inspecteurs van het onderwijs en de inspecteurs van het landbouwonderwijs.

PP

De artikelen 114, 115 en 116 vervallen.

QQ

Na artikel 120 wordt een nieuw artikel 121 ingevoegd, luidende:

Artikel 121

In afwijking van artikel III, eerste lid, van de Wet van 20 juni 1996 (Stb. 1996, 333), is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek, voor zover deze is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De in de eerste volzin bedoelde verlening wordt geacht mede een beschikking tot bevoorschotting overeenkomstig het Bekostigingsbesluit W.V.O. te hebben ingehouden.

RR

Artikel 123a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen f en h, onder verlettering van de onderdelen g en i tot f onderscheidenlijk g.

2. Aan het slot van onderdeel f wordt toegevoegd:, en.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

5. Het toezicht op de rechtspersoon is opgedragen aan Onze minister. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze minister aangewezen ambtenaren. Van een besluit als bedoeld in de tweede volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Hoofdstuk 6 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Hoofdstuk 6 was genummerd hoofdstuk 5.

– Artikel 1 ontbrak; artikel 2 was genummerd 1.

Hoofdstuk 7 Ministerie van Verkeer en Waterstaat

– Hoofdstuk 7 was genummerd hoofdstuk 6.

– De artikelen 2, 5, 10, 17, 19, 21, 22 en 36 ontbraken; de overige artikelen zijn dienovereenkomstig vernummerd.

– Artikel 4 (thans genummerd 6), onderdelen A en B, luidde als volgt:

ARTIKEL 4

De Scheepvaartverkeerswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. De woorden «of vanwege» vervallen.

2. Onder plaatsing van het cijfer 1. voor de bestaande tekst wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

2. Het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot het nemen van besluiten als bedoeld in het eerste lid delegeren aan degene die is belast met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer op de desbetreffende scheepvaartweg.

B

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt: of vanwege.

2. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

5. Het bevoegd gezag kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan degene die is belast met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer op de desbetreffende scheepvaartweg.

– Artikel 5 (thans genummerd 7), onderdeel E, luidde als volgt:

E

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

1. Vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt inspectie op de spoorwegen uitgeoefend door een onder eenhoofdige leiding te stellen dienst, welke ambtenaren door Ons of van Onzentwege worden genoemd. Bij algemene maatregel van bestuur worden terzake regels gesteld.

2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, met dien verstande dat zij niet bevoegd zijn:

a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en

b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.

3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

4. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De toezichthouder is niet bevoegd:

a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en

b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.

– Artikel 13 (thans genummerd 16), onderdeel B, luidde als volgt:

B

In artikel 7, tweede lid, wordt «opdragen» vervangen door: delegeren.

Hoofdstuk 8 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– Hoofdstuk 8 was genummerd hoofdstuk 7.

– Artikel 3 ontbrak; de overige artikelen zijn dienovereenkomstig vernummerd.

Hoofdstuk 9 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– Hoofdstuk 9 was genummerd hoofdstuk 8

– In artikel 1, onderdeel A, ontbrak het derde onderdeel.

– In artikel 3 ontbrak onderdeel JA.

– Artikel 8, onderdeel T, luidde:

T

Artikel 71 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «bijdragen» vervangen door: subsidies.

2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel a, wordt «toekenning van geldelijke steun» vervangen door: het verstrekken van subsidies.

b. In onderdeel b wordt «toekennen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van subsidies.

3. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de eerste volzin wordt «aan het fonds aanwijzingen geven» vervangen door: beleidsregels vaststellen.

b. In de tweede volzin wordt «die aanwijzingen» vervangen door: de inhoud van die beleidsregels.

– Artikel 8, onderdeel Z, luidde:

Z

Het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk V komt te luiden:

Afdeling 5. Verstrekking van financiële middelen uit 's Rijks kas.

– Artikel 8, onderdeel BB, luidde:

BB

Artikel 82 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Uit 's Rijks kas kunnen aan anderen dan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies subsidies worden verstrekt ter uitvoering van het op grond van artikel 67, eerste lid, verdeelde programma.

2. Voorts kunnen uit 's Rijks kas aan anderen dan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies subsidies worden verstrekt voor andere activiteiten dan die, bedoeld in het eerste lid, welke passen in het rijksbeleid met betrekking tot:

a. het bouwen van woningen, woonwagens en standplaatsen;

b. het treffen van voorzieningen aan woningen of

c. de samenstelling van de woningvoorraad.

2. In het derde lid wordt «verlenen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van subsidies.

Hoofdstuk 10 Algemene wet bestuursrecht c.a.

Hoofdstuk 10 ontbrak, hoofdstuk 11 was genummerd hoofdstuk 9.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

Deel 1 Algemeen

– In paragraaf 2 (Afwijkingen van de Awb) ontbrak onderdeel 1. Onderdelen 2 en 3 waren genummerd 1 en 2, de onderdelen 4 tot en met 7 waren genummerd 5 tot en met 8. Tevens waren twee onderdelen opgenomen, die luidden:

3. In artikel 64, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs is bepaald dat artikel 4:32 niet van toepassing is op de bekostiging van scholen, omdat bekostiging voor bepaalde tijd in strijd zou komen met de mede in de Grondwet gefundeerde aanspraak op bekostiging zolang een school aan de wettelijke vereisten voldoet (hoofdstuk 4, ARTIKEL 5, onderdeel P).

4. Artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs bepaalt, in afwijking van het overgangsrecht van artikel III, eerste lid, van de Wet van 20 juni 1996, Stb. 333, dat titel 4.2 ook van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van scholen die voor inwerkingtreding van de derde tranche voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht. Zonder deze doorbreking van de eerbiedigende werking zou titel 4.2 uitsluitend op nieuwe scholen van toepassing worden (hoofdstuk 4, ARTIKEL 5, onderdeel QQ).

– paragraaf 3 (niet opgenomen aanpassingen) ontbrak.

Hoofdstuk 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken

– de tweede en vierde paragraaf van onderdeel A luidden als volgt:

Tijdelijke specifieke uitkeringen kunnen ingevolge het derde lidbij zelfstandige maatregel van bestuur worden geregeld, terwijl eenmalige specifieke uitkeringen bij ministeriële regeling al dan niet krachtens de wet kunnen worden geregeld (vijfde lid). Voor spoedeisende specifieke uitkeringen is aangesloten bij de regeling van artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, Awb, met dien verstande dat in afwachting van een wettelijke basis altijd een ministeriële regeling is vereist.

Het vijfde lid bepaalt dat voor eenmalige specifieke uitkeringen kan worden volstaan met een ministeriële regeling. Eenmalige specifieke uitkeringen zijn specifieke uitkeringen die eenmalig worden verstrekt aan alle gemeenten of een categorie van gemeenten. Wordt de uitkering slechts aan één of enkele gemeenten verstrekt, dan is ingevolge artikel 17, tweede lid, jo. artikel 4:23, derde lid, onder d, Awb geen regeling vereist.

– de toelichting op de onderdelen B en C luidde:

B

De terminologie van artikel 19 is in overeenstemming gebracht met de gewijzigde terminologie van artikel 17.

C

In het huidige artikel 21 worden de algemene bepalingen inzake specifieke uitkeringen van overeenkomstige toepassing verklaard op rijksbijdragen aan derden die afhankelijk zijn gemaakt van verstrekkingen van provincies of gemeenten, de zogeheten koppelsubsidies. Op deze bijdragen zal in de regel de subsidietitel uit de Awb van toepassing zijn. Aanvullend blijft ook de Fvw enkele eisen stellen, waaronder het verplichte overleg met de beheerders van het gemeentefonds en het provinciefonds over dergelijke subsidies.

Hoofdstuk 2 Ministerie van Justitie

– De toelichting bij artikel 6 luidde als volgt:

Algemeen

De uitzetting en verwijdering van vreemdelingen in het kader van de Vreemdelingenwet is geen bestuursdwang in de zin van afdeling 5.3 Awb en behoeft derhalve geen aanpassing. Anders dan bij bestuursdwang, heeft de in geding zijnde bevoegdheidsuitoefening rechtstreeks betrekking op personen. De vreemdeling zelf is degene die uitgezet of verwijderd wordt, niet zomaar de één of andere zaak. Voor de aantasting van het recht op bewegingsvrijheid van personen behoort een daarop toegesneden, concrete wettelijke basis aangewezen te kunnen worden. Deze basis kan afdeling 5.3 van de Awb niet bieden, daar zij slechts beoogt een algemene regeling voor de toepassing van bestuursdwang te geven. Het ontbreken van passende waarborgen in de Awb, toegesneden op een uitoefening rechtstreeks op personen, wijst daar ook op. De Vreemdelingenwet biedt, voortvloeiend uit het in artikel 2, tweede lid van de Grondwet bepaalde, de vreemdeling die specifieke basis en waarborgen wel. Er zij op gewezen dat het bepaald ongewenst ware een andere terminologie in de Vreemdelingenwet door te voeren dan de grondwettelijke, welke immers rept van «uitzetting» en niet van bestuursdwang.

A

92a, model 29, 81

De grensbewaking, genoemd in het eerste lid van artikel 3, omvat zowel uitvoering van de wettelijke voorschriften als het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot het krijgen van toegang tot Nederland.

Aan de bevoegdheid van de Kroon tot aanwijzing van de in dit artikel bedoelde ambtenaren bestaat niet langer behoefte. Deze bevoegdheid wordt voortaan door de Minister van Justitie uitgeoefend.

B

92, model 28, 92a, model 29, 81, 99

Zoals reeds in de nota naar aanleiding van het verslag is geantwoord, behelst het toezicht op de vreemdeling als bedoeld in artikel 4 toezicht op de naleving (kamerstukken II, 1994/1995, 23 700, nr. 5, p. 58).

Aan de bevoegdheid van de Kroon tot aanwijzing van de in dit artikel bedoelde ambtenaren bestaat niet langer behoefte. Deze bevoegdheid wordt voortaan door de Minister van Justitie uitgeoefend.

C

81

De overige wijzigingen hangen samen met de wijziging van artikel 4, eerste lid. Terwille van de beknoptheid van de verwijzingen naar de betreffende ambtenaren wordt volstaan met verwijzing naar de artikelen 3 en 4.

D

223, 225

E

De terminologie van onderdeel d is in overeenstemming gebracht met die van artikel 17a.

De wijziging in onderdeel f hangt samen met de wijziging van artikel 4, eerste lid. Terwille van de beknoptheid van de verwijzing naar de betreffende ambtenaren wordt volstaan met verwijzing naar de artikelen 3 en 4.

F

85

De hier aan de orde zijnde wijziging is puur technisch van aard en heeft generlei invloed op het bestaande beleid of de uitvoering en toepassing ervan. De verplichting van de Minister om, bij beleidsregel, veilige landen van herkomst aan te wijzen, blijft gehandhaafd. Voortaan vloeit uit artikel 4:84 van de Awb voort dat de Minister volgens deze beleidsregel beslist, tenzij bijzondere omstandigheden noodzaken daarvan af te wijken. Deze omstandigheden zijn die welke voorheen uitdrukkelijk in het eerste lid, onderdeel f, waren opgenomen, namelijk dat een aanvraag gegrond is op bijzondere omstandigheden die, in afwijking van de algehele situatie in een als veilig derde land van herkomst aangewezen land, het vermoeden kunnen wekken dat de aanvrager niettemin gegronde reden voor vervolging te vrezen heeft.

G

Lid 1: 104, 108

Aangezien de bevoegdheid tot staande houden beperkt dient te blijven tot het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie en in die zin een beperking vormt op de bevoegdheid van de artikelen 5:16 en 5:17 van de Awb, is deze beperking gehandhaafd.

De in de zinsnede «hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf» besloten liggende specifieke beperking op de uitoefening van de bevoegdheden is een, vanwege de aard van het toezicht in het kader van de Vreemdelingenwet, onmisbare uitwerking van het algemene criterium van artikel 5:13 Awb.

Lid 4: 103, 108, 126a

De bevoegdheid om personen aan kleding of lichaam te onderzoeken is een bevoegdheid die de Awb niet zelf aan een toezichthouder toekent en derhalve in de onderhavige wet gehandhaafd wordt. Daarmee blijft voldaan aan het grondwettelijk vereiste van een specifieke wettelijke bepaling ingeval van een aantasting van iemands lichamelijke integriteit; een basis die de Awb niet beoogt te geven.

H

Dit betreft een aanpassing aan de terminologie van afdeling 5.2 Awb.

I

223, 225

De overige wijzigingen hangen samen met de wijziging van artikel 4, eerste lid. Terwille van de beknoptheid van de verwijzingen naar de betreffende ambtenaren wordt volstaan met verwijzing naar de artikelen 3 en 4.

J

94, model 30

Hoofdstuk 4 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Artikel 5 was genummerd artikel 6. De toelichting bij artikel 5 luidde oorspronkelijk

ARTIKEL 5 Wet op het voortgezet onderwijs

Algemeen

Artikel 4:21, vierde lid, Awb bepaalt dat titel 4.2 (de subsidietitel) van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. De Awb is in beginsel integraal van toepassing op de onderwijswetgeving. Artikel 4:21, vierde lid, beoogt immers «juist buiten twijfel te stellen dat titel 4.2 ook op de bekostiging van het onderwijs – openbaar en bijzonder – moet worden toegepast» (Nota n.a.v. het Verslag Derde tranche Awb, kamerstukken II 1994/95 23 700, nr. 5, blz. 16, antwoord 4.14). Overeenkomstige toepassing impliceert echter dat rekening moet worden gehouden met de eigen aard van de onderwijswetgeving. De onderwijswetgeving is de oudste subsidiewetgeving en heeft ook terminologisch een lange geschiedenis. Het woord «bekostiging» heeft in de loop der jaren een specifieke betekenis gekregen, en is daarom, ook gelet op de terminologie van artikel 23 Grw., gehandhaafd. Ook het in de onderwijswetgeving veel voorkomende en ingeburgerde begrip «vergoeding» is in de meeste gevallen gehandhaafd. Het woord «subsidie» is geïntroduceerd voor financiële verstrekkingen die niet bestemd zijn voor scholen, dan wel niet bestemd zijn voor het verzorgen van onderwijs of daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten (bijvoorbeeld bij het leerlingenvervoer).

Gehandhaafd is ook de uitdrukking «voor bekostiging in aanmerking brengen», die in de onderwijswetgeving het equivalent vormt van de subsidieverlening. Hetzelfde geldt voor de uitdrukking «voor vergoeding in aanmerking brengen». Tenslotte is in een aantal artikelen sprake van het «beschikbaar stellen van bedragen»; daarmee wordt gedoeld op het uitbetalen.

Ten slotte zij opgemerkt, dat aan de uit artikel 4:24 voortvloeiende verslagleggingsplicht zal worden voldaan door middel van het onderwijsverslag.

Onderdelen

A

Nu artikel 114 komt te vervallen, dient ook de verwijzing naar dit artikel te vervallen.

B, L, M

Dit betreft aanpassingen aan de eerste tranche van de Awb.

C, D, E,

234

F, G, H

De woorden «in naam van» brengen beter tot uitdrukking dat in de verhouding bevoegd gezag/centrale directie sprake is van mandaat.

I

234. De uitdrukking «in beroep komen bij» is vervangen door het modernere «administratief beroep instellen bij» (vgl. art. 1:5, tweede lid, Awb).

J, K

12. De artikelen 46 en 47 regelen vergoedingen voor het verzorgen van godsdienstonderwijs, respectievelijk vormingsonderwijs aan kerken of kerkelijke gemeenten, respectievelijk genootschappen op geestelijke grondslag. Deze vergoedingen maken geen deel uit van de reguliere bekostiging van het onderwijs, en worden daarom als subsidies aangeduid (zie hiervoor onder «Algemeen»).

N

De centrale dienst wordt mede gefinancierd uit bijdragen van de aangesloten scholen. Daarbij gaat het dus noch om reguliere bekostiging, noch om subsidie.

O, P1, R

234

P2

Artikel 4:32 Awb bepaalt dat een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen altijd moet worden verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de verleningsbeschikking moet worden vermeld. Deze bepaling past niet in het grondwettelijk bekostigingsstelsel, dat immers meebrengt dat wanneer een school eenmaal voor bekostiging in aanmerking is gebracht, de bekostiging van rechtswege voor onbepaalde tijd doorloopt, zolang een school of afdeling niet onder de opheffingsnorm van artikel 107 WVO terechtkomt.

Q

3

S, T, U

17, 18. Het gaat in de artikelen 75b, 75c en 75d niet om reguliere, maar om aanvullende bekostiging. Ook in artikel 75d is het woord bekostiging gehandhaafd, nu het ook hier gaat om middelen die aan scholen worden verstrekt.

V, X

17, 18. In aansluiting op de terminologie van de onderwijswetgeving is in plaats van het woord «subsidieplafond» het woord «bekostigingsplafond» gebruikt.

W

12

Y

Artikel 76k, eerste lid, onderdeel e kan vervallen, omdat artikel 4:25, tweede lid, Awb, reeds voorziet in weigering van de voorziening bij overschrijding van het bekostigingsplafond.

Z

234

AA

Terwille van een consistente terminologie is de uitdrukking «een bedrag verschaffen» vervangen door «een bedrag beschikbaar stellen».

Bb

234, 17, 18. In aansluiting op de in de onderwijswetgeving gehanteerde terminologie is in plaats van «subsidieplafond» de term «bekostigingsplafond» gehanteerd.

CC

12

DD, FF, GG, HH,

12. In aansluiting op de in de onderwijswetgeving gehanteerde terminologie is in plaats van «subsidieplafond» de term «bekostigingsplafond» gehanteerd.

EE

12

II

De terminologie van artikel 96d.2 is geharmoniseerd met die van artikel 96d.

JJ

Dit betreft een redactionele verbetering.

KK

44, model 18.

LL

17, 18. In aansluiting op de in de onderwijswetgeving gehanteerde terminologie is in plaats van «subsidieplafond» de term «bekostigingsplafond» gehanteerd.

MM, NN

Dit betreft aanpassingen aan de eerste tranche van de Awb. In artikel 110a is geen sprake van een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 Awb. Het is immers niet (een deel van) de waarde van mede uit de bekostiging gevormde vermogen dat moet worden teruggestort, maar het exploitatie-overschot. De in artikel 4:41, derde lid, Awb, genoemde termijn van een jaar is in dit geval dan ook niet van toepassing.

OO, PP

De artikelen 113 tot en met 116 zijn, mede uit een oogpunt van harmonisatie, samengevoegd tot één artikel overeenkomstig artikel 5 WBO en artikel 5 ISOVSO.

QQ

Het overgangsrecht behorende bij de derde tranche bepaalt dat titel 4.2 niet van toepassing is op subsidies die voor de inwerkingtreding van de derde tranche zijn verleend. Nu bij de bekostiging van het onderwijs sprake is van een eenmalige verlening voor onbepaalde tijd, zou deze bepaling er toe leiden dat titel 4.2 nooit van toepassing zou worden op de bij de inwerkingtreding van de derde tranche bestaande scholen. Dat is uiteraard ongewenst. Daarom is een afwijkende voorziening getroffen.

De tweede volzin houdt verband met het feit dat de Awb voor voorschotverlening een beschikking eist. Bij veel subsidies kan die beschikking worden gecombineerd met de beschikking tot subsidieverlening. Bij de bekostiging van scholen is dat niet mogelijk, omdat de eenmalige verlening veelal (ver) in het verleden heeft plaatsgevonden. Om onnodige bestuurslasten te vermijden is daarom een voorziening getroffen die voorkomt dat voor alle scholen alsnog voorschotbeschikkingen zouden moeten worden genomen.

RR

92a, model 29; 155, model 37.

Hoofdstuk 5 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De toelichting bij artikel 1 ontbrak; artikel 2 was genummerd 1.

Hoofdstuk 6 Ministerie van Verkeer en Waterstaat

– De artikelen 2, 5, 10, 17, 19, 21, 22 en 36 ontbraken; de overige artikelen zijn dienovereenkomstig vernummerd.

– De toelichting bij artikel 4 (thans genummerd 6), onderdelen A en B, luidde als volgt:

ARTIKEL 4 Scheepvaartverkeerswet

A en B

210, 225

– In de toelichting bij artikel 5 (thans genummerd 7), onderdeel E, ontbrak de laatste volzin.

– De toelichting bij artikel 13 (thans genummerd 16), onderdeel B, luidde als volgt:

B

nr. 225

Hoofdstuk 8 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

De toelichting bij onderdeel JA ontbrak.

Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 9 ontbrak, hoofdstuk 10 was genummerd hoofdstuk 9.

Naar boven