25 464
Aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb II)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 oktober 1997

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1. Hoofdstuk 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het enig artikel wordt vernummerd tot artikel 1.

b. Toegevoegd wordt een nieuw artikel 2, luidende:

ARTIKEL 2

De Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 10 wordt, onder vernummering van de bestaande tekst tot eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Op de verlening van de zorg, bedoeld in het eerste lid, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

B

In de artikelen 11 tot en met 16, 21 en 31 wordt «artikel 10» telkens vervangen door: artikel 10, eerste lid.

2. In hoofdstuk 2 wordt na artikel 4 een nieuw artikel 5 toegevoegd, luidende:

ARTIKEL 5

De Wet waardering onroerende zaken wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, hiermee is belast.

B

Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:

1. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, bepaalt de waarde van die onroerende zaak.

C

In artikel 22, eerste lid, wordt «Het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

D

In artikel 24, vijfde lid, onderdeel a, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

E

In artikel 25, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

F

In artikel 26, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

G

In artikel 27, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

H

In artikel 28, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

I

In artikel 29, eerste en tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

J

Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt voor «2, eerste lid» ingevoegd: 1, vierde lid,.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «het college van burgemeester en wethouders» ingevoegd: en de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

3. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt «of vanwege».

4. In het derde lid vervalt de eerste volzin.

5. Het vierde lid vervalt.

K

In artikel 40, eerste en tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

L

In artikel 43, tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.

3. In hoofdstuk 3, artikel 1 (Auteurswet 1912), onderdeel A, vervalt in het voorgestelde derde lid, laatste volzin, het woord «een».

4. In hoofdstuk 3, artikel 4 (Politiewet 1993), wordt een onderdeel Ca ingevoegd, luidende:

Ca

In artikel 45, vierde lid, vervalt «en 260 tot en met 264».

5. Hoofdstuk 3, artikel 6 (Vreemdelingenwet), wordt gewijzigd als volgt:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Aan artikel 1 wordt na de omschrijving van «voorwaardelijke vergunning tot verblijf» ingevoegd:

ambtenaren, belast met de grensbewaking: de ambtenaren, bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid;

ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen: de ambtenaren, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen: de ambtenaren bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid;

b. In onderdeel B vervalt in het voorgestelde nieuwe vierde lid de komma.

c. na onderdeel C wordt een nieuw onderdeel Ca ingevoegd, luidende:

Ca

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet (kamerstukken II 1996/97, 25 172) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 4 te luiden:

Artikel 4

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:

a. de korpschef;

b. de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren;

c. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

d. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid onder b en d bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht uit onder leiding van de korpschef.

3. De in het eerste lid onder c bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht op vreemdelingen onder leiding van de Commandant van de Koninklijke marechaussee uit.

4. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen de door Onze Minister in het belang van het toezicht gegeven bijzondere aanwijzingen in acht. De door Onze Minister vastgestelde beleidsregels omtrent het door de korpschef uitgeoefende toezicht worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.

5. Met het algemene toezicht op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van de door Onze Minister gegeven beleidsregels en bijzondere aanwijzingen, zijn belast de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie.

6. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, geven aan de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie, alle door hen gevraagde inlichtingen betrekking hebbende op het toezicht op de uitvoering.

d. In onderdeel D wordt in het voorgestelde artikel 4a «De in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen,.

e. In onderdeel E wordt in het voorgestelde artikel 4b «De in de artikelen 3, tweede lid, en 4, eerste lid, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen,.

f. In onderdeel G vervalt de wijziging onder 2., evenals de aanduiding 1 voor het eerste onderdeel.

g. In onderdeel K wordt in het voorgestelde artikel 20 «de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid,» vervangen door: de ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen,.

h. In onderdeel L wordt in het voorgestelde artikel 23, eerste lid, laatste volzin «een ambtenaar, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid.» vervangen door: een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.

6. Hoofdstuk 3, artikel 9 (Wet op de economische delicten), wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel 1° wordt gewijzigd als volgt:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnwet continentaal plat vervalt: , 35.

b. In de zinsnede met betrekking tot de Noodwet voedselvoorziening wordt na «24,» ingevoegd: eerste lid,.

c. In de zinsnede met betrekking tot de Prijzennoodwet vervalt: 15.

d. In de zinsnede met betrekking tot de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst wordt «de artikelen 6 en 7, tweede lid» vervangen door: artikel 6.

2. Onderdeel 2° wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede met betrekking tot de Distributiewet 1939 vervalt.

b. In de zinsnede met betrekking tot de In- en uitvoerwet vervalt: 12b, zesde lid, 19g, eerste lid,.

c. In de zinsnede met betrekking tot de Landbouwwet vervalt: , 48a, derde lid,.

d. In de zinsnede met betrekking tot de Sanctiewet 1977 vervalt: , en artikel 10, derde lid.

e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet tarieven gezondheidszorg wordt «, 30 en 32» vervangen door: en 30.

f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht effectenverkeer vervalt: 29, vijfde lid,.

3. Onderdeel 3 wordt gewijzigd als volgt:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Arbeidstijdenwet wordt «8:9» vervangen door: 8:3.

b. In de zinsnede met betrekking tot de Prijzenwet vervalt: , 6b.

c. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de kansspelen wordt «, 30u, tweede en derde lid, en 30x, vierde lid» vervangen door: en 30u, tweede en derde lid.

4. Onderdeel 4 wordt gewijzigd als volgt:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Arbeidsomstandighedenwet vervalt «33,», wordt «36, derde en zesde lid, derde zin» vervangen door «36, derde lid» en wordt «37, achtste en negende lid» vervangen door «37, zesde en zevende lid».

b. In de zinsnede met betrekking tot de Diergeneesmiddelenwet vervalt: , 55.

c. In de zinsnede met betrekking tot de Plantenziektenwet vervalt: , 12, tweede en vierde lid,.

d. In de zinsnede met betrekking tot de Tabakswet wordt «, 9 en 19» vervangen door: en 9.

e. In de zinsnede met betrekking tot de Vleeskeuringswet vervalt: 31f,.

f. In de zinsnede met betrekking tot de Waarborgwet 1986 vervalt: , 57.

g. In de zinsnede met betrekking tot de Warenwet wordt «26, 31 en 32» vervangen door: 26, tweede lid, en 31.

h. In de zinsnede met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen wordt «de artikelen 2, eerste lid, en 18, eerste lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid.

i. In de zinsnede met betrekking tot de Wet arbeid gehandicapte werknemers wordt «tot en met vierde lid» vervangen door «en derde lid» en wordt «en zesde lid, derde zin» vervangen door: lid.

j. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op het consumentenkrediet vervalt: 61, eerste lid,.

k. In de zinsnede met betrekking tot de Wet energiebesparing toestellen vervalt: 16,.

l. In de zinsnede met betrekking tot de Wet goederenvervoer over de weg vervalt: 26, eerste lid,.

m. In de zinsnede met betrekking tot de Wet agrarisch grondverkeer vervalt: , 62, vierde lid,.

n. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de medische hulpmiddelen wordt «9, eerste en derde lid, en 12, eerste lid» vervangen door: en 9, eerste en derde lid.

o. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de loonvorming wordt «de artikelen 10, vijfde lid, en 16» vervangen door: artikel 10, vijfde lid.

p. In de zinsnede met betrekking tot de Wet structurele sanering binnenvaart wordt «, 10 en 16,» vervangen door: en 10.

q. In de zinsnede met betrekking tot de Wet uitvoering aanbevelingen artikel 63, derde lid, EGKS-verdrag wordt «de artikelen 2 en 6, eerste lid» vervangen door: artikel 2.

r. In de zinsnede met betrekking tot de Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma wordt «11, tweede lid, en 21» vervangen door: en 11, tweede lid.

s. In de zinsnede met betrekking tot de Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap wordt «, 3 en 4, vijfde lid» vervangen door: en 3.

t. In de zinsnede met betrekking tot de Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen wordt «, 3, eerste lid, en 7» vervangen door: en 3, eerste lid.

u. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vervoer binnenvaart vervalt: 64, eerste lid,.

v. In de zinsnede met betrekking tot de Wet voorraadvorming aardolieprodukten wordt «13, derde lid, en 23, eerste lid» vervangen door: en 13, derde lid.

w. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vrachtprijzen vervoer van kolen en staal wordt «, 4 en 5, derde lid» vervangen door: en 4.

x. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de gevaarlijke werktuigen wordt «14a en 20» vervangen door: en 14a.

y. In de zinsnede met betrekking tot de Wet ziekenhuisvoorzieningen vervalt: 21, eerste lid,.

z. In de zinsnede met betrekking tot de IJkwet vervalt: , 29f, tweede lid, 29g, eerste lid,.

aa. In de zinsnede met betrekking tot de Wet explosieven voor civiel gebruik wordt «, 21 en 30» vervangen door: en 21.

ab. In de zinsnede met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994 wordt «35 en 158, vierde lid» vervangen door: en 35.

ac. In de zinsnede met betrekking tot de Wet voorkoming misbruik chemicaliën vervalt: en artikel 20.

b. Onderdeel B wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van de subonderdelen 1 en 2 tot 2 en 3 wordt een nieuw subonderdeel 1 ingevoegd, luidende:

1. In onderdeel 1° wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet verplaatsing mestproduktie «zesde» vervangen door: vijfde.

2. In subonderdeel 3 (nieuw) worden de onderdelen a tot en met d geletterd b tot en met e. Ingevoegd worden drie nieuwe onderdelen a, f en g, luidende:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Grondwaterwet wordt «de artikelen 11 en 50» vervangen door: artikel 11.

f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet verplaatsing mestproduktie wordt «, 17 en 19» vervangen door: en 17.

g. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervalt: 43,.

c. Onderdeel J komt te luiden:

J

Artikel 23a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt «artikel 52, eerste lid, van de Grondwaterwet» en «artikel 25 van de Ontgrondingenwet,».

2. In het tweede lid wordt «de artikelen 21 en 22» vervangen door: artikel 21.

d. In onderdeel L wordt het voorgestelde artikel 24a gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «kan» vervangen door: kunnen.

2. In het tweede lid wordt «op» vervangen door: of.

7. In hoofdstuk 3, wordt na artikel 11 een nieuw artikel 11A ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 11A

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 48, eerste en derde lid, vervalt telkens «of namens».

B

In artikel 50, derde lid, vervalt «of een door hem aan te wijzen ambtenaar» en wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan een ambtenaar machtigen als voorzitter van het overleg op te treden.

8. Hoofdstuk 5, artikel 1 (Archiefwet 1995), wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel C wordt het voorgestelde derde lid van artikel 25a vernummerd tot vierde lid en wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

3. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

b. In onderdeel L wordt in het voorgestelde artikel 39, eerste lid, «voldoen» vervangen door: voldoet.

9. In hoofdstuk 5, artikel 3 (Monumentenwet 1988), onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 58, derde lid, «bedoeld» vervangen door: bedoelde.

10. In hoofdstuk 6, artikel 2 (Wet op de bedrijfsorganisatie), onderdeel O, vervalt in het voorgestelde artikel 132 het woord «zijn».

11. In hoofdstuk 7, artikel 2 (Havennoodwet), onderdeel E, wordt in het voorgestelde derde lid van artikel 19 «5:13, 5:15, 5:16 en 5:20» vervangen door: «5:13, 5:15, 5:16 en 5:18 tot en met 5:20».

12. In hoofdstuk 7, artikel 6 (Scheepvaartverkeerswet), onderdeel A, wordt «besluiten» vervangen door «beslissingen» en wordt «mandaat» vervangen door «machtiging».

13. Artikel 22 (Wet personenvervoer) van hoofdstuk 7 wordt vervangen door een nieuw artikel 22, luidende:

ARTIKEL 22

Indien het bij koninklijke boodschap van 12 april 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet personenvervoer (kamerstukken II 1995/96, 24 686) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet personenvervoer gewijzigd als volgt:

A

In de eerste volzin van artikel 8 wordt «openbaarmaking» vervangen door «bekendmaking» en wordt «voorschriften» vervangen door «verplichtingen».

B

In artikel 12, tweede lid, wordt «financiële middelen» vervangen door: een subsidie.

C

In artikel 14 vierde lid, wordt «openbaar» vervangen door: bekend.

D

In artikel 19, vierde lid, wordt «openbaar» vervangen door: bekend.

E

Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «overgedragen» vervangen door «gedelegeerd» en wordt «overdracht» vervangen door «delegatie».

2. In het tweede lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie.

F

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerd.

2. In het tweede lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie.

3. In het derde lid wordt «overgang» vervangen door: delegatie.

G

In artikel 27, vijfde lid, wordt «voordat zij zijn gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant» vervangen door: voordat zij zijn bekendgemaakt in de Staatscourant.

H

In artikel 30 vervalt voor het eerste lid de aanduiding: «1.» en vervalt het tweede lid.

I

In artikel 35 wordt «verlening» vervangen door: vaststelling

J

In artikel 36 wordt de zinsnede «Onze Minister verleent slechts een financiële bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer» vervangen door: Onze Minister stelt slechts een financiële bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer vast.

K

In artikel 37 wordt de zinsnede «verleent Onze Minister een financiële bijdrage» vervangen door: stelt Onze Minister een financiële bijdrage vast.

L

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

Onze Minister stelt de bijdrage, bedoeld in artikel 37, voor de exploitatie van openbaar vervoer vast voor de door hem aan te wijzen gemeenten.

M

In de artikelen 40 en 42 wordt «verleent Onze Minister een financiële bijdrage aan» telkens vervangen door: stelt Onze Minister een financiële bijdrage vast voor.

N

In de aanhef van artikel 44 wordt «te verlenen» vervangen door: vast te stellen.

O

In artikel 45 wordt «verleend» vervangen door: vastgesteld.

P

In de aanhef van artikel 47, eerste lid, wordt «beëindigen» vervangen door: intrekken.

Q

Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «overdragen» vervangen door: delegeren.

2. In het tweede lid wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerd.

3. In het derde lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie.

R

In artikel 69, onder e, wordt «verleend» vervangen door: vastgesteld.

S

Artikel 80 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid worden een nieuw eerste en tweede lid ingevoegd, luidende:

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.

2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn voorts belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren en de met betrekking tot deze wet krachtens artikel 17, eerste lid, onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten aangewezen ambtenaren.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «Onverminderd het bepaalde in het eerste lid» vervangen door: Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid.

3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid opgenomen, luidende:

4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

T

Artikel 81 komt te luiden:

Artikel 81

Onze Minister kan met betrekking tot het toezicht op de naleving beleidsregels vaststellen.

U

Artikel 82 komt te luiden:

Artikel 82

1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de met betrekking tot deze wet krachtens artikel 17, eerste lid, onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn voorts belast de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie tezamen aangewezen personen.

3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

V

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83

De in artikel 80 bedoelde ambtenaren en personen beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht.

W

Artikel 84 komt te luiden:

Artikel 84

De artikelen 5:12, 5:13, 5:15 tot en met 5:17, 5:19 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 82 bedoelde ambtenaren en personen.

X

Artikel 86 vervalt.

Y

Artikel 88 komt te luiden:

Artikel 88

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen met betrekking tot het vervoer van personen.

Z

In artikel 90 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.».

AA

In artikel IV wordt verlening vervangen door: vaststelling

14. In hoofdstuk 7, artikel 24 (Wet structurele sanering binnenvaart), onderdeel A, wordt na «binnenschip, » ingevoegd: dat.

15. In hoofdstuk 7, artikel 29 (Wet voorkoming verontreiniging door schepen), wordt in onderdeel A, onder vernummering van de onderdelen 2 en 3 tot 3 en 4, een nieuw onderdeel 2 ingevoegd, luidende:

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Met het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast de bij besluit van Onze Minister voor bepaalde taken aangewezen ambtenaren van andere diensttakken. Indien deze ambtenaren ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen door Onze Minister en de Minister van het andere ministerie tezamen.

16. In hoofdstuk 8, artikel 1 (Noodwet geneeskundigen), onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 32, eerste lid, «onder a-c» vervangen door: onder a tot en met c.

17. In hoofdstuk 8, artikel 2 (Overgangswet verzorgingshuizen), vervalt in onderdeel A het woord «tezamen».

18. In hoofdstuk 8, artikel 6 (Wet ziekenhuisvoorzieningen), onderdeel A, wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.

19. Hoofdstuk 9, artikel 5 (Wet op de Ruimtelijke Ordening), wordt in onderdeel G, onder 2, voor de laatste voorgestelde volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende: Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

20. In hoofdstuk 9, artikel 6 (Wet op de stads- en dorpsvernieuwing), komt onderdeel O te luiden:

O

Artikel 55 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 55

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

a. in een gemeente: de burgemeester en de door hem aan te wijzen personen;

b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.

2. De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 55a

1. Met het toezicht op de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

a. in het gehele rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;

b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.

2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

21. Hoofdstuk 9, artikel 8 (Woningwet), wordt gewijzigd als volgt:

a. In de onderdelen AA, onder 3, en EE wordt «subsidies» telkens vervangen door: subsidie.

b. In onderdeel BB, onder 2, onder b, onder f, wordt «vertrekken» vervangen door: verstrekken.

c. Aan onderdeel GG wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

3. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:

5. De krachtens het tweede lid aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

d. Na onderdeel LL wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

LLa

Artikel 119 komt te luiden:

Artikel 119

1. Met het toezicht op de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

a. in het gehele rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;

b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.

2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

22. In hoofdstuk 10 wordt het enig artikel vervangen door:

ARTIKEL 1

De wet van 20 juli 1996, tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Stb. 333) wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel III, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Op deze subsidies is het recht van toepassing zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

B

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V

Degene die volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bevoegd was een besluit te nemen of een andere handeling te verrichten, welke bevoegdheid na dat tijdstip als gevolg van deze wet, de Aanpassingswet derde tranche Awb I of de Aanpassingswet derde tranche Awb II niet meer door hem zou kunnen worden uitgeoefend, behoudt niettemin deze bevoegdheid totdat in overeenstemming met deze wet, de Aanpassingswet derde tranche Awb I of de Aanpassingswet derde tranche Awb II in de bevoegdheid is voorzien, doch niet langer dan dertien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

C

Artikel VI wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

2. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop deze wet in werking treedt voor de toepassing van:

a. de Wet op het basisonderwijs;

b. de Wet op het voortgezet onderwijs;

c. de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

d. de Wet educatie en beroepsonderwijs;

e. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

f. de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

g. de TNO-wet;

h. de Wet op de studiefinanciering;

i. de Wet tegemoetkoming studiekosten;

j. de Les- en cursusgeldwet;

k. de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

l. de Leerplichtwet 1969.

3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop titel 4.2 van deze wet in werking treedt voor de toepassing van de Mediawet.

23. Aan hoofdstuk 10, wordt na artikel 1 een artikel toegevoegd, luidende :

ARTIKEL 2

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 maart 1997 ingediende voorstel van wet houdende aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb I) (25 280) tot wet wordt verheven, wordt die wet gewijzigd als volgt:

A

Hoofdstuk 3 (Ministerie van Binnenlandse Zaken), artikel 4(Gemeentewet) wordt gewijzigd als volgt:

1. Na onderdeel T worden twee onderdelen, Ta en Tb, ingevoegd, luidende:

Ta

In artikel 220b, eerste lid, onder a, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

Tb

In artikel 226 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

2. Na onderdeel V wordt een nieuw onderdeel Va ingevoegd, luidende:

Va

In artikel 235 wordt in het eerste, vijfde tot en met negende, elfde en veertiende lid, «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

3. In onderdeel W wordt in het eerste lid «In artikel 237, derde lid,» vervangen door: In het derde en vierde lid«.

4. Na onderdeel X wordt een onderdeel Xa ingevoegd, luidende:

Xa

In artikel 241 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

B

In Hoofdstuk 3 (Ministerie van Binnenlandse Zaken), artikel 6 (Provinciewet) wordt in onderdeel Qc, onder punt 1, «In het derde lid» vervangen door: In het derde en vierde lid.

C

In hoofdstuk 6 (Ministerie van Economische Zaken), vervalt artikel 18 (Wet economische mededinging).

D

In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.1, wordt aan artikel 1 (Algemene wet inzake rijksbelastingen) een onderdeel D toegevoegd, luidende:

D

In artikel 66 vervalt «of van wege».

E

In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.1, vervalt artikel 6 (Wet waardering onroerende zaken).

F

In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.2, wordt in artikel 10 (Wet toezicht effectenverkeer 1995), onderdeel A, «de artikelen 5:12, 5:13 en 5:15 tot en met 5:17» vervangen door: de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20.

G

In hoofdstuk 8 (Ministerie van Justitie) komt de aanhef van artikel 5 als volgt te luiden:

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 mei 1994 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de geestelijke verzorging in instellingen in de zorgsector, in justitiële inrichtingen en in de krijgsmacht (Wet geestelijke verzorging zorginstellingen, justitiële inrichtingen en krijgsmacht) (kamerstukken II 1993/94, 23 720) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet gewijzigd als volgt:

H

Hoofdstuk 8 (Ministerie van Justitie), artikel 6 (Wet Justitie-subsidies), onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef komt te luiden: De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt gewijzigd als volgt: .

2. Onderdeel B wordt gewijzigd als volgt:

a. In de aanhef wordt «onder vernummering van de artikelen 72 tot en met 77 tot 77 tot en met 82» vervangen door: onder vernummering van de artikelen 73 tot en met 82 tot 78 tot en met 87.

b. De artikelen van het in te voegen hoofdstuk XVIIIA Subsidiëring van justitiële particuliere inrichtingen worden vernummerd tot 73 tot en met 77,

c. In het in te voegen artikel 74 (artikel 73 oud) wordt «artikel 72» telkens vervangen door: artikel 73.

I

In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), artikel 7 (Landbouwwet), onderdeel C, wordt in de tekst van het eerste lid van artikel 23 na «21» ingevoegd: , 23.

J

In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), artikel 8 (Landinrichtingswet), wordt in onderdeel AA een onderdeel 4 ingevoegd, luidende:

4. In het vijfde en zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door: vierde lid.

K

In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), wordt artikel 9 (Meststoffenwet) als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen G, H en I vervallen.

2. Onderdeel N komt te luiden:

N

In artikel 35, tweede lid, vervalt «en 32».

L

In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 5 (Arbeidsvoorzieningswet 1996), vervalt onderdeel E.

M

In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 12 (Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds), wordt in onderdeel B, onder 2, «beleidsregels» vervangen door: nadere regels.

N

In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 13 (Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling), wordt in onderdeel Ba «beleidsregels» vervangen door: nadere regels.

O

Hoofdstuk 11, artikel 7 (Waterschapswet) wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel O wordt een onderdeel Oa ingevoegd luidende:

Oa

In artikel 118, derde lid, wordt «het dagelijks bestuur» vervangen door: de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

2. In onderdeel R onder punt 1 wordt «In het derde lid» vervangen door: In het derde en vierde lid.

3. In onderdeel S vervallen «en 131, eerste lid,», alsmede «telkens».

4. Na onderdeel S wordt een onderdeel Sa ingevoegd, luidende:

P

In hoofdstuk 11 (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) wordt na artikel 9 (Wegenverkeerswet 1994) een artikel 9A ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

Op het tijdstip waarop de Wet van 21 februari 1997, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging wegsleepregeling) (Stb. 1997, 190) in werking treedt, wordt de Wegenverkeerswet 1994 gewijzigd als volgt:

A

In artikel 130, vierde lid, tweede volzin, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

B

In artikel 164, zevende lid, tweede volzin, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

C

Artikel 170 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «paragraaf 4 van hoofdstuk VIII van de Gemeentewet» vervangen door: artikel 125 van de Gemeentewet.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 5:24, derde tot en met zesde lid, 5:25, tweede tot en met vijfde lid, 5:29, vierde lid, tweede volzin en 5:30, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. Bij de toepassing van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de rechthebbende die het voertuig afhaalt, in de plaats van de overtreder. Bij de toepassing van artikel 5:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het afschrift van het proces-verbaal verstrekt aan de rechthebbende die het voertuig afhaalt. Voor de toepassing van artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de omstandigheid dat een voertuig niet is afgehaald, gelijkgesteld met de omstandigheid dat het voertuig niet kan worden teruggegeven.

3. In het zesde lid, derde volzin, wordt «Artikel 132 van de Gemeentewet» vervangen door: Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht.

D

In artikel 172, vierde lid, tweede volzin, wordt «Artikel 132 van de Gemeentewet» vervangen door: Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht.

E

In artikel 174, derde lid, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Q

In hoofdstuk 12 (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), wordt artikel 29 (Wet op de jeugdhulpverlening) gewijzigd als volgt:

a. Na onderdeel B wordt een nieuw onderdeel Ba ingevoegd, luidende:

Ba

1. In artikel 5, tweede lid, wordt na «61,» ingevoegd: 65,.

2. In artikel 5, derde lid, wordt na «61» ingevoegd: , 65.

b. Aan onderdeel S wordt een nieuw subonderdeel toegevoegd, luidende:

4. Aan het slot van het derde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voorts kan in de maatregel worden voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies voor bijzondere projecten en doeleinden en in de regeling van de wijze van verdeling daarvan.

TOELICHTING

De in deze nota van wijziging opgenomen wijzigingen vloeien deels voort uit de nota naar aanleiding van het verslag, deels uit de noodzakelijke afstemming op lopende wetsvoorstellen en deels uit enkele gesignaleerde onvolledigheden en inconsistenties.

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

1. Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf

Deze wijziging strekt ertoe, op overeenkomstige wijze als ten aanzien van de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 21 van de Algemene bijstandswet, is gedaan, buiten twijfel te stellen dat de gemeentelijke zorg niet wordt beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb.

MINISTERIE VAN FINANCIËN

2. Wet waardering onroerende zaken

Algemeen

In het wetsvoorstel Aanpassingswet derde tranche Awb I wordt voorgesteld de Gemeentewet zodanig te wijzigen dat de bepalingen, op basis waarvan bevoegdheden terzake van de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen thans kunnen worden gedelegeerd aan ambtenaren, worden vervangen door bepalingen die attributie van die bevoegdheden aan gemeenteambtenaren regelen. Hierdoor zouden in de praktijk uitvoeringsproblemen kunnen ontstaan indien de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) niet aan de voornoemde wijzigingen in de Gemeentewet wordt aangepast. Met deze nota van wijziging wordt de thans aanwezige congruentie tussen het regime van de onroerendezaakbelasting in de Gemeentewet en de Wet WOZ gehandhaafd. Voorgesteld wordt een deel van de huidige bevoegdheden en verplichtingen die het college van burgemeester en wethouders in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ heeft, te attribueren aan de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet. Dit is de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing van de gemeentelijke belastingen. In deze toelichting wordt deze gemeenteambtenaar voor wat betreft de geattribueerde bevoegdheden op basis van de Wet WOZ aangeduid als de WOZ-ambtenaar. De attributie aan de WOZ-ambtenaar betreft allereerst de waardebepaling en de waardevaststelling met betrekking tot een bepaalde onroerende zaak en de bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot de desbetreffende WOZ-beschikking. De bevoegdheden en verplichtingen ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken zullen, gezien de aan de WOZ-ambtenaar geattribueerde bevoegdheden, mede voor hem gaan gelden. Ook wordt voorgesteld de verstrekking van waardegegevens van een bepaalde onroerende zaak aan derden door de WOZ-ambtenaar te laten geschieden. Daar waar een bevoegdheid niet specifiek is geattribueerd aan de WOZ-ambtenaar blijft het college belast met de uitvoering van de Wet WOZ.

Aanpassingswet derde tranche Awb I

De wijzigingen van de Gemeentewet waarbij bevoegdheden ter zake van de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen worden geattribueerd aan gemeenteambtenaren zijn grotendeels opgenomen in de Aanpassingswet derde tranche Awb I. Aanvullende wijzigingen van de Gemeentewet op dit terrein worden in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen. De met de wijziging van de Gemeentewet samenhangende wijzigingen van de Wet WOZ worden in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen. Daarmee kunnen de in de Aanpassingswet derde tranche Awb I opgenomen wijzigingen van de Wet WOZ vervallen.

A

In de voorgestelde aanvulling van artikel 1 wordt de bestaande situatie gecontinueerd dat het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van de Wet WOZ, met dien verstande dat een deel van de huidige bevoegdheden en verplichtingen van het college wordt geattribueerd aan de WOZ-ambtenaar. Dit laat onverlet dat het college verantwoordelijk blijft voor het gehele WOZ-waardebepalings- en waardevaststellingsproces. Hierdoor is de in artikel 20, eerste lid, van de Wet WOZ opgenomen passage inzake de verantwoordelijkheid van het college met betrekking tot de waardebepaling overbodig geworden. De WOZ-ambtenaar is dezelfde ambtenaar als de ambtenaar die belast is met de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. Hierdoor blijft het mogelijk de bestaande praktijk dat een bezwaarschrift tegen een onroerende-zaakbelastingaanslag en een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking – die in één geschrift kunnen worden verenigd – ook in één geschrift door dezelfde ambtenaar kunnen worden afgehandeld. Opgemerkt zij dat het college de geattribueerde bevoegdheden niet zelf kan uitoefenen. Dit laat echter onverlet dat het college ingevolge artikel 4:81 Awb bevoegd is beleidsregels te stellen met betrekking tot onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheden. Attributie doorbreekt de ondergeschiktheidsrelatie niet.

B tot en met I, J 2, K en L

Deze wijzigingen betreffende de attributie aan de WOZ-ambtenaar van bevoegdheden en verplichtingen die samenhangen met de uitvoering van de Wet WOZ in relatie tot een bepaalde onroerende zaak.

J 1, J 3 en J 5

Deze wijzigingen zijn overgenomen uit de Aanpassingswet derde tranche Awb I.

J 4

Nu als gevolg van de voorgestelde wijziging van artikel 22 de WOZ-beschikking wordt vastgesteld door de WOZ-ambtenaar, wordt de gemeente bij de behandeling van het beroep tegen de uitspraak op een bezwaarschrift waarin bezwaar is gemaakt tegen een WOZ-beschikking als uitvloeisel van het bepaalde in hoofdstuk II van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vertegenwoordigd door diezelfde ambtenaar. Een regeling als thans in de eerste volzin van het derde lid van artikel 30 is opgenomen, is daardoor overbodig geworden.

MINISTERIE VAN JUSTITIE

3. Auteurswet 1912

Dit betreft een kennelijke verschrijving, die thans worden rechtgezet.

4. Politiewet 1993

De verwijzing naar de artikelen 260 tot en met 264 van de Gemeentewet diende nog in de Politiewet 1993 geschrapt te worden, nu de betreffende artikelen zelf ook zijn geschrapt ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb I.

5. Vreemdelingenwet

a. Mede naar aanleiding van de in het verslag gestelde vraag naar de plaats van de begripsbepaling in artikel 1 stellen wij thans voor deze op te nemen boven het kopje buitengrenzen in artikel 1 Vw. Zodoende spoort deze wijziging met de wijziging van artikel 1 zoals die ingevolge de zogenaamde Koppelingswet zal worden aangebracht.

Bij nadere overweging is het bovendien raadzaam om in artikel 1 eveneens een begripsomschrijving op te nemen van ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen en ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. Zodoende wordt de aanpassing van de Vreemdelingenwet belangrijk vereenvoudigd, aangezien het aantal wijzigingen in de huidige tekst van de Vreemdelingenwet ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb beperkt blijft. De eerder voorgestelde wijzigingen inhoudende het vervangen van «de ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen» door de verwijzing naar de artikelen 3 en 4 zijn thans overbodig. De desbetreffende wijzigingen worden derhalve bij deze nota van wijziging ongedaan gemaakt.

b. Abusievelijk was een komma opgenomen.

c. In verband met de verwachting dat wetsvoorstel 25 172 (de zogenaamde Leemtewet Vreemdelingenwet) betrekkelijk kort na 1 januari 1998 in werking zal treden is een voorziening nodig om te bewerkstelligen dat de wijzigingen die in de Aanpassingswet derde tranche Awb II niet ongedaan worden gemaakt zodra de Leemtewet Vreemdelingenwet in werking treedt. Deze wijziging strekt daartoe.

d tot en met h. Verwezen zij naar de toelichting onder a.

6. Wet op de economische delicten

In de memorie van toelichting (blz. 13) is aangekondigd dat de in hoofdstuk 3, artikel 9, onderdelen A en B van het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten (WED) nog zullen worden aangevuld met schrappingen van strafbaarstellingen van overige medewerkingsverplichtingen (vgl. nr. 149). De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin. Vanwege de vele aanvullingen in de wijziging van artikel 1 WED is zijn de op dat artikel betrekking hebbende wijzigingen (onderdeel A) geheel opnieuw uitgeschreven, dus inclusief de wijzigingen die reeds in het wetsvoorstel waren opgenomen. Het gaat steeds om het schrappen van verwijzingen naar medewerkingsverplichtingen in het kader van het toezicht op de naleving die voorkomen in bepalingen die zullen vervallen ingevolge de eerste of de tweede aanpassingswet, ten faveure van de algemene regeling in artikel 5:20 Awb (vgl. nr. 139). Ook de voorgestelde schrapping van enkele verwijzingen in artikel 23 WED (onderdeel J) houdt hiermee rechtstreeks verband. In het voorgestelde artikel 24a WED worden twee redactionele verbeteringen aangebracht naar aanleiding van daartoe strekkende opmerkingen in het verslag.

7. Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

210

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

8. Archiefwet

a. Model 31; verwezen zij naar de nota naar aanleiding van het verslag.

b. Dit betreft het herstel van een redactionele misslag.

9. Monumentenwet 1988

Dit betreft het herstel van een redactionele misslag.

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

10. Wet op de bedrijfsorganisatie

Dit betreft het herstel van een redactionele misslag.

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

11. Havennoodwet

Bij nader inzien lijkt het raadzaam om de buitengewone opsporingsambtenaren, genoemd in artikel 19, in het kader van deze noodwet ook de beschikking te geven over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 Awb.

12. Scheepvaartverkeerswet

214, 215

In de huidige tekst van artikel 5 van de Scheepvaartverkeerswet is bepaald dat beslissingen met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken worden genomen door of vanwege het bevoegd gezag. Niet al zulke «beslissingen» betreffen publiekrechtelijke rechtshandelingen, die derhalve gericht zijn op enig rechtsgevolg en als besluit in de zin van de Awb zijn aan te merken. Daartoe behoren slechts de beslissingen met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken dat een ge- of verbod dan wel de opheffing van een ge- of verbod aangeeft, waartegen in artikel 6 van de wet beroep op de rechtbank wordt opengesteld. «Beslissingen» met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken dat een inlichting of aanbeveling inhoudt, zijn evenwel niet gericht op enig rechtsgevolg en vallen om die reden ook niet onder de definitie van besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Aangezien de term «mandaat» slechts gebruikt kan worden als een bestuursorgaan iemand de bevoegdheid geeft om besluiten in de zin van de Awb te nemen, is ervoor gekozen om gebruik te maken van het verzamelbegrip «machtiging».

13. Wet personenvervoer

De vervanging van artikel 22 in hoofdstuk 7 van de Aanpassingswet derde tranche Awb II houdt verband met de inwerkingtreding van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet personenvervoer (Kamerstukken II 1995/96, 24 686, nrs. 1–8, inhoudende de decentralisatie van bevoegdheden inzake openbaar vervoer van minister van Verkeer en Waterstaat naar provinciale besturen). Dit wetsvoorstel is zeer recent door de Tweede Kamer behandeld. Aanvankelijk lag het in de bedoeling in genoemd wetsvoorstel tevens de aanpassing aan de derde tranche van de Awb mee te nemen. De bespoediging van de parlementaire behandeling zijdens de Tweede Kamer en de thans beoogde datum van inwerkingtreding per 1 januari 1998 maakte dat het niet opportuun was om deze aanpassing nog voor de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer mee te nemen. Derhalve moet bij deze nota van wijziging alsnog in aanpassing van de Wet personenvervoer worden voorzien zoals die na de inwerkingtreding van genoemd wetsvoorstel zal komen te luiden.

Voor de eenvoud is ervoor gekozen artikel 22 in het geheel opnieuw vast te stellen. De meeste onderdelen zijn inhoudelijk gelijk aan de oude voorstellen. Het gaat daarbij om de onderdelen A, B, C, D, E, F, G, H, S, T, U, V, W, X, Y en Z. Slechts de bepalingen inzake de financiële bijdragen hebben een inhoudelijke wijziging ondergaan.

Onderdelen A, C, D en G

1. Deze wijzigingen vloeien voort uit afdeling 3.6 van de Awb (Bekendmaking en mededeling).

Onderdelen E, F en Q

225. Deze aanpassingen houden verband met afdeling 10.1.2 van de Awb (Delegatie).

Onderdelen B, I, J, K, L, M, N, O, P, R en AA

Deze aanpassingen houden verband met de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Awb (Subsidies). De aanpassingen onder I tot en met P, R en AA geven aanleiding tot een nadere toelichting.

Overeenkomstig artikel 4:21, derde lid, is titel 4.2 van de Awb niet van toepassing op het verstrekken van een financiële bijdrage voor openbaar vervoer aan provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Indachtig de betekenis van vaststelling in de Awb, is telkens wanneer over verlenen van de financiële bijdrage werd gerept dit vervangen door vaststellen. De bijdrage wordt voorafgaande aan het jaar bepaald op basis van gegevens die geen wijziging meer ondergaan. De facto is sprake van het vaststellen van een financiële bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer.

B

12

Onderdelen S tot en met X

Deze aanpassingen houden verband met afdeling 5.2 van de Awb (Toezicht op de naleving).

S 1, 92 en 92a

T 156

U 94 tot en met 97

V 126a

W 104 en 106

X 102

Onderdelen Y en Z

Deze aanpassingen houden verband met afdeling 5.3 (Bestuursdwang).

Y 157

Z 104, 114

14. Wet structurele sanering binnenvaart

Dit betreft een redactionele verbetering.

15. Wet voorkoming verontreiniging door schepen

Volgens het huidige artikel 15 komen de toezichthoudende bevoegdheden van dat artikel toe aan de in artikel 14 bedoelde ambtenaren. Daartoe behoren ook de ambtenaren die ingevolge het tweede lid van artikel 14 voor bepaalde taken aan de Scheepvaartinspectie zijn toegevoegd. Om te voorkomen dat laatstbedoelde ambtenaren geen toezichthoudende bevoegdheden meer zouden hebben, worden zij in het nieuwe tweede lid van artikel 14 ook als toezichthouder aangewezen.

MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

16. Noodwet geneeskundigen

Dit betreft een redactionele verbetering.

17. Overgangswet verzorgingshuizen

In het nader rapport is, onder punt 14, aangegeven dat de bedoelde subsidieplafonds elk afzonderlijk niet kunnen uitstijgen boven de ingevolge het tweede lid van artikel 2 vastgestelde bedragen. Artikel 2, derde lid, wordt thans hiermee in overeenstemming gebracht.

18. Wet ziekenhuisvoorzieningen

Per abuis is in de tekst de term goedkeuring blijven staan.

MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

19. Wet op de Ruimtelijke Ordening

Ten onrechte was in artikel 19 geen toetsingsgrond voor de verklaring van geen bezwaar opgenomen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

20. Wet op de stads- en dorpsvernieuwing

Zie de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 119 van de Woningwet.

21. Woningwet

a. en b. Dit betreft het verbeteren van kennelijke verschrijvingen.

c. en d. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was alleen in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing de toezichtsbepaling aangepast aan de derde tranche van de Awb (artikel 55 Wsdv). In de Woningwet, die in artikel 119 een overeenkomstige opzet heeft voor het toezicht, was dat niet gebeurd. In die wet worden nu alsnog de nodige aanpassingen voorgesteld. Bovendien het is het onderscheid dat in het kader van de Awb wordt gemaakt tussen toezicht op de naleving en toezicht op de uitvoering nu in het wetsvoorstel verwerkt voor deze twee wetten. Ook artikel 100 is in dit opzicht geharmoniseerd.

DERDE TRANCHE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT C.A.

22. Wijziging van hoofdstuk 10

ARTIKEL 1 Derde tranche Algemene wet bestuursrecht

A

Voor alle duidelijkheid is een voorziening getroffen die buiten twijfel stelt dat niet alleen de subsidietitel zelf, maar ook de tengevolge daarvan aangebrachte wijzigingen in bijzondere subsidiewetten eerbiedigende werking hebben ten opzichte van voor de inwerkingtreding van de derde tranche verleende subsidies.

B

In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij, mede op uitdrukkelijk verzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, toegezegd een overgangsbepaling op te nemen ten behoeve van decentrale overheden. De hier voorgestelde wijziging strekt daartoe. De strekking ervan is, dat een ambtenaar die onder het huidige recht wel, maar onder het nieuwe recht niet of niet op dezelfde grondslag bevoegd is een bepaald besluit te nemen, deze bevoegdheid nog tot maximaal dertien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van de derde tranche of een van beide aanpassingswetten kan behouden. Hiermee krijgen de decentrale overheden dertien weken extra de tijd om hun verordeningen aan te passen. Deze overgangsbepaling komt in de plaats van het huidige artikel V, dat is uitgewerkt.

C

Zoals wij in de nota naar aanleiding van het verslag hebben aangegeven, blijkt het treffen van een voorziening, strekkende tot het uitstellen van de inwerkingtreding van de subsidietitel voor financiële verstrekkingen krachtens de Mediawet, thans onvermijdelijk.

AANPASSINGSWET DERDE TRANCHE AWB I

23. ARTIKEL 2

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

A Gemeentewet

In het wetsvoorstel wordt de taak van inspecteur van gemeentelijke, provinciale en waterschapsbelastingen geattribueerd aan een daartoe aan te wijzen ambtenaar, op dezelfde wijze waarop dit is geschied bij de rijksbelastingen. Bij een eerdere aanpassing van het voorstel aan de Wet formele belastingbepalingen en aan de Aanpassingswet Wet WOZ zijn abusievelijk enkele details over het hoofd gezien. Deze wijziging voorziet daar alsnog in. Verder wordt het voorstel nog gecorrigeerd op enkele kleine onderdelen van de taak van de inspecteur.

Onderdeel A, punt 1.

Bij het opleggen van een aanslag moet de inspecteur soms een keuze maken aan welk lid van een huishouden de aanslag wordt opgelegd. Het maken van die keuze valt in de praktijk samen met het opleggen van de aanslag, maar gebeurt over het algemeen op basis van beleidsregels die het college van burgemeester en wethouders daarvoor opstelt. Nu het opleggen van aanslagen is geattribueerd aan de inspecteur, is het consistent deze bevoegdheid, die is geregeld bij de onroerende-zaakbelastingen en de hondenbelasting, ook aan hem te attribueren. Dat doet natuurlijk niets af aan de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om beleidsregels te blijven stellen ten aanzien van deze onder hun verantwoordelijkheid uitgevoerde taak.

Punt 2.

Als de parkeerbelasting niet wordt betaald kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Uit hoofde van dit wetsvoorstel komt die bevoegdheid te berusten bij de inspecteur. De raad kan in de belastingverordening regelen dat in bepaalde gevallen tot zekerheid van de betaling van die naheffingsaanslag een wielklem kan worden aangelegd, en dat in sommige gevallen het voertuig kan worden weggesleept. De kosten hiervan worden bij afzonderlijke beschikking in rekening gebracht. Nu de naheffingsaanslag wordt opgelegd door de inspecteur, ligt het voor de hand de kostenbeschikking wielklem ook door de inspecteur te laten vaststellen, mede in verband met de mogelijkheid eventuele procedures tegen de naheffingsaanslag en de wielklembeschikking te kunnen combineren. In verband hiermee worden ook enkele andere uitvoeringstaken aan de inspecteur toebedeeld. Op grond van het tweede lid blijft de raad bevoegd te beslissen op welke terreinen of weggedeelten de bevoegdheid tot het aanleggen van de wielklem zal bestaan. Hij kan dat delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, die bovendien beleidsregels kunnen stellen ten aanzien van de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het aanleggen van de wielklem.

Punt 3.

In de eerste nota van wijziging is het voorstel aangepast aan de wet formele belastingbepalingen. Daarbij is abusievelijk het nieuwe vierde lid van artikel 237 Gemeentewet over het hoofd gezien. Die omissie wordt nu hersteld.

Punt 4.

Als gevolg van de Aanpassingswet Wet WOZ is artikel 241 van de Gemeentewet gewijzigd. Dat verwijst nu onder meer naar de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders te beslissen op bezwaarschriften inzake aanslagen onroerende-zaakbelastingen. Nu deze bevoegdheid als gevolg van dit voorstel bij de inspecteur komt te berusten, moet ook deze verwijzing daarnaar worden aangepast.

B Provinciewet

Zie de toelichting bij punt 2 van onderdeel A.

MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

C Wet economische mededinging

Per 1 januari 1998 zal de nieuwe Mededingingswet in werking treden. De in artikel 18 voorziene aanpassing van de huidige Wet economische mededinging is derhalve niet meer zinvol en kan vervallen.

MINISTERIE VAN FINANCIËN

D Algemene wet inzake rijksbelastingen

210. Deze aanpassing is abusievelijk niet opgenomen in de Aanpassingswet derde tranche Awb I. Deze wijziging strekt ertoe in deze leemte te voorzien.

E Wet waardering onroerende zaken

Verwezen zij naar deze toelichting onder 2.

F Wet toezicht effectenverkeer 1995

Deze wijziging strekt ertoe, in overeenstemming met de huidige tekst van artikel 29 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, te voorzien in een medewerkingsverplichting. Per abuis is het daartoe strekkende artikel 5:20 van de Awb niet opgenomen in de Aanpassingswet derde tranche Awb I. Dit wordt thans rechtgezet.

MINISTERIE VAN JUSTITIE

G Wet geestelijke verzorging zorginstellingen, justitiële inrichtingen en krijgsmacht (wetsvoorstel)

Het wetsvoorstel is thans nog in behandeling bij de Eerste Kamer. Derhalve is een nadere voorziening nodig.

H Wet Justitie-subsidies (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden)

Deze wijzigingen zijn van louter wetstechnische aard. In de Wet justitie-subsidies zijn enkele wijzigingen opgenomen van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (toen nog verkerend in het stadium van wetsvoorstel). Deze wijzigingen worden nader gewijzigd in de Aanpassingswet derde tranche Awb I in verband met de vernummering die de Beginselenwet tijdens de parlementaire behandeling heeft ondergaan. Deze nadere wijzigingen bleken nog niet geheel volledig, omdat nog een verwijzing in het huidige artikel 74 van de Beginselenwet moest worden aangepast. De aanvullende wijziging in onderdeel D.2.c voorziet hierin. Tevens wordt via onderdeel D.1 de aanhef van de wijziging in de Wet Justitie-subsidies vereenvoudigd, omdat de Beginselenwet inmiddels tot stand is gekomen (wet van 25 juni 1997, Stb. 280) en op 1 oktober in werking is getreden (KB van 5 juli 1997, Stb. 295). De onderdelen D.2.a en D.2.b waren reeds opgenomen in de Aanpassingswet derde tranche Awb I, maar zijn duidelijkheidshalve opnieuw uitgeschreven.

I Landbouwwet

De verwijzing naar dit artikel was per abuis weggelaten.

J Landinrichtingswet

Dit betreft een correctie van de verwijzingen.

K Meststoffenwet

Dit betreft puur technische wijzigingen, die rechtstreeks verband houden met de inwerkingtreding van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360) per 1 januari 1998. Ingevolge deze wet wordt het stelsel van regulerende mineralenheffingen geïntroduceerd.

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

L Arbeidsvoorzieningswet 1996

Bij nadere beschouwing behoeft artikel 66 geen aanpassing. De opgenomen wijziging is daarom geschrapt.

M Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds

De vervanging van de huidige term «richtlijnen» door «beleidsregels» kan, bij nadere beschouwing, tot onduidelijkheid leiden. Om alle onduidelijkheid over de status van de regeling weg te nemen, wordt de term «richtlijnen» vervangen door «nadere regels» (ministeriële regeling), aangezien van de betrokken normen een sterkere werking moet uitgaan dan van beleidsregels.

N Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

De vervanging van de huidige term «richtlijnen» door «beleidsregels» kan, bij nadere beschouwing, tot onduidelijkheid leiden. Om alle onduidelijkheid over de status van de regeling weg te nemen, wordt de term «richtlijnen» vervangen door «nadere regels» (ministeriële regeling), aangezien van de betrokken normen een sterkere werking moet uitgaan dan van beleidsregels.

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

O Waterschapswet

Punt 1.

Zie de toelichting bij onderdeel A, punt 1.

Punt 2.

Zie de toelichting bij onderdeel A, punt 2.

Punt 3 en 4.

Als gevolg van de aanpassingswet Wet WOZ is ook artikel 131 van de Waterschapswet veranderd en bestaat nu nog slechts uit één lid. De verwijzing naar het eerste lid van dat artikel in onderdeel S van dit wetsvoorstel moet dus worden vervangen.

P Wegenverkeerswet 1994

Bij Wet van 21 februari 1997 (Stb. 190; inwerkingtreding naar verwachting begin 1998) is de zogeheten wegsleepregeling in de Wegenverkeerswet 1994 gewijzigd en geënt op de bestuursdwangregeling van de Gemeentewet. Nu deze bestuursdwangregeling wordt overgebracht naar de Algemene wet bestuursrecht, is het noodzakelijk in de Wegenverkeerswet 1994 de verwijzingen naar de Gemeentewet te vervangen door de overeenkomstige verwijzingen naar de Algemene wet bestuursrecht.

MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Q Wet op de jeugdhulpverlening

a. Artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening bevat een delegatiegrondslag ten behoeve van een subsidiebesluit voor de particuliere justitiële jeugdinrichtingen. Deze delegatiegrondslag is bij Aanpassingswet I toegevoegd. Artikel 5 van de Wet op de jeugdhulpverlening bevat bepalingen omtrent (medebetrokkenheid bij) de voordracht voor op de wet te baseren koninklijke besluiten, alsmede voorpublikatie. Met de voorgestelde wijziging wordt met betrekking tot het subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen vastgelegd dat de voordracht uitgaat van de Minister van Justitie en dat de verplichting tot voorpublikatie niet geldt. Dit laatste is in overeenstemming met de uitzondering die in artikel 5 van de Wet op de jeugdhulpverlening is gemaakt voor het Subsidiebesluit voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen, dat op artikel 61 van de wet is gebaseerd.

b. 17. Bij subsidies die voor bijzondere projecten en doeleinden aan voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen worden verstrekt, bestaat behoefte aan de mogelijkheid van een subsidieplafond.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Naar boven