25 454 (R 1595)
Wijziging van de Wet militair tuchtrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak naar aanleiding van het gehouden evaluatie-onderzoek

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 juni 1998

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:

I

De aanduiding «voorstel van wet» boven het wetsvoorstel komt te luiden: voorstel van rijkswet.

II

In artikel I (wijziging Wet militair tuchtrecht) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Onderdeel M komt te luiden:

M

Aan artikel 43 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Ingeval de schending van een gedragsregel plaatsvindt terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk is, in afwijking van het eerste lid, het bedrag van de geldboete ten hoogste tweehonderd gulden. Een geldboete met toepassing van de voorgaande volzin kan niet worden opgelegd indien daardoor de som bedoeld in het tweede lid een bedrag van zeshonderd gulden te boven zou gaan.

B

Onderdeel T wordt als volgt gewijzigd:

1. Subonderdeel 2 komt te luiden:

2. Het derde lid wordt vernummerd tot zevende lid.

2. Subonderdeel 3 komt te luiden:

3. Een nieuw derde, vierde, vijfde en zesde lid worden ingevoegd, luidende:

3. De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt 60 dagen indien in de beschuldiging is aangegeven dat de gedraging heeft plaatsgevonden terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk en de militair en de commandant zich om redenen van dienst niet in hetzelfde land bevinden op het tijdstip waarop de gedraging volgens de beschuldiging eindigde.

4. Voor de bepaling van de duur van de termijn waarbinnen een beschuldiging kan worden uitgereikt als bedoeld in het eerste lid, worden de dagen waarop verlof is verleend aan de militair aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, of de dagen waarop deze militair door ziekte of ongeoorloofde afwezigheid niet bij zijn eenheid aanwezig is, niet meegeteld.

5. Geen beschuldiging wordt uitgereikt indien uit feiten of omstandigheden blijkt of redelijkerwijze moet worden vermoed dat er 60 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden.

6. Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid of 79, eerste lid, wordt de in het vijfde lid genoemde termijn met 30 dagen verlengd.

C

Onderdeel KK, subonderdeel 1, komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt tussen «gestrafte» en «of» ingevoegd: , de commandant of de beklagmeerdere,.

D

In onderdeel LL, worden in het voorgestelde artikel 94, tweede en derde lid, de woorden «militair lid» telkens vervangen door: lid van de militaire kamer.

III

In artikel III (wijziging Wetboek van Militair Strafrecht) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

E

In onderdeel C1 komt het voorgestelde artikel 35b, eerste lid, te luiden:

1. Ingeval tegen de bestuurder van een motorrijtuig proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 163 of artikel 164 van dit wetboek, is artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in laatstgenoemd artikel omschreven verplichting tot overgifte betrekking heeft op elk aan de bestuurder ingevolge enige binnen het Koninkrijk geldende regeling afgegeven rijbewijs alsmede op het hem in het buitenland uitgereikt internationaal rijbewijs.

F

In onderdeel D worden in het voorgestelde artikel 36, tweede lid, de woorden «vierde lid» vervangen door: vierde en zesde lid.

G

In onderdeel E1 wordt in het voorgestelde artikel 44a het woord «ons» vervangen door: Ons.

IV

In artikel IV (wijziging Wet militaire strafrechtspraak) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

H

Onderdeel B komt te luiden:

B

In artikel 3, tweede lid, wordt de zinsnede «een meervoudige kamer» vervangen door «een of meer meervoudige kamers» terwijl een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

4. De rechtsmacht strekt zich eveneens uit over de strafbare feiten omschreven in de Wet op de economische delicten.

I

Onderdeel B1 komt te luiden:

B1

In artikel 7, tweede lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

J

Na onderdeel B1 worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende als volgt:

B2

In artikel 9 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden:

4. Militairen met de rang van kapitein ter zee of kolonel worden als militair lid bevorderd tot de titulaire rang van commandeur, brigade-generaal of commodore.

B3

In artikel 10, eerste lid en tweede lid, wordt de zinsnede «het gebied dat in staat van oorlog of in staat van beleg verkeert» telkens vervangen door: het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd.

K

Na onderdeel G worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende als volgt:

G1

In artikel 30, tweede lid, wordt «artikel 280, vierde lid» vervangen door: artikel 287, derde lid.

G2

In artikel 31, eerste lid, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

L

Onderdeel I komt te luiden:

I

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen 489, eerste en tweede lid, 491, 496a, 496f, 500a, 500f, 500h, 500i, 500j, 506, 508, eerste lid en 509 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de artikelen 488, derde lid, 489, eerste en tweede lid, 493, derde lid, 495a, 495b, 496, 497, 504, eerste lid en 505 van het Wetboek van Strafvordering.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 489, eerste en tweede lid, 496f, 500a, 500f, 500h, 500i en 500j van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de artikelen 488, derde lid, 489, eerste en tweede lid, 495a, 495b, 496 en 497 van het Wetboek van Strafvordering.

M

Na onderdeel I worden vier nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende als volgt:

J

In artikel 42 wordt «zesde lid» vervangen door: tweede lid.

K

In artikel 43, onder b, wordt «kamer» vervangen door: kamers.

L

In artikel 44, eerste lid, wordt «het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de Wet op de rechterlijke organisatie.

M

In artikel 55 wordt «artikel 270» vervangen door: artikel 279.

TOELICHTING

Algemeen

De in deze nota van wijziging voorgestelde nadere aanpassingen van het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Wet militair tuchtrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak naar aanleiding van het gehouden evaluatie-onderzoek zijn nagenoeg alle van technische aard. Deze wijzigingen betreffen het herstel van enkele misstellingen in bepalingen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen en omissies met betrekking tot verwijzingen naar bepalingen in andere wetten die inmiddels gewijzigd zijn. Zij worden hierna waar nodig nog afzonderlijk toegelicht.

Naast deze technische wijzigingen is gevolg gegeven aan de toezegging van de Minister van Defensie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal welke verwoord is in zijn brief van 5 december 1997 (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 522, nr. 4). Hierbij ging het er om een aanscherping van het tuchtrecht mogelijk te maken in geval van deelname aan operaties in internationaal verband. Zoals reeds aangekondigd in de genoemde brief en de nota naar aanleiding van het verslag worden drie aanpassingen voorgesteld, te weten het schrappen van de recidivebepaling, het verhogen van het maandelijks op te leggen maximale boetebedrag en het – in uitzonderlijke gevallen – verlengen van de verjaringstermijn van 21 dagen tot 60 dagen. Op deze laatste aanpassing wordt hieronder nader ingegaan.

ARTIKELSGEWIJS

II (wijziging Wet militair tuchtrecht)

B

De wijziging van artikel 53 zoals die thans wordt voorgesteld voorziet in een nieuw derde lid waarin wordt bepaald dat de verjaringstermijn, genoemd in het eerste lid, wordt verlengd tot 60 dagen indien de gedraging volgens de omschrijving in de beschuldiging heeft plaatsgevonden terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk en de militair en de tot straffen bevoegde meerdere zich om redenen van dienst niet in hetzelfde land bevinden. Hierbij wordt opgemerkt dat deze bepaling slechts in uitzonderlijke gevallen toepassing zal vinden. In de regel zal er namelijk wel een tot straffen bevoegde meerdere in het operatiegebied aanwezig zijn, hetzij omdat er een bestaande eenheid met een eigen staf wordt uitgezonden, hetzij omdat er bij een Nederlands contingent een «Senior Netherlands Representative» als tot straffen bevoegde meerdere wordt aangewezen op grond van artikel 49, eerste lid, onder b. Met de verlenging van de termijn wordt niet voorbijgegaan aan het algemene beginsel dat tuchtrecht snelrecht dient te zijn. De termijn overschrijdt niet het absolute maximum van de periode waarbinnen een beschuldiging kan worden uitgereikt zoals die is vastgelegd in het voorgestelde vijfde lid.

D

Ten onrechte is in onderdeel LL de term «militair lid» gebruikt. De juiste aanduiding is «lid van de militaire kamer» waarmee tevens een onbedoelde beperking van de bevoegdheden wordt voorkomen.

IV (wijziging Wet militaire strafrechtspraak)

H

De voorgestelde wijziging van artikel 3, tweede lid, zou ten onrechte de indruk hebben gewekt dat er te allen tijde meer dan één meervoudige kamers bij de Arrondissementsrechtbank te Arnhem zijn voor militaire zaken. De redactie van het wijzigingsvoorstel is daarom aangepast.

J

De wijziging voorgesteld in onderdeel B2 voorziet er in militaire leden van het gerechtshof met de rang van kapitein ter zee of kolonel de titulaire rang van commandeur, brigade-generaal of commodore te laten bekleden zonder dat tot daadwerkelijke bevordering behoeft te worden overgegaan. Dit stemt overeen met het benoembaarheidsvereiste uit het derde lid («ten minste de rang van kapitein ter zee of kolonel bekleden») dat daarmee dan ook gehandhaafd kan blijven. Gelijktijdig blijft het mogelijk militairen die reeds die rang effectief bekleden als militair lid in die rang te laten fungeren. Te denken valt in eerste instantie aan de reeds zittende leden maar ook aan degenen die in de toekomst militair lid bij het gerechtshof worden en uit andere hoofde reeds de rang van commandeur, brigade-generaal of commodore effectief bekleden.

Bij besluit van 23 april 1997 (Stb. 1997, 172) is op 1 mei 1997 de herziene noodwetgeving in werking getreden welke is neergelegd in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Stb. 1997, 365), de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Stb. 1997, 366), de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Stb. 1997, 367) en de Oorlogswet voor Nederland (Stb. 1997, 368). Het gevolg daarvan is dat de begrippen «staat van oorlog» en «staat van beleg» voor Nederland zijn vervangen door «algemene noodtoestand» en «beperkte noodtoestand». Aangezien de Wet militaire strafrechtspraak een rijkswet is, kon de aanpassing daarvan niet via de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden plaatsvinden. Het wetsvoorstel voorziet nu met onderdeel B3 wel in die aanpassing. Met het gebruik van de term «uitzonderingstoestand» is gekozen voor een formulering die overeenstemt met artikel 103 van de Grondwet, artikel V.29 van de Staatsregeling van Aruba, en artikel 145 (nieuw) van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen.

K

Bij de wet van 15 januari 1998, Stb. 33, tot herziening van de regeling van het onderzoek ter terechtzitting in het Wetboek van Strafvordering is een aantal artikelen opnieuw gegroepeerd en vernummerd. Verwijzingen in de Wet militaire strafrechtspraak die op die artikelen betrekking hebben, dienen daaraan te worden aangepast. De wijzigingen van artikel 30 (in onderdeel G1) en artikel 55 (in het nieuw ingevoegde onderdeel M) strekken daartoe.

M

De voorgestelde wijziging waarbij een onderdeel K aan het wetsvoorstel wordt toegevoegd vloeit voort uit de in het wetsvoorstel in Artikel IV, onderdeel B, voorgestelde wijziging van artikel 3 van de Wet militaire strafrechtspraak, waarbij het mogelijk wordt gemaakt meer dan één militaire kamer bij de rechtbank te hebben.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Naar boven