nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 augustus 2007
In deze brief beantwoord ik de vragen van de vaste commissie voor LNV
(07-LNV-B-61) naar aanleiding van het vonnis inzake de WHV-procedure, uitgesproken
op 3 juli jl. door het gerechtshof Arnhem tegen de Staat der Nederlanden.
1
Welke conclusies verbindt u aan het op 3 juli
door het gerechtshof in Arnhem uitgesproken vonnis, waarin het hof stelt dat
de Staat alle schade van buitensporig getroffen varkenshouders dient te vergoeden?
Bij de invoering van de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) in
1998 werd het stelsel van mestproductierechten omgezet in het varkensrechtenstelsel.
Hierbij was de werkelijke varkensbezetting in
het jaar 1996 of 1995 (naar eigen keuze) bepalend voor de omvang van
de varkensrechten. Niet benutte mestproductierechten, de zogenoemde latente
mestproductierechten, werden derhalve niet omgezet in varkensrechten. Voor
een aantal hardheidsgevallen is in het Besluit hardheidsgevallen herstructurering
varkenshouderij (Bhhv) een uitzondering gemaakt. Naast deze zogenoemde hardheidsgevallen
blijven er echter individuele situaties die onder geen enkele uitzondering
vallen.
De Staat is sinds 1998 met de NVV en een aantal individuele varkenshouders
in een procedure verwikkeld omtrent de rechtmatigheid van de Whv. De Hoge
Raad heeft bij arrest van 16 november 2001 geoordeeld dat de Whv in zijn
algemeenheid niet strijdig is met hogere regelgeving. Wel vond de Hoge Raad
dat de Whv in verband met bijzondere, niet voor alle varkenshouders
geldende feiten en omstandigheden in sommige situaties een individuele buitensporige last voor de betrokken varkenshouders
kan opleveren, indien geen financiële compensatie wordt verstrekt. Wat
deze «bijzondere, niet voor alle varkenshouders geldende feiten en omstandigheden»
zijn, heeft de Hoge Raad niet gespecificeerd. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens
terugverwezen naar het Hof Arnhem om zich te buigen over en arrest
te wijzen in vier individuele gevallen.
In twee van deze gevallen heeft het Hof op 29 augustus 2006 een tussenarrest
gewezen. In deze twee gevallen is er volgens het Hof geen sprake van een individuele buitensporige last.
Het op 3 juli jl. gewezen arrest betreft de andere twee gevallen.
Hierbij heeft het Hof voor één van de individuele gevallen geoordeeld
dat sprake is van een buitensporige last. De andere varkenshouder heeft een
bewijsopdracht gekregen.
Uit de twee tussenarresten blijkt dat het Hof vooralsnog slechts in één
geval oordeelt dat er sprake is van een buitensporige last. Het gaat hier
overigens om tussenarresten, het eindarrest zal pas gewezen worden nadat het
vierde individuele geval aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan. Het Hof heeft
zich in het arrest van 3 juli jl. niet uitgelaten over de hoogte van
de schade die vergoed zou moeten worden, doch slechts over het wel of niet
bestaan van een buitensporige last. Daarmee heeft het Hof dus zeker niet gesteld
dat de Staatalle schade van buitensporig getroffen
varkenshouders dient te vergoeden.
De Staat is vooralsnog voornemens om cassatie in te stellen. Dit is echter
pas aan de orde nadat het Hof eindarrest heeft gewezen.
2
Bent u bereid om in overleg te treden met de Nederlandse
Vereniging van Varkenshouders over een mogelijke compensatie van de geleden
schade, zodat verdere juridische procedures zouden kunnen worden voorkomen?
In het verleden is de Staat regelmatig gevraagd om voor deze individuele
gevallen een schikking te treffen voor de geleden schade. De Staat is van
oordeel dat de civiele rechter de aangewezen instantie is om te bepalen in
welke gevallen precies sprake is van een individuele buitensporige last en
in welke gevallen niet. Juist omdat het in deze zaken gaat om een individuele
beoordeling van de bijzondere, alleen voor die specifieke varkenshouder geldende
feiten en omstandigheden, waarvoor de Hoge Raad geen nadere specificatie heeft
gegeven, dient de rechter hierover te oordelen. Gelet hierop ligt een schikking
niet in de rede.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg