nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2002
Hierbij doe ik u te uwer informatie toekomen het heden door de commissie
van wijzen uitgebrachte «Bindend advies inzake enkele groepen van hardheidsgevallen
bij de herstructurering van de varkenshouderij».1
1. Achtergrond
De commissie van wijzen is door LTO-Nederland en mij verzocht bindend
advies uit te brengen over een drietal groepen van gevallen waarbij zich naar
het oordeel van LTO-Nederland onbillijkheden van overwegende aard voordoen
als gevolg van de berekeningswijze van het varkensrecht of het fokzeugenrecht
overeenkomstig de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv). Deze
groepen zijn nader omschreven in mijn brief van 18 juni 2001 waarin Uw Kamer
over deze procedure werd geïnformeerd (Kamerstukken II 2000/01, 25 448,
nr. 42). Met de procedure van bindend advies wordt door beide partijen definitief
een streep gezet onder de discussie over de hardheidsgevallen. Daartoe is
overeengekomen dat elk der partijen zich zal neerleggen bij de uitspraak van
de commissie. Ik heb me er daarbij toe verplicht om – mocht de uitspraak
van de commissie inhouden dat het Besluit hardheidsgevallen herstructurering
varkenshouderij (hierna: Besluit) voor een bepaalde groep van gevallen een
onvoldoende voorziening treft – een voordracht voor een algemene maatregel
van bestuur te doen die ertoe strekt het Besluit zodanig te wijzigen dat voor
deze hele groep – dus voor alle varkensbedrijven in Nederland waar zich
gelijke omstandigheden voordoen – de onbillijkheid wordt weggenomen
voor zover deze van overwegende aard is.
De commissie was als volgt samengesteld: mr. D. van Dijk (voorzitter,
aangewezen door de twee andere leden), ir. G.N. Kok (lid, aangewezen door
LTO-Nederland) en drs. G. van der Lely (lid, door mij aangewezen).
2. Conclusies commissie van wijzen
De conclusies van de commissie van wijzen ten aanzien van de drie groepen
zijn – kort samengevat – de volgende.
Groep a (niet-verkleiningseis)
In hoofdstuk 2, paragrafen 3, 4 en 5, en in artikel 23 van het Besluit,
houdende voorzieningen voor bedrijven die op 10 juli 1997 in een proces van
uitbreiding of omschakeling verkeerden, moet de voorwaarde, dat het niet-gebonden
mestproductierecht voor varkens en kippen per saldo niet is verkleind, worden
geschrapt. Dit criterium, bedoeld om afbouwende of structureel verkleinende
varkensbedrijven van de toepassing van het Besluit uit te sluiten, is bij
de genoemde voorzieningen onvoldoende onderscheidend. In hoofdstuk 2, paragrafen
1, 2 en 7A, van het Besluit is handhaving van het criterium wel noodzakelijk.
Groep b (volledig grondgebonden bedrijven)
Voor volledig grondgebonden bedrijven die noch in 1995 noch in 1996 bij
het Bureau Heffingen opgave van het aantal gehouden varkens hebben gedaan –
en daardoor op grond van de Whv geen aanspraak op varkensrechten maken –
moeten het varkensrecht en het fokzeugenrecht worden bepaald op basis van
de opgave in het kader van de landbouwtelling in 1995 of 1996. Op de
opgegeven aantallen varkens en fokzeugen wordt in verband met de fluctuaties
in de veestapel en de omrekening van de diercategorieën van de landbouwtelling
naar de diercategorieën van de Whv 10% in mindering gebracht. De commissie
adviseert eenzelfde voorziening te treffen voor overwegend (voor tenminste
75%) grondgebonden bedrijven die geen opgave bij het Bureau Heffingen hebben
gedaan, onder toepassing van de generieke 10%-korting over de niet-grondgebonden
gehouden varkens. Voor de overige bedrijven zonder opgave biedt artikel 8
van de Whv een afdoende voorziening.
Groep c (naar fokzeugen omschakelende bedrijven)
In hoofdstuk 2, paragraaf 5, van het Besluit, is een voorziening
getroffen voor bedrijven die verkeerden in een proces van omschakeling van
vleesvarkens naar fokzeugen en die daarom binnen het varkensrecht behoefte
hebben aan een groter fokzeugenrecht. In die paragraaf moet de datum van 10
juli 1997, waarvoor de milieuvergunning met het oog op de omschakeling moet
zijn verleend of aangevraagd of de omschakeling naar fokzeugen bij het bevoegd
gezag moet zijn gemeld, worden vervangen door 15 november 1997. Op de laatstgenoemde
datum vond indiening plaats van het wetsvoorstel Whv en werd bekend dat een
afzonderlijk plafond voor de fokzeugen zou worden ingesteld.
Overige gevallen
De commissie is tijdens haar beraad nagegaan of zich in de door LTO-Nederland
overgelegde gevallen, naast de in haar taakopdracht genoemde groepen, groepen
van gevallen zijn te onderscheiden die voldoen aan het criterium van artikel
25 Whv, te weten dat de bepaling van het varkensrecht of het fokzeugenrecht
overeenkomstig de Whv leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. De commissie
heeft niet zodanige groepen aangetroffen.
3. Vervolg
Ik zal het advies van de commissie van wijzen integraal overnemen, inclusief
de bij groep b geadviseerde uitbreiding van de voorgestelde voorziening tot
bedrijven die voor een beperkt deel ook over niet-gebonden mestproductierechten
beschikten. Het in de bijlage bij het rapport opgenomen ontwerp-wijzigingsbesluit
zal ik verder uitwerken en binnen afzienbare termijn voordragen voor advies
bij Raad van State. Ik verwacht dat het wijzigingsbesluit nog aan het begin
van het laatste kwartaal dit jaar in het Staatsblad zal kunnen worden geplaatst.
Het zal binnen zes weken na plaatsing in werking treden en dan terugwerken
tot 1 september 1998. Iedereen die na de wijziging alsnog voor één
van de betrokken voorzieningen van het Besluit in aanmerking komt, kan zich
opnieuw aanmelden binnen zes weken na inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit.
Bureau Heffingen zal daaraan voorafgaand de nodige informatie naar de betrokken
varkenshouders zenden.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst