25 447
Eenmalige uitkering aan gewezen militairen die meer dan twee doch minder dan vijf jaren hebben gediend (Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen)

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 oktober 1997

Tijdens de plenaire behandeling op 7 oktober jl. van het wetsvoorstel «Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen» (Kamerstukken 25 447) heb ik U verzocht de beraadslagingen te schorsen, opdat het kabinet zich zou kunnen beraden over de consequenties van de ingediende amendementen. Op Uw verzoek licht ik U hierbij in over de uitkomsten van dat beraad.

Het kabinet heeft vooral stilgestaan bij de consequenties van de amendementen van de heer Zijlstra (PvdA), waarbij alle weduwen en de overheidspensioengenieters onder de werking van de wet gebracht worden. Deze amendementen hebben grote financiële consequenties. Het huidige wetsvoorstel kost f 91 miljoen, aanzienlijk meer dan in 1995 werd verondersteld bij het aannemen van de motie waarin om de uitkering voor de veteranen werd gevraagd (Kamerstukken 21 490 nr. 18). Voor dit bedrag is na lange tijd en na veel moeite ruimte gevonden binnen de defensiebegroting. Indien alle weduwen onder het wetsvoorstel worden gebracht, kost dat f 22 miljoen extra. De totale kosten bedragen dan f 113 miljoen. Indien ook overheidspensioengenieters onder de werking van het wetsvoorstel worden gebracht, kost dat ruim f 29 miljoen extra voor de veteranen en zullen ook de kosten voor de weduwen toenemen met ruim f 7 miljoen. Dit betekent een verhoging van de kosten van het wetsvoorstel tot in totaal f 150 miljoen, waarvoor de defensiebegroting geen ruimte biedt. Bovendien moet worden geconstateerd dat door geen van de fracties in de Kamer tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen de verhoging van de kosten van het wetsvoorstel zodanig prioritair werd geacht dat dit als departementsoverschrijdende prioriteit naar voren is gebracht. Het kabinet ontraadt de amendementen dan ook met klem.

Naast de financiële bezwaren, onderschrijft het kabinet de eerder door mij naar voren gebrachte inhoudelijke redenen om de amendementen te ontraden.

Het amendement van de heer Zijlstra met betrekking tot de overheidspensioengenieters (Kamerstukken 25 447 nr. 7) strekt ertoe ook de veteranen wier diensttijd al is meegeteld voor hun ouderdomspensioen, onder de werking van de wet te brengen. Het kabinet is daartegen, omdat deze groep anders een dubbele erkenning zou ontvangen.

Die veteranen hebben immers reeds erkenning gekregen voor de periode die zij als militair hebben gediend, doordat de overheid deze tijd meetelt als pensioenjaren. Het amendement suggereert ten onrechte dat in een pensioen- of pensioenvervangende uitkering geen erkenningselement zit.

Ook het amendement van de heer Zijlstra dat ertoe strekt ook de weduwe die in het huwelijk is getreden met de veteraan nadat deze zijn diensttijd had vervuld (Kamerstuk 25 447 nr. 8), stuit op inhoudelijke bezwaren van het kabinet. Alleen de weduwen die ten tijde van het dienstverband met de veteraan gehuwd waren, zijn direct geconfronteerd met de uitzending. Weliswaar zijn ook de weduwen die pas later met de veteraan zijn gehuwd met de gevolgen van de uitzending geconfronteerd, maar het voert te ver een apart beleid te voeren voor indirect betrokkenen, waaronder dan ook de kinderen en andere familieleden gerekend zouden kunnen worden. Met de gekozen weduwe-definitie is aansluiting gezocht bij de bestaande regelgeving. Ook de «Uitkeringswet financiële compensatie voor langdurige militaire dienst», die de zogenoemde «f 7500- uitkering» regelt, kent dezelfde weduwe-definitie als het onderhavige wetsvoorstel.

Overigens ben ik nog steeds van mening – zoals ik naar voren heb gebracht tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel – dat ook de andere ingediende amendementen (Kamerstukken 25 447 nrs. 10, 11, 12, 13) moeten worden ontraden. Met betrekking tot het amendement van mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven (CDA), dat ertoe strekt degenen die te laat waren met het aanvragen van de f 7500-uitkering in aanmerking te brengen voor de f 1000-uitkering (25 447 nr. 10), herhaal ik mijn toezegging dat als iemand aannemelijk kan maken dat hij niet op de hoogte kon zijn van de f 7500-regeling en de daarbij geldende sluitingsdatum, zijn aanvraag alsnog in behandeling zal worden genomen.

Het kabinet hecht groot belang aan de erkenning van veteranen. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de erkenning te onderstrepen van hen die onder moeilijke omstandigheden langer dan de gebruikelijke diensttijd hebben gediend. Het kabinet doet een beroep op de Kamer een spoedige uitvoering van het wetsvoorstel, dat in nauwe samenwerking met en met instemming van het Veteranenplatform tot stand is gekomen, mogelijk te maken.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Naar boven