nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 4 maart 1999
Bij deze geef ik gevolg aan het verzoek, overgebracht in uw brief van
heden, onder kenmerk 299–028. Ik merk daarbij op, dat gegeven de korte
tijdspanne, geen interdepartementale afstemming heeft kunnen plaatsvinden.
In die zin kan mijn reactie alleen een voorlopig karakter dragen.
Met een noodwet zou bereikt moeten worden dat geen activiteiten plaatsvinden
zonder dat van overheidswege een zorgvuldige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Wat dit betreft kent de Wet installaties Noordzee (Win) een mogelijkheid om
met behulp van een algemene maatregel van bestuur (amvb) op te treden. Artikel
3 van die wet houdt kortweg gezegd, in dat bij amvb de daarbij aan te wijzen
Nederlandse wettelijke voorschriften van toepassing kunnen worden verklaard
met betrekking tot installaties op het continentaal plat. Bij het in dit kader
van toepassing verklaren van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) wordt
een vergunningsplicht in het leven geroepen voor o.a. het houden van werken
als de onderhavige zendmasten. Momenteel wordt onderzocht of deze aanpak een
snelle weg kan bieden om een adequate regeling van toepassing te doen zijn.
Ingevolge artikel 3 van de Wbr behoren immers tot het toetsingskader zowel
waterstaatkundige als andere belangen, althans voor zover daarin niet is voorzien
door andere wettelijke regimes. Hierdoor wordt een mogelijkheid voor een zorgvuldige
afweging geïntroduceerd, waarbij ik in dit stadium niet wil vooruitlopen
op de uitkomst van die afweging in dit specifieke geval.
Ook bij toepassing van de Win is een vlotte instelling van de EEZ gewenst.
In het kader van het onderzoek naar toepassing van de Win wordt ook meegenomen
de vraag of in het kader van de vergunningenprocedure een MER zou kunnen worden
geëist. Het vraagpunt betreffende de vergunningenprocedure als zodanig
is in het voorgaande al behandeld. Gelet op het geschetste belangenkader van
artikel 3 Wbr kunnen ook milieu-, veiligheids- en visserijbelangen worden
meegewogen voor zover die niet door bestaande wetgeving zijn gedekt.
Voor de goede orde vestig ik er de aandacht op dat volgens artikel 6 van
de Win binnen drie maanden na het in werking treden van de bovenbedoelde amvb
een wetsvoorstel van gelijke strekking bij de Tweede Kamer dient te worden
ingediend. Aldus komt het volgen van deze weg voor wat de betrokkenheid van
de Kamer betreft enigszins overeen met het voorbereiden van een geheel nieuw
(nood)wetsvoorstel. Ook dit laatste behoeft vooralsnog niet te worden uitgesloten.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries