25 437
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod)

nr. 58
MOTIE VAN DE LEDEN DE WIT EN AZOUGH

Voorgesteld 3 juli 2008

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het van groot belang is dat aan slachtoffers van mensenhandel ondersteuning en bescherming worden geboden, en dat dat ook geldt voor die slachtoffers die (nog) geen medewerking durven te verlenen aan het opsporingsonderzoek;

overwegende, dat in artikel 12 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99) dat momenteel ter goedkeuring voorligt (voorstel van Rijkswet, TK nummer 31 429 (R 1855)) staat dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om slachtoffers van mensenhandel hulp te bieden, en dat deze hulp niet afhankelijk is van de bereidheid van het slachtoffer als getuige op te treden;

overwegende, dat het niet volstaat dat een slachtoffer in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning wanneer het verblijf van het slachtoffer noodzakelijk is met het oog op het onderzoek of de strafrechtelijke procedure, maar dat het ook van belang is hulp, ondersteuning en bescherming te bieden wanneer het slachtoffer (nog) niet met de politie durft te praten;

voorts overwegende, dat de bedenktijd van drie maanden in het kader van de B9-regeling niet in alle gevallen voldoende bescherming garandeert, en die groep slachtoffers, die uit angst de hiervoor noodzakelijke verklaring bij politie niet durft af te leggen, geheel geen aanspraak kan maken op bescherming;

verzoekt de regering de hulp, ondersteuning en bescherming aan slachtoffers van mensenhandel uit te breiden tot de hierboven genoemde groep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De Wit

Azough

Naar boven