nr. 48
MOTIE VAN HET LID ROUVOET C.S.
Voorgesteld 18 januari 2005
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat – niet zelden gedwongen – tewerkstelling
in de prostitutie één van de belangrijkste drijfveren is achter
de internationale mensenhandel;
overwegende, dat het VN-Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing
van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel (trb.2004,
35) onder meer verplicht tot:
– strafbaarstelling van het verstrekken of in ontvangst nemen van
betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen
die zeggenschap heeft over een andere persoon, ten behoeve van seksuele uitbuiting
(artikelen 3 en 5);
– een alomvattend beleid, teneinde mensenhandel te voorkomen en
te bestrijden (artikel 9, lid 1);
– wetgevende of andere maatregelen, teneinde de vraag te ontmoedigen
die alle vormen van uitbuiting van mensen, in het bijzonder van vrouwen en
kinderen, die tot mensenhandel leidt, stimuleert (artikel 9, lid 5);
overwegende, dat illegale prostituees in veel gevallen slachtoffer zijn
van mensenhandel in de zin van bovengenoemd protocol (artikel 3);
verzoekt de regering zich te bezinnen op maatregelen die erop zijn gericht
de vraag naar het gebruikmaken van diensten van illegale prostituees te ontmoedigen,
waaronder de strafbaarstelling van de prostituant, die gebruikmaakt
van de diensten van een prostituee, van wie hij vermoedt of redelijkerwijs
kan vermoeden, dat deze zich illegaal in Nederland ophoudt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Rouvoet
Van der Staaij
De Pater-van der Meer
Van der Laan
Örgü