25 437
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod)

nr. 21
MOTIE VAN HET LID BARTH

Voorgesteld 3 februari 2000

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat bij prostitutie in de zin van de sociale zekerheid sprake is van een beroep sui generis;

overwegende, dat daarom in de prostitutie niet binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van gangbare arbeidsverhoudingen met volwaardige werkgevers- en werknemersorganisaties;

overwegende, dat veel prostitué(e)s weliswaar formeel als zelfstandigen werken maar dat zij feitelijk vaak in een afhankelijke situatie verkeren;

van mening, dat voor alle prostitué(e)s zodanige bijzondere gevaren op het gebied van veiligheid en gezondheid bestaan bij de uitoefening van hun werk, dat wettelijke regels tot bescherming tegen deze gevaren van toepassing dienen te zijn op eenieder die deze arbeid verricht, ook als men in een formele positie van onafhankelijkheid verkeert;

verzoekt de regering een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing te verklaren op zelfstandig werkende prostitué(e)s, en de Kamer daartoe vóór 1 juni 2000 voorstellen te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Barth

Naar boven