25 434
Structuurversterking filmindustrie

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 december 1997

In onze brief1 van 23 juni jl. hebben de Staatssecretarissen van Financiën, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis en ondergetekende, aan u ons voornemen kenbaar gemaakt gezamenlijk een aantal maatregelen te zullen treffen ter versterking van de Nederlandse filmindustrie. Gezien het groeiende belang van de audiovisuele industrie is de achterliggende gedachte dat het talent en de aanwezige expertise in de Nederlandse filmsector beter benut moeten worden door het stimuleren van een sterkere financiële en economische infrastructuur voor de filmproduktie. Het gaat om drie maatregelen die tezamen een impuls moeten geven aan de verdere ontplooiing van deze sector:

1. Mijn departement neemt het initiatief voor het ontwikkelen van een instrumentarium dat zich richt op het aantrekken van durfkapitaal voor de filmproduktie;

2. In samenhang hiermee zal door het Ministerie van Financiën een aantal fiscale stimuleringsmaatregelen worden uitgewerkt;

3. Het Ministerie van OCenW levert een bijdrage aan de realisering van het pilotproject Telefilm, i.e. een samenwerking tussen onafhankelijke producenten en publieke omroep die zij op eigen initiatief hebben uitgewerkt.

Tijdens de behandeling van de begroting 1998 van mijn departement is bij motie2 gevraagd om het implementatieplan voor deze beleidsvoornemens. Met deze brief wil ik hieraan tegemoet komen. Ik geef een beknopte profielschets van het financieringsinstrumentarium en noem een aantal elementen die nog verder moeten worden uitgewerkt in goed overleg met de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en wetenschappen en van Financiën. Om u tevens te informeren over het tijdpad zal ik kort ingaan op een aantal meer procedurele aspecten.

Profielschets

Ondanks de knelpunten die wij signaleerden in onze eerdere brief van 23 juni jl., dient als uitgangpunt bij het uitwerken van mijn initiatief dat filmproduktie als een normale en aantrekkelijke economische activiteit wordt gezien. Kern van de zaak is dat meer financiële middelen ter beschikking komen voor de filmproduktie – en dus het totale produktievolume in Nederland op termijn stijgt. Hiertoe zal een instelling worden gecreëerd die fondsen vormt ten behoeve van de financiering van publieksgerichte films met commerciële potentie. De belangrijkste beoogde financiers zijn vermogende particulieren en kleine beleggers, naast bijvoorbeeld commerciële omroepen en uitgeverijen.

In samenhang met het rapport «Fiscale stimuleringsmaatregelen film» dat u per brief van 7 november jl. is aangeboden door Staatssecretaris Vermeend zal de instelling als volgt worden vormgegeven. EZ richt een stichting op en subsidieert deze met een eenmalig bedrag ten behoeve van risico-dragend kapitaal voor filmfinanciering en de apparaatskosten. De controle van EZ op de besteding van de EZ-gelden zal worden geregeld in de subsidie-beschikking en zonodig in de statuten van de stichting. De stichting richt vervolgens een BV op waarvan zij enig aandeelhouder wordt. De BV stelt pakketten – toekomstige – films samen waarvoor financiers worden gezocht. Basis voor samenstelling van een pakket zijn de rendementsverwachting en het risicoprofiel van de afzonderlijke films. Door het bijeen brengen van verschillende films in een pakket kunnen de risico's van een participatie in filmprodukties worden verlaagd. Daarbij is een element in de constructie dat filmproducenten een deel van de rechten van de film overdragen.

De door de BV op te richten fondsen hebben de structuur van een besloten commanditaire vennootschap. Voor alle CV's zal de B.V. als beherend vennoot optreden. Via een professionele intermediair (zoals banken) worden particuliere beleggers geworven die als commandiet willen optreden en in dat kader risicodragend kapitaal willen verschaffen. Deze commandieten zijn in fiscaal opzicht geen particuliere belegger, maar ondernemer. Naar analogie met de scheepvaartsector, zal een regeling worden getroffen voor het aantal deelnemingen in filmprodukties dat als aparte onderneming kan worden aangemerkt. Daarnaast zal de mogelijkheid van willekeurige afschrijving worden geboden, waarbij geldt dat hiermee samenhangende fiscale verliezen direct kunnen worden verrekend met eventuele overige inkomsten van de commanditaire vennoten.

De civielrechtelijke aspecten en fiscale consequenties van de voorgaande profielschets zijn inmiddels geïnventariseerd. Daarbij zijn ook enkele alternatieven in kaart gebracht. Hierover zal ik met Staatssecretaris van Financiën verder overleg voeren. Uitgangspunt is daarbij dat de BV een centrale rol zal worden toebedeeld, niet alleen bij de selectie van films, maar ook bij andere uitvoeringsaspecten, zoals bijvoorbeeld definitieproblematiek. Daarnaast zal in het kader van de de uitwerking zekerheid worden geboden omtrent de fiscale consequenties.

Voortgang

In het Belastingplan 1998 is inmiddels de mogelijkheid tot willekeurige afschrijving op de voortbrengingskosten van films aangekondigd. In overleg met de door mij ingestelde projectgroep wordt deze maatregel verder uitgewerkt. Er wordt naar gestreefd de regeling begin volgend jaar in werking te laten treden, zo mogelijk met terugwerkende kracht per 1 januari 1998. Het uitwerken van een op de filmindustrie toegepaste Tante Agaathregeling moet worden afgestemd op het gekozen profiel en is nu aan de orde. Vooralsnog gaan wij ervan uit dat deze fiscale maatregelen voldoende zullen zijn om kapitaalverschaffers aan te trekken. Aan de hand van de reacties op de brief van 23 juni jl. wordt de komende weken nader geanalyseerd of nog aanvullende fiscale stimulansen wenselijk en mogelijk zijn.

De levensvatbaarheid van ons initiatief zal, naast de financieel-technische kant, vooral worden bepaald door de zakelijke kwaliteit ervan. Op basis van het aanwezige potentieel en de marktcapaciteit zijn globale schattingen gemaakt van de noodzakelijke omvang van het startkapitaal en de vormen van (voor)financiering of investeringen die nodig zijn om kapitaalverschaffers te kunnen interesseren. De omvang van de financiële input van mijn kant zal daarop worden afgestemd. Uitgangspunt blijft dat de EZ-inbreng meer middelen van andere partijen moet generen en dat er hier geen sprake kan zijn van rechtstreekse subsidiëring van de filmprodukties.

Naast de voorgestelde maatregelen die zich vooral richten op verlaging van de risico's zullen er voldoende waarborgen aanwezig moeten zijn voor een aantrekkelijk rendementsperspectief. Een financiële analyse en projectie in de toekomst – gegeven de nieuwe maatregelen – worden op dit moment uitgevoerd. De succesvolle ervaringen van de afgelopen jaren in de ons omringende landen met het economisch stimuleren van de filmindustrie worden daarbij betrokken.

De belangrijkste les die uit die buitenlandse ervaringen valt te leren is dat de introductie van een nieuw financierings-instrumentarium niet op zichzelf kan staan. Er is een breed draagvlak nodig, waarbij ook andere partijen uit de bedrijfstak een serieuze bijdrage leveren aan de versterking van de filmindustrie. Binnen de eigen geledingen is het daarom van belang te streven naar afstemming met andere departementen en reeds bestaande instellingen zoals het Nederlands Fonds voor de Film waarover ik overleg voer met Staatssecretaris Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

In de bedrijfstaktoets van de audiovisuele sector die in mijn opdracht is uitgevoerd door het onderzoeksbureau A.T. Kearney, worden een aantal interessante suggesties voor infrastructuurversterking gedaan die als flankerende maatregelen door andere partijen zouden kunnen worden opgepakt. In dit verband noem ik het aantrekken van een filmcommissioner, een al langer bestaand idee voor naar Nederland halen van buitenlandse producties; een marketingsfonds dat wellicht door de bedrijfstak zelf kan worden ontwikkeld en het creëren van opleidingen gericht op de professionalisering van producenten door het opbouwen van commerciële know-how en financiële netwerken. Goede samenwerking en afstemming van dit soort initiatieven zou het totale rendement van alle inspanning aanzienlijk vergroten.

Procedure en tijdpad

Het concretiseren van de door ons voorgestelde maatregelen vereist de nodige tijd en zorgvuldigheid. Als eerste resultaat zal de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 11 december het startsein geven voor het Telefilmproject. Bestuursrechtelijk zal bij de implementatie van het nieuwe financieringsinstrumentarium de Comptabiliteitswet en de nieuwe Kaderwet EZ-subsidies van toepassing zijn. Met de Europese Commissie zijn inmiddels contacten gelegd in verband met de vereiste goedkeuring voor zover nodig in het kader van het Europese steuncontrole-beleid. Voor de algehele planning is een gedetailleerd werkplan opgesteld, waarbij er vanuit wordt gegaan dat ik over de verschillende aspecten van ons gezamenlijke initiatief medio februari met mijn collega-bewindslieden verder overleg kan voeren. Daarna zal de concrete uitwerking worden afgerond, waarover wij u medio maart beogen te informeren. Met inachtneming van de te volgen nationale en EG-procedures is de streefdatum voor oprichting van het bureau, dat uitvoering zal geven aan mijn initiatief, 1 juli 1998.

Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

TK 1996–1997, 25 434, nr. 1.

XNoot
2

TK 1997–1998, 25 600 XIII, nr. 15.

Naar boven