25 434
Structuurversterking filmindustrie

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 april 2002

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Molenaar van 28 maart jl. wil ik u, mede namens Staatssecretaris Bos van Financiën en Staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, informeren over de stand van zaken met betrekking tot het filmdossier in Brussel.

Zoals u weet zijn de wijzigingen in het pakket filmmaatregelen formeel begin november 2001 aan de Europese Commissie voorgelegd. Aangezien de stimulans niet wordt vergroot en het totale pakket voor een periode van 5 jaar is goedgekeurd door de Commissie, werden hierbij zoals u weet geen problemen verwacht. Onze inschatting was dan ook dan de wijzigingen per 1 januari 2002 in werking konden treden.

De Commissie gaf echter eind vorig jaar aan dat bij haar aarzeling bestaat ten aanzien van de nationale bestedingseis van 50%. Deze bestedingseis is zowel in de filminvesteringsaftrek (FIA) als het uitvoeringsreglement voor Nederlandse publieksfilms (voorheen PPS) opgenomen.

Deze visie van de Commissie heeft ons verrast, niet alleen omdat deze visie niet duidelijk blijkt uit de mededeling van de Commissie van september inzake staatssteun aan de cinemasector, maar ook omdat de bestedingseis reeds voorkomt in de overgangsregeling voor 2001 (tijdelijke tegemoetkoming film 2001) die in 2000 is voorgelegd aan en in 2001 is goedgekeurd door de Commissie.

Over deze nieuwe interpretatie van de Commissie is veelvuldig overleg geweest met de Commissie. Op basis van de laatste gesprekken op hoog ambtelijk niveau heb ik op dit moment het vertrouwen dat de Europese Commissie op zeer korte termijn haar besluit zal nemen. Zodra het uiteindelijke oordeel van de Commissie bekend is, zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.

Zoals in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 28 maart jl. is vermeld, wordt de overgangsregeling met een maand verlengd tot 1 mei aanstaande. Dat is de termijn waarop een reactie van de Europese Commissie valt te verwachten. Op deze wijze hebben lopende emissies een maand extra tijd om meer participanten aan te trekken.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven