25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 93 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2012

Van 14 tot 24 mei 2012 heeft in Wenen de vierde toetsingsconferentie van het Gezamenlijk Verdrag inzake de Veiligheid van het Beheer van Bestraalde Splijtstof en inzake de Veiligheid van het Beheer van Radioactief Afval (Joint Convention) plaatsgevonden. Het vierde nationale rapport van Nederland ten behoeve van deze conferentie van het Internationale Atoom Energie Agentschap (IAEA) heb ik u per brief d.d. 10 oktober 20111  2 aangeboden. Hieronder geef ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, een weergave van de resultaten van de toetsingsconferentie voor Nederland. Tevens bied ik u ter kennisname het officiële verslag van de IAEA aan.

De toetsingsconferentie, die één keer in de drie jaar plaatsvindt, heeft het karakter van een peer review. Op grond van de door de verdragspartijen ingediende nationale rapporten en de ter plekke gehouden presentaties daarover in landengroepen worden de maatregelen, die door de verdragspartijen zijn genomen ter nakoming van verplichtingen van de Joint Convention, tegen het licht gehouden. Op verzoek van de voorzitter werd ditmaal in de nationale presentaties ook specifiek aandacht besteed aan de gevolgen en ontwikkelingen van Fukushima. De conferentie werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de overheid, zoals vergunningverleners en toezichthouders, aangevuld met vertegenwoordigers van relevante nucleaire installaties. In het officiële verslag van de IAEA staan geen conclusies over de situatie in met name genoemde landen of bij specifieke installaties. In algemene termen delen de aangesloten landen de good practices en de meer algemene conclusies over de veiligheid van het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof in de betreffende landen.

Op 17 mei werd het nationale rapport van Nederland gepresenteerd. Vragen na afloop betroffen ondermeer het Nederlandse eindbergingsbeleid, dat uitgaat van een «tijdelijke» opslagperiode van 100 jaar waarna geologische eindberging is voorzien. Dit beleid, waarin nadrukkelijk is gekozen voor het bouwen van een speciaal daarvoor ontworpen opslagmogelijkheid voor 100 jaar, is uniek. Vragen gingen voorts over de financiering van het OnderzoeksProgramma naar Eindberging Radioactief Afval (OPERA), de wijze waarop hierover met het publiek wordt gecommuniceerd en de wijze van financiering van de kosten van opslag en eindberging. Ook waren er vragen hoe nucleaire expertise bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en de KernFysische Dienst (KFD) wordt binnengehaald en behouden. De vraag of alle nucleaire faciliteiten, inclusief de Centrale Opslag voor Radioactief Afval (COVRA), in 2012 aan een stresstest worden onderworpen, werd positief beantwoord.

In het (niet openbare) verslag van de rapporteur zijn voor Nederland de volgende good practices benoemd:

  • 1. Start van het onderzoeksprogramma OPERA naar geologische eindberging;

  • 2. Regelgeving die de operator van een nucleaire installatie verantwoordelijk maakt voor de ontmanteling en de financiering daarvan;

  • 3. Versterking van de personele capaciteit bij de voor nucleaire regulering en vergunningverlening verantwoordelijke programmadirectie van EL&I, om ondermeer projecten als vergunningverlening voor de nieuwe onderzoeksreactor Pallas in Petten en de uitvoering van Oyster in Delft, de verlenging van de levensduur van Borssele, het totstandkomen van een nationaal beleidsprogramma voor radioactief afval, het faciliteren van de IRRS (Integrated Regulatory Review Service)-missie van de IAEA in 2014 en het uitvoeren van diverse stresstesten te kunnen realiseren;

  • 4. Mogelijke versterking van de capaciteit van de KFD de komende drie jaar;

  • 5. Diverse programma’s gericht op het behoud van nationale onderzoekscapaciteit zoals verlenging levensduur Borssele, Pallas, Oyster, OPERA;

  • 6. Actieve communicatie door COVRA met voorlichting aan het publiek over de veiligheidsaspecten van radioactief afval inclusief het opslaan van museumstukken in het gebouw voor laag- en middelactief afval.

Als grootste uitdagingen voor Nederland benoemde de rapporteur in hetzelfde verslag drie zaken:

  • 1. Totstandkoming van een nationaal beleidsprogramma voor radioactief afval rond 2014;

  • 2. Voorbereiding van regulering rond verlenging vergunning van de kerncentrale in Borssele, en mogelijke initiatieven voor nieuwe kerncentrales, inclusief training en opleiding van nieuwe medewerkers bij EL&I en de KFD;

  • 3. Uitvoering van het plan voor transport van het historisch nog aanwezige radioactief afval van Petten naar COVRA; inclusief het transport naar een «foreign service provider» voor de behandeling, en daaropvolgend transport naar COVRA.

Over deze zaken zal Nederland op de volgende toetsingsconferentie in 2015 in het nationale rapport rekenschap afleggen.

In het verslag van de rapporteur werd geconcludeerd dat Nederland dankzij een pragmatische benadering vooruitgang boekt bij het zoeken naar een praktische oplossing voor het beheer van radioactief afval, en dat Nederland een proactieve benadering heeft om voldoende capaciteit bij de regulerende autoriteit te verzekeren.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 25 422, nr. 89.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven