25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 281 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2021

In het Schriftelijke Overleg Nucleaire veiligheid van 15 februari 20211 en in enkele brieven en overleggen is toegezegd uw Kamer regelmatig te informeren over verschillende onderwerpen op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Hierbij stuur ik uw Kamer de toegezegde informatie.

Verdrag van Aarhus

In oktober 2021 heeft de Meeting of the Parties (hierna: MoP) van het Verdrag van Aarhus (hierna: Verdrag) besloten dat Nederland niet voldoet aan de verdragsverplichtingen in de zaak naar aanleiding van een klacht van Greenpeace vanwege de verlenging van de ontwerpbedrijfsduur van de kerncentrale Borssele tot 20342. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben uw Kamer over deze zaak eerder op verschillende momenten geïnformeerd, laatstelijk bij nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Kernenergiewet (verruiming inspraak)3 betreffende aanpassing van artikel 17, lid 4, van de Kernenergiewet.

Met dit besluit heeft de MoP bepaald dat verdergaande wijzigingen van de regelgeving, naast aanpassing van artikel 17 van de Kernenergiewet, nodig zijn in relatie tot artikel 6, lid 10, van het Verdrag. Deze verdragsbepaling houdt in dat wanneer de voorwaarden voor een reeds toegestane activiteit met aanzienlijke effecten op het milieu als bedoeld in lid 1 van het Verdrag worden heroverwogen of aangepast, de inspraakvereisten van de overige leden van artikel 6 dienovereenkomstig van toepassing zijn, waar dit gepast is («where appropriate»).

Nederland heeft een wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen voorbereid met informatie-eisen bij wijziging van vergunningsvoorschriften en -beperkingen en deze aanpassing voorgelegd aan het Nalevingcomité van het Verdrag van Aarhus (hierna: ACCC). Het ACCC heeft aangegeven dat verdergaande wijzigingen nodig zijn. Het ACCC hanteert voor de uitleg van het eerdergenoemde «where appropriate» namelijk een nieuw criterium dat verder lijkt te gaan dan het criterium van artikel 6, lid 1, van het Verdrag dat het heeft over activiteiten met mogelijke aanzienlijke effecten op het milieu.

Deze nieuwe interpretatie van het ACCC over de inspraak- en informatie-eisen bij wijziging van vergunningsvoorschriften en -beperkingen is pas in een laat stadium (juli 2021) duidelijk geworden in een concept-rapport van het ACCC aan de MoP over naleving van de verdragsverplichtingen door Nederland. Aangezien de MoP deze nadere interpretatie van het criterium «where appropriate» inmiddels heeft overgenomen, moet worden bezien hoe daarmee om te gaan en wat de eventuele gevolgen hiervan zijn voor de uitvoering. Deze uitleg van het ACCC speelt breder, namelijk ook in andere nalevingszaken, ook buiten het nucleaire domein, en raakt (in Nederland) mogelijk ook de Omgevingswet.

Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag van de wijziging van de Kernenergiewet4 kan om deze redenen momenteel nog niet worden bepaald welke verdere wijzigingen van de regelgeving nodig zijn. Nederland heeft daarom het initiatief genomen om met het ACCC te bespreken wat de praktische mogelijkheden zijn om de duiding verder te kunnen bespreken. Het ACCC staat positief tegenover een dergelijke ondersteuning van verdragspartijen.

Overigens heeft voor wijzigingen van de beperkingen en de voorschriften van een vergunning voor een nucleaire installatie artikel 20 van de Kernenergiewet altijd al voorzien in brede publieke inspraak. Op dit punt is niet betwist dat de wetgeving in overeenstemming met het Verdrag is.

Begin september 2021 hebben enkele NGO’s (Stichting Greenpeace Nederland, WISE en LAKA) een nieuwe klacht over Nederland ingediend bij het ACCC. Deze klacht is in oktober 2021 ontvankelijk verklaard5. De nieuwe klacht borduurt voort op de bevindingen van het ACCC in de lopende Borssele-nalevingszaak. Mogelijk leidt dit tot nieuwe aanbevelingen van het ACCC.

Kennisinfrastructuur voor nucleaire technologie en straling

Eind 2020 is een interdepartementale werkgroep opgericht naar aanleiding van het verschijnen van het rapport «Naar een Agenda en Platform Nucleaire Technologie en Straling» (Bijlage bij Kamerstuk 25 422, nr. 266) van de Commissie Van de Zande. Hiermee is alvast één van de vier aanbevelingen van de commissie opgevolgd, namelijk «Versterk de horizontale interdepartementale coördinatie op (hoog)ambtelijk niveau». De werkgroep heeft geconstateerd dat de gesignaleerde problemen rondom nucleaire kennis van een andere aard zijn dan die rondom stralingsbescherming en dus ook om gedifferentieerde oplossingen vragen.

Bij nucleaire kennis leven er vooral zorgen over een dreigende schaarste aan nucleaire experts vanwege vergrijzing en dalende belangstelling bij studenten om zich in deze richting te specialiseren. Bij stralingsbescherming zijn er zorgen over het krimpende aantal opleidingen. Op beide terreinen leven zorgen over het mogelijk verdwijnen van leerstoelen op dit terrein.

De commissie Van de Zande heeft aanbevolen om voor Nederland een «Human Resources Observatorium voor Nucleaire Technologie en Straling» op te richten om eventuele kwetsbaarheden beter in kaart te brengen. De werkgroep heeft hierover eerste gesprekken gevoerd met het «European Human Resources Observatory for the Nuclear energy sector» (onderdeel van het Joint Research Center van de Europese Commissie) dat als taak heeft om op Europees niveau de ontwikkelingen in vraag en aanbod van nucleaire kenniswerkers in kaart te brengen. Hieruit blijkt dat het verkrijgen van (vergelijkbare) input data de nodige uitdagingen kent. Vooruitlopend op de eventuele oprichting van zo’n observatorium voor Nederland wil de werkgroep op korte termijn al een indicatief beeld krijgen van de eventuele huidige en toekomstige schaarste: wat voor type nucleaire experts dreigen schaars te worden uitgaande van verschillende toekomstscenario’s voor initiatieven op nucleair terrein. Deze scenario’s variëren van geen nieuwe initiatieven tot bepaalde nieuwe initiatieven op het gebied van kernenergie of medische isotopenproductie. Hiervoor zullen binnenkort interviews worden gehouden met verschillende partijen die in de nucleaire keten actief zijn, inclusief de relevante onderwijsinstellingen. De analyse van deze interviewresultaten vormt de basis voor het verder verkennen en beoordelen van verschillende oplossingsrichtingen.

Parallel hieraan is recent een start gemaakt met een verdere verkenning van de zorgen rondom de kennis op het terrein van stralingsbescherming.

Financiële zekerheid GKN

Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontmanteling van de kerncentrale Dodewaard6. Ik heb gemeld dat gesprekken zijn gestart met GKN voor de betaling van de ontmantelingskosten. Deze onderhandelingen tussen de Staat en de B.V. Nederlands Elektriciteit Administratiekantoor (NEA), de aandeelhouder van GKN, bevinden zich nu in een verder gevorderd stadium. Ik zal uw Kamer bij relevante ontwikkelingen informeren.

Op 3 november jl. heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraak gedaan in de beroepszaak die Gemeenschappelijke Kerncentrale Nederland (GKN) tegen de Staat heeft aangespannen vanwege het afkeuren van de financiële zekerheid die zij op basis van artikel 15f van de Kernenergiewet moet stellen. De ABRvS heeft het beroep van GKN ongegrond verklaard. De uitspraak heeft tot gevolg dat GKN opnieuw een aanvraag om goedkeuring moet indienen waarbij zij met het oordeel van de ABRvS rekening dient te houden.

Toezicht op de voortgang van het historische afval uit Petten

De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) houdt toezicht op de veiligheid en voortgang van het sorteren, herverpakken en afvoeren van het historisch radioactief afval in Petten door Nuclear Research & consultancy Group (NRG) naar COVRA in Zeeland. Daarbij werkt NRG volgens het plan van aanpak radioactive Waste Management Programme (RWMP). Omvangrijke deelprojecten daarin zijn RAP en RAP-alfa (RAP = radioactief afvalproject). De ANVS is verantwoordelijk voor de beoordeling van dat plan (huidig plan goedgekeurd in 2019). NRG dient vóór 1 juli 2022 het plan van aanpak te actualiseren en ter goedkeuring aan de ANVS voor te leggen. Het RWMP is een complex project, waarvan de uitvoering zich op langere termijn minder goed laat voorspellen. Uit de jarenlange ervaring is gebleken dat het daarom noodzakelijk is dat NRG het plan van aanpak op basis van de laatste inzichten steeds bijstelt en onderdelen nader uitwerkt.

NRG heeft in het derde kwartaal aan de ANVS gerapporteerd dat de afvoer van het afval richting de COVRA op schema ligt. Bij het sorteren is een kleine vertraging ontstaan door technische storingen aan meetinstrumenten en manipulatoren. Deze vertraging is beperkt gebleven doordat NRG deze storingen in korte tijd heeft kunnen oplossen. Ook zijn er handelingen verricht die gepland stonden voor 2022. Daarnaast is de verwachting dat conform planning voor het RAP in 2022 al het in vaten opgeslagen radioactief afval is gesorteerd en dat daarvan alle direct af te voeren laagactieve afvalvaten naar de COVRA zullen zijn afgevoerd.

NRG heeft de bouw van de installatie voor het liften van gecorrodeerde vaten in 2021 afgerond. De verwachting is dat in 2022 na afronding van de testfase deze installaties in gebruik genomen kunnen worden en de gecorrodeerde vaten op veilige en gecontroleerde wijze gelift kunnen worden.

De voorbereiding op het scheiden en sorteren van radioactief afval voor RAP-alfa heeft een vertraging opgelopen van ongeveer zes maanden. De vertraging is ontstaan doordat bij de benodigde wijzigingen aan installaties technische knelpunten zijn ontdekt. Vanwege de verwachte grootte van de vertraging heeft NRG aanvullende maatregelen genomen zoals het aannemen van extra gespecialiseerd personeel. Hierdoor past de voorbereiding nog binnen de einddatum van 31 december 2026 van het plan van aanpak RWMP.

Transport onderdelen Franse kerncentrale via Nederlands binnenwater

Van 4 tot 6 december zijn licht radioactieve onderdelen van de Franse kerncentrale Fessenheim vervoerd over Nederlands binnenwater. Kerncentrale Fessenheim is in eigendom van Électricité de France (EDF) en is in 2020 uit bedrijf gegaan. Voordat kan worden gestart met de ontmanteling van die kerncentrale, dient een zestal eerder vervangen stoomgeneratoren in onderdelen te worden afgevoerd. Tijdens het transport daarvan zijn die onderdelen hermetisch afgesloten zodat er geen radioactiviteit vrij kan komen. Dit eerste transport is volgens planning verlopen in Nederland.

Vanwege de grootte en de zwaarte van het transport is ervoor gekozen om de onderdelen over binnenwater te vervoeren in plaats van over spoor of de weg. Het eerste transport is achtereenvolgens door Frankrijk, Duitsland, Nederland, België en weer Frankrijk gevaren met als bestemming Duinkerke. In Duinkerke worden de onderdelen op een zeeschip overgeladen voor transport naar het Zweedse Studsvik. In Zweden worden de onderdelen verwerkt, waarbij de radioactiviteit en de herbruikbare materialen worden gescheiden.

De ANVS ziet toe op veilig vervoer in Nederland van dit kennisgevingsplichtige transport en heeft de relevante Veiligheidsregio’s, Landelijke Politie Eenheid (waterpolitie) en Rijkswaterstaat geïnformeerd. Ter voorbereiding van dit transport heeft de ANVS nauw samengewerkt met de bevoegde autoriteiten voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van de betrokken landen en de vervoerder (EDF). Zo was de ANVS ook aanwezig bij het gereedmaken van het transport in Frankrijk. Daarnaast heeft de ANVS het brede publiek over dit transport geïnformeerd onder meer via het delen van een nieuwsbericht.7

Op dit moment voorziet EDF nog twee transporten met onderdelen van de stoomgeneratoren die zullen worden vervoerd op vergelijkbare wijze in 2023 en 2024. Naar verwachting zullen die onderdelen meer radioactiviteit bevatten. Daarom geldt voor die transporten, in tegenstelling tot het eerste transport, een vergunningplicht en tevens een zogenaamde multilaterale goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van alle bij het vervoer betrokken landen. De ANVS gaat over beoordeling van de vergunningaanvraag voor het Nederlandse deel van het transport en toetst of deze voldoet aan vigerende wet- en regelgeving. Bij goedkeuring wordt de vergunning gepubliceerd en staat deze open voor bezwaar en beroep. In voorbereiding op dit tweede en derde transport zal de ANVS wederom afstemmen met de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen en EDF.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg


X Noot
1

Kamerstuk 25 422, nr. 273

X Noot
2

ACCC/C/2014/104.

X Noot
3

Kamerstuk 35 881, nr. 6.

X Noot
4

Kamerstuk 35 881, nr. 6.

X Noot
5

ACCC/C/2021/187.

X Noot
6

Kamerstuk 25 422, nrs. 256 en 273 en Kamerstukken 25 422 en 25 268, nr. 268

Naar boven