25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2016

Op 7 juli 20161 heeft de Minister van Financiën mede namens mij u geïnformeerd over het feit dat de achterliggende aandeelhouders (de energiebedrijven) van de Kerncentrale Dodewaard (KCD) zijn verzocht om aansprakelijkheid te erkennen voor de ontmantelingskosten van de KCD. Zij hebben dit geweigerd. Ook hebben wij hen verzocht mee te werken aan ons feitenonderzoek. GKN en NEA hebben hieraan meegewerkt, maar tot op heden is niet alle gevraagde informatie verstrekt. Vandaar dat het noodzakelijk is een volgende stap te zetten. Zoals toegezegd in bovengenoemde brief, informeer ik u hierbij, mede namens de Minister van Financiën, dat wij een verzoekschrift hebben ingediend bij de rechtbank Gelderland voor een voorlopig getuigenverhoor.

Dit betekent dat de Staat de rechtbank vraagt getuigen te verhoren. Toen de KCD werd gebouwd was al bekend dat deze na verloop van tijd ontmanteld moest worden. Ook was bekend dat daar hoge kosten mee gemoeid zijn en dat een kerncentrale na sluiting geen inkomsten meer oplevert. Het was dus ook voor de energiebedrijven vanaf het begin duidelijk dat er na sluiting van hun kerncentrale voldoende geld moest zijn voor de ontmanteling. Er ontbreekt inzicht in de afspraken die hierover tussen de verschillende partijen zijn gemaakt. De Staat wil graag dat direct betrokkenen hierover gehoord worden.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstuk 25 422, nr. 153

Naar boven