nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
wijziging van een aantal bepalingen van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg.
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
21 juni 1997
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is:
het beroep van klinisch psycholoog niet meer te regelen als een basisberoep
in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg;
in plaats daarvan een korter opgeleide, in de gezondheidszorg breed inzetbare
beroepsbeoefenaar onder de titel van gezondheidszorgpsycholoog in vorengenoemde
wetsbepaling te regelen;
het overgangsrecht met betrekking tot het beroep van psychotherapeut te
verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt gewijzigd
als volgt:
A. In de artikelen 3, eerste lid, 24, 25, 47, tweede lid, en 104, vijfde
lid, alsmede in het opschrift van paragraaf 4 van hoofdstuk III wordt «klinisch
psycholoog» vervangen door: gezondheidszorgpsycholoog.
B. Artikel 106 komt te luiden:
Artikel 106
1. Degenen die vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste
lid, ten aanzien van het beroep van psychotherapeut in werking is getreden,
een op de bekwaamheid tot de uitoefening van het beroep van psychotherapeut
gerichte opleiding dan wel de opleiding tot psychiater hebben voltooid en
die niet voldoen aan de krachtens artikel 26, eerste lid, gestelde eisen voor
inschrijving in het register van psychotherapeuten, wordt inschrijving in
dat register deswege niet geweigerd indien de aanvrage is ingediend overeenkomstig
artikel 104, eerste of tweede lid, en Onze Minister heeft verklaard dat hun
verworven vakbekwaamheid voor de toepassing van deze wet geacht kan worden
gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde
eisen kan worden afgeleid.
2. Met de in het eerste lid bedoelde personen worden gelijkgesteld degenen
die een in dat lid bedoelde opleiding hebben gevolgd welke vóór
het in dat lid bedoelde tijdstip is aangevangen en eerst nadien is voltooid.
3. De beoordeling of de vakbekwaamheid van een persoon als bedoeld in
het eerste lid voor de toepassing van deze wet geacht kan worden gelijkwaardig
te zijn aan die welke mag worden afgeleid uit het voldoen aan de krachtens
artikel 26, eerste lid, gestelde eisen, geschiedt aan de hand van het bezit
van door Onze Minister aangewezen getuigschriften.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,